De Tweede Ronde. Jaargang 5
(1984)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
Over de sonnetten van Shakespeare
| |
[pagina 92]
| |
volgt een herdruk, als een van de zeldzame exemplaren uit 1609 in handen komt van de Londense uitgever Lintott. Vanaf dat moment kregen de sonnetten hun plaats in Shakespeares oeuvre. Deze gang van zaken is bevreemdend om de volgende redenen: Shakespeares eerdere poëzie-uitgaven, Venus and Adonis (1593) en The Rape of Lucrece (1594), daterend uit zijn begintijd, waren smetteloos verzorgd, hadden groot succes en werden vele malen herdrukt. Alleen al door de intrigerende inhoud hadden de sonnetten de aandacht moeten trekken, zelfs als ze van een onbekende waren geweest, maar Shakespeare stond in 1609 op het toppunt van zijn roem. De langzamerhand aanvaarde verklaring moet zijn dat de uitgave van 1609 snel en geruisloos is gesupprimeerd, en dat Shakespeare niets met de uitgave te maken heeft gehad. Toch had hij er zelf nooit voor kunnen zorgen dat het boek uit de handel genomen werd, want auteursrecht bestond nog niet en uitgevers konden alles drukken wat ze in handen kregen. Dat de uitgave vrijwel spoorloos verdween moet het werk zijn geweest van iemand met veel invloed. De publikatie in 1609 en het feit dat Shakespeare in enkele sonnetten de indruk wekt niet meer zo jong te zijn (in 62 toont de spiegel hem zijn tanned antiquity en in 73 verzucht hij: In me thou see'st the twilight of such day /As after sunset fadeth in the west,) deden aanvankelijk de mening postvatten dat de sonnetten tot Shakespeares rijpere werk moesten worden gerekend en dateerden van rond 1600. In een boek uit 1598 (Francis Meres' Palladis Tamia: Wits Treasury) wordt melding gemaakt van Shakespeares sugared sonnets among his private friends en enkele daarvan waren zelfs buiten de directe vriendenkring beland, want de sonnetten 138 en 144 werden, tegen Shakespeares zin, gepubliceerd in een soort bloemlezing uit 1599 van (alleen?) A Passionate Pilgrim. Datering van de sonnetten is daarom zo belangrijk omdat de identiteit van de Friend (zoals de jongeling uit de sonnetten veelal wordt aangeduid), en die van de Rival Poet, zonder datering nooit te achterhalen zijn, en mét datering misschien wel. Heel wat namen zijn de revue gepasseerd. Wat de identiteit van de Friend betreft waren er al sinds midden vorige eeuw twee facties die relatief veel aanhang hadden. De ene factie koos voor Henry Wriothesley, Earl of Southampton, de andere voor William Herbert, Earl of Pembroke. Voor Southampton pleitte dat hij Shakespeares patron (beschermheer, weldoener, maecenas) was geweest, en dat Sha- | |
[pagina 93]
| |
kespeare zowel Venus and Adonis als Lucrece aan hem had opgedragen. Tussen Pembroke en Shakespeare was moeilijker een relatie aan te tonen, maar de postume uitgave van Shakespeares toneelstukken, de First Folio van 1623, was aan Pembroke opgedragen, en Pembrokes initialen kwamen overeen met die in Thorpes mysterieuze boodschap voor in de sonnetten. (Southampton had ook wel de goede initialen, maar helaas niet in de goede volgorde.)
In 1963 verscheen een nieuwe Shakespeare-biografie van de al genoemde A.L. Rowse, waarin hij claimde vijf van de zes raadsels te hebben opgelost. Alleen de identiteit van de Dark Lady bleef duister. (In 1978 verscheen Rowses The Poems of Shakespeare's Dark Lady, met de oplossing van het overgebleven raadsel.) Rowses neiging al speculerend enigszins door te draven en zijn theorieën bij voorbaat ‘unanswerable’ te noemen, bezorgden hem een wat omstreden reputatie, maar de argumenten die hij bijeenbrengt betreffende de datering van de sonnetten, en de identiteit van zowel de Friend als de Rival Poet zijn zeer overtuigend. De sonnetten moeten volgens Rowse geschreven zijn tussen eind 1591 en eind 1594. Hij vindt daarvoor tal van aanwijzingen in de sonnetten zelf. De voornaamste vat ik hier samen: Sonnet 25 gaat over de grilligheid van de fortuin. Er is sprake van Great princes' favourites, voor wie geldt: For at a frown they in their glory die, waarna de regels volgen:
The painful warrior famousèd for fight,
After a thousand victories once foil'd,
Is from the book of honour razèd quite,
And all the rest forgot for which he toil'd:
Na tien jaar Elisabeths favoriet te zijn geweest, viel Sir Walter Raleigh in 1592 bij de vorstin in ongenade (vanwege het verleiden van haar hofdame Throckmorton). Hij werd voor onbepaalde tijd opgesloten in de Tower. De verontwaardiging hierover was algemeen, want Raleigh was een populaire nationale held. Op geen ander historisch incident zijn de geciteerde regels zo prachtig toepasbaar. De sonnetten 78-86 gaan over de dreiging dat een andere dichter Shakespeare uit de gunst van de Friend zou kunnen verdringen. Uit sonnet 80 blijkt dat deze Rival Poet al praktisch in zijn opzet | |
[pagina 94]
| |
geslaagd is én dat Shakespeare hem als zijn meerdere ziet:
O, how I faint when I of you do write,
Knowing a better spirit doth use your name,
And in the praise thereof spends all his might,
To make me tongue-tied, speaking of your fame!
But since you worth, wide as the Ocean is,
The humble as the proudest sail doth bear,
My saucy bark, inferior far to his,
On your broad main doth wilfully appear.
Met andere woorden, Shakespeare geeft het nog niet op, maar is wel zeer in mineur. In de voorlaatste regel uit hij de vrees te zullen worden ‘cast away’. Sonnet 83 eindigt met de regels:
There lives more life in one of your fair eyes
Than both your poets can in praise devise.
Shakespeare is nog wel niet ‘cast away’, maar moet de gunst van de Friend wel met een ander delen. Sonnet 86 tenslotte moet compleet geciteerd worden:
Was it the proud full sail of his great verse,
Bound for the prize of all too precious you,
That did my ripe thoughts in my brain inhearse,
Making their tomb the womb wherein they grew?
Was it his spirit, by spirits taught to write
Above a mortal pitch, that struck me dead?
No, neither he, nor his compeers by night
Giving him aid, my verse astonishèd.
He, nor that affable familiar ghost
Which nightly gulls him with intelligence,
As victors of my silence cannot boast:
I was not sick of any fear from thence;
But when your countenance filled up his line,
Then lacked I matter: that enfeebled mine.
Rowse heeft er als eerste op gewezen dat de Rival Poet hier plotseling in de verleden tijd wordt opgevoerd. En na dit sonnet wordt er niet meer van hem gerept. De rivaliteit is duidelijk ten einde. | |
[pagina 95]
| |
Nu is er in feite maar één tijdgenoot in wie Shakespeare in zijn begintijd met enig recht zijn meerdere had kunnen zien en dat is Marlowe. Het tweede couplet lijkt een onmiskenbare toespeling op Marlowes Dr. Faustus, gezien als projectie van de schrijver zelf. Marlowe ging door voor een godloochenaar, geïnteresseerd in occultisme. Hij dreigde voor het gerecht te worden gebracht toen hij op 30 mei 1593 bij een ruzie (om de rekening) in een kroeg in Deptford het leven liet. Rowse is aangevallen op de tegenwoordige tijd van ‘gulls’ in regel 10, maar ook daar vond hij een verklaring voor. Dr. Faustus hield repertoire en ‘that affable familiar ghost’ is Mephistophilis die men op het toneel nog bezig kon zien Dr. Faustus zijn onzalige wetenschap in te fluisteren. Al met al lijkt dit argument voor de datering mij inderdaad ‘unanswerable’. Het zogenaamde Mortal Moon-sonnet (107) is voor de datering belangrijk omdat algemeen wordt aangenomen dat Elisabeth bedoeld is met deze maan (Virgin Queen, Diana, Maangodin, etc.). Walter Raleigh had de metafoor geïntroduceerd. De regels waar het om gaat luiden:
The mortal moon hath her eclipse endured,
And the sad augurs mock their own presage;
Incertainties now crown themselves assured,
And peace proclaims olives of endless age.
De aannemelijkste lezing van endured is: doorstaan. Wat voor een eclips, wat voor onheil had Elisabeth overleefd, in een periode die bovendien uitzicht bood op vrede? Rowse betoogt overtuigend dat de regels slaan op de Lopez conspiracy. Elisabeths lijfarts, de Portugees Dr. Lopez, bleek Philips ii te hebben aangeboden om Elisabeth te vergiftigen, als ze het eens konden worden over de prijs. Lopez werd in maart 1594 geëxecuteerd. In dezelfde maand onderwierp Parijs zich aan Henri IV, waardoor er een eind kwam aan de langdurige godsdienstoorlog in Frankrijk. (Dit laatste punt lijkt niet zo sterk: Henri IV gold als een verrader van de Engelse zaak nadat hij zich in 1593 had bekeerd tot het katholicisme.) Sonnet 112 begint met het couplet:
Your love and pity doth the impression fill
Which vulgar scandal stamped upon my brow;
For what care I who calls me well or ill,
| |
[pagina 96]
| |
So you o'ergreene my bad, my good allow?
Het woord over-green(e) was een nieuwvorming van Shakespeare die hij daarna nooit meer heeft gebruikt. In september 1592 was Robert Greenes postume aanval op Shakespeare als plagiërende parvenu verschenen: een waarschuwing van Greene aan zijn collega-dramaschrijvers met een universitaire achtergrond, tegen acteurs die ook dachten dat ze schrijven konden: ‘...there is an upstart crow, beautified with our feathers, that (...) supposes he is as well able to bombast out a blank verse as the best of you, and being an absolute Johannes Factotum, is in his own conceit the only Shake-scene in a country.’ Shakespeares term o'ergreene in combinatie met vulgar scandal maakt het uiterst aannemelijk dat regel 4 van het sonnet betrekking heeft op Greenes aanval. De regel betekent dan ongeveer: ‘Zolang u de kant van mij die Greene heeft aangevallen liefdevol bedekt en mijn goede kant op prijs stelt.’ Deze reactie op Greenes aanval zal hoogstwaarschijnlijk dateren uit de tijd dat de belediging nog redelijk vers was, niet later dan 1593/94.
Dat zijn vier sterke aanwijzingen, in de sonnetten, die pleiten voor de datering eind '91-eind '94. Maar er zijn ook talloze parallellen in stijl en thematiek tussen de sonnetten en Shakespeares vroege werk: de beide lange gedichten en de toneelstukken tot '95. Sommige onderzoekers hebben meer dan tweehonderd van zulke parallellen gevonden. Love's Labour's Lost, Shakespeares sonnet play, dat dateert van 1594, heeft een onmiskenbare dubbelgangster van de Dark Lady in Rosaline. Wat over Rosaline gezegd wordt komt soms woordelijk overeen met bepaalde passages in de sonnetten aan de Dark Lady. En dan zijn er nog de autobiografische aspecten van de sonnetten. In 16 spreekt Shakespeare van zijn pupil pen, in 29 van zijn outcast state, in 72 beschrijft hij zijn diepe twijfel aan de waarde van zijn werk, het wijst allemaal op Shakespeares begintijd. Na 1594 was Shakespeares positie literair en economisch vrijwel onaantastbaar. Want zijn patron, Southampton, had hem zodanig beloond voor Lucrece dat Shakespeare zich als partner kon inkopen in de Chamberlain's Men, het gezelschap dat later de Globe zou bespelen.
Wat voor iemand was Southampton, Shakespeares patron in de periode dat hij de sonnetten schreef? Hij erfde de titel bij zijn vaders | |
[pagina 97]
| |
dood, toen hij acht jaar was, en werd als minderjarige Peer, en bijgevolg Child of State, onder de voogdij gesteld van Elisabeths rechterhand en Minister van Financiën, Lord Burghley. De jonge graaf was tot zijn dertiende in huis bij Burghley, studeerde van zijn dertiende tot zijn zeventiende in Cambridge, en werd na zijn terugkeer naar Londen door Burghley zwaar onder druk gezet om te trouwen met Burghleys kleindochter. Hij wilde niet. Zijn moeder wendde vergeefs haar invloed aan. De jonge Southampton gold als buitengewoon mooi. Hoe gangbaar ook vleierij was, andere jonge aristocraten werden bij lange na niet in dezelfde mate vergeleken met Adonis, Leander, Narcissus, Cupido, etc. Vanaf zijn achttiende was hij een populair hoveling ten paleize, met een eigen literaire coterie, een eigen entourage van vazallen waartoe ook Shakespeare zich mocht rekenen. Hij moest voorlopig leven van schulden, maar zou vanaf zijn eenentwintigste kunnen beschikken over het familievermogen, met een opbrengst van £4000 per jaar. (Voor omrekening in hedendaagse ponden kan men uitgaan van, tenminste, een factor 200.) Southampton liet zich gaarne de extreme vleierijen welgevallen van dichters die zich van zijn patronaat wilden verzekeren. In Venus and Adonis, het eerste gedicht dat Shakespeare opdroeg aan Southampton, wordt de graaf geportretteerd als Adonis - een vleiende keuze uiteraard - maar wel een Adonis die veel weg had van Narcissus. De volgende vermaning wordt Adonis voorgehouden:
By law of nature thou art bound to breed,
That thine may live, when thou thyself art dead:
And so in spite of death thou dost survive
In that thy likeness still is left alive.
Hadden deze regels, afgezien van het rijmschema, niet zo uit een van de eerste zeventien sonnetten kunnen komen, waarin de Friend op alle mogelijke manieren wordt aangespoord om te trouwen, zodat zijn schoonheid in zijn nageslacht zou worden gereproduceerd? Shakespeare schreef de sonnetten in de periode dat hij Southamptons dichter was. Er waren kapers op de kust, onder wie Marlowe. Marlowe, wiens homoseksualiteit duidelijk spreekt uit zijn werk, en die zei iedereen voor een dwaas te houden, die niet hield | |
[pagina 98]
| |
van tabak en van jongens, was zeer geëigend om zich door Southamptons charme tot elegante vleierij te laten inspireren. Marlowes Hero and Leander was onvoltooid toen hij stierf, maar circuleerde in manuscriptvorm onder vrienden. Het is onmiskenbaar een werk waarin hij rivaliseerde met Shakespeares Venus and Adonis. Rowse wijst zelfs op een elegant saluut aan Shakespeares gedicht in het begin van Hero and Leander. Hero's mouwen waren namelijk
bordered with a grove
Where Venus in her naked glory strove,
To please the careless and disdainful eyes
Of proud Adonis that before her lies.
Is er nog meer nodig? Uit de Rival Poet-sonnetten blijkt duidelijk dat de Friend van zijn dichters lof en vleierij verwachtte, dat hij ze met elkaar liet wedijveren. Talrijk zijn verder Shakespeares verwijzingen naar zijn afhankelijke positie: woorden als vassalage, vassal, servant, duty en zelfs slave (57, 58) komen herhaaldelijk voor. In 26 vraagt hij om apparel on my tattered loving, een verkapt verzoek om geld, 79 meldt expliciet dat Shakespeare steun ontving in ruil voor poëzie (While I alone did call upon thy aid/ My verse alone had all thy gentle grace;).
Het zou lijken alsof Rowse wel genoeg argumenten had verzameld om Southampton te kunnen identificeren als de Friend. Maar in 1982 verscheen Robert Giroux' The Book Known as Q (A Consideration of Shakespeare's Sonnets), dat nog heel wat nieuwe aanwijzingen bevat. (Giroux' boek is in 1983 als Vintage Book goedkoop herdrukt.) Het vormt aangename, om niet te zeggen spannende lectuur. In hoofdzaken volgt hij Rowses argumentatie, maar - en dat siert hem niet - in plaats van Rowse daarvoor credit te geven, valt hij hem op ondergeschikte punten aan. Allereerst heeft Giroux toespelingen op Shakespeare en Southampton (Henry Wriothesley) gevonden in het anonieme werk Willobie His Avisa (1594), een boek in 73 cantos, deels op rijm, deels in proza, dat populair was vanwege de scabreuze roddel en bijna werd verboden. In dit boek wordt de volgende situatie beschreven: een jongeman aangeduid met de initialen H.W. achtervolgt vergeefs de getrouwde vrouw Avisa en doet vervolgens een beroep op his familiar | |
[pagina 99]
| |
friend, W.S., who not long before had tried the courtesy of the like passion and was now newly recovered from the like infection. De situatie wordt beschreven in toneeltermen. W.S. heet the old Player. Elders in het boek komt een expliciete toespeling op Shakespeare voor:
Yet Tarquin plucked his glistening grape,
And Shakespeare paints poor Lucrece's rape.
een evidente verwijzing naar Shakespeares eerder datzelfde jaar gepubliceerde, aan Southampton opgedragen, The Rape of Lucrece. Dat H.W. en W.S. niet zouden verwijzen naar Southampton en Shakespeare, en hun avontuur met de Dark Lady, is welhaast uitgesloten. Ten tweede richt Giroux de aandacht op twee geschriften van Thomas Nashe. Nashe, die enige tijd tot Southamptons entourage behoorde en enkele sonnetten aan hem heeft gericht, publiceerde in september 1593 zijn picareske roman The Unfortunate Traveller, met een opdracht aan Southampton. De opdracht, die niet in de smaak viel, want verdwenen is in de herdrukken, bevat de volgende zinsnede: A dear lover and cherisher you are, as well of the lovers of poets as of poets themselves. Among their sacred number I dare not ascribe myself, though now and then I speak English. Hierin kan heel goed een toespeling worden gezien op Southamptons verhouding met Shakespeares Dark Lady, en misschien - meent Giroux - bevat het slot van de passage zelfs een suggestie van chantage.
De lezer die ik ervan heb kunnen overtuigen dat de toegesproken persoon in Shakespeares sonnetten dezelfde is als zijn patron, zullen ook wel willen aannemen dat de eerste zeventien sonnetten in opdracht moeten zijn geschreven, vermoedelijk in opdracht van Southamptons moeder die van Shakespeare een speciaal compliment krijgt in het derde sonnet. Deze zeventien gedichten zijn allemaal variaties op hetzelfde thema: een mooie jongen moet snel kinderen krijgen om zijn schoonheid in zijn nageslacht te herhalen - niet direct een thema dat een aspirant-gunsteling van een verwoed celibataire jonge maecenas uit zichzelf kiezen zou. Al zal de boodschap van de eerste zeventien sonnetten Southampton niet welgevallig zijn geweest, de geraffineerde wijze waarop de boodschap was verpakt, heeft blijkbaar doel getroffen. Natuurlijk zijn de meeste sonnetten niet meer dan vernuftige | |
[pagina 100]
| |
staaltjes van vleierij, maar Shakespeare wist van een conventionele gedachte nog iets treffends te maken en regelmatig breekt zijn persoonlijkheid door de conventie heen. Een aantal sonnetten - voor sommigen zijn het er tien, voor anderen vijftig - behoort tot de bijzonderste poëzie in de Engelse taal. De conceit, het geraffineerde spel, dat Shakespeare met deze sonnetten beoefende, was in feite de uitvergroting van de Renaissance-opvatting dat vriendschap tussen mannen iets nobelers was dan de liefde tussen man en vrouw. Shakespeare maakte van zijn patron zijn grand amour, een pretentie die hij - gezien het onoverbrugbare standsverschil - alleen waar kon maken door zijn literair genie. Heel duidelijk zet Shakespeare zich in sonnet 21 af tegen zijn collega-dichters die voor de rol van Grote Liefde een (al dan niet bestaande) painted beauty kozen.
Wat is er van Southampton geworden na de periode van de sonnetten? In het kort komt het hier op neer: aan het hof van Elisabeth verbond hij zich met de factie van de zeven jaar oudere Essex, net als hij een gewezen Child of State (Rowse noch Giroux wijst erop dat de eerste regel van sonnet 124, If my dear love were but the child of state op zichzelf al een toespeling op Southampton inhoudt). Hij trouwde uiteindelijk, in 1598, met een nicht van Essex, hofdame van Elisabeth, in het geheim, nadat hij haar had zwanger gemaakt. Elisabeth zette hem daarvoor gevangen (zij het niet zo lang als Raleigh). Toen hij weer toegang had tot het hof, maakte Essex hem tegen Elisabeths zin zijn adjudant bij een door hem geleide veldtocht in Ierland. Essex keerde gecompromitteerd terug en waagde een coup d'état die jammerlijk mislukte. Essex én Southampton werden ter dood veroordeeld, maar alleen Essex werd onthoofd. Southampton kwam, na ruim twee jaar in de Tower, bij de dood van Elisabeth, in 1603, vrij en werd een van de machtigste mannen van Engeland onder Elisabeths opvolger James i (die Schotland en Engeland tot het Verenigd Koninkrijk maakte). Southamptons invloed is mogelijk niet vreemd geweest aan de promotie van Shakespeares gezelschap The Chamberlain's Men tot The King's Men (sindsdien had Shakespeare zijn premières aan het hof). Southampton kreeg een zoon (James) en een dochter (Ann), voor wie de koning en de koningin peet waren. Híj́ moet het zijn geweest die - al dan niet in overleg met Shakespeare - de uitgave van de Sonnets heeft gesupprimeerd. In 1624 wilde hij | |
[pagina 101]
| |
zijn zoon James wat militaire oefening geven in de hervatte (tachtigjarige) oorlog tussen Spanje en de Nederlanden. Beiden stierven, in Bergen op Zoom, aan de vliegende koorts. Wat weinig tijdgenoten kunnen hebben vermoed: Southampton leeft alleen nog - een beetje - voort dankzij Shakespeare. Maar Southampton is ook voor Shakespeare van groot belang geweest. De coterie van Southampton was zijn toegang tot de grote wereld - een wereld die het culturele hart was van Engeland en nauw verbonden met de centra van de politieke macht. Zonder de connectie met Southampton, en daardoor met John Florio, de vertaler van Montaigne - lees over hem Giroux - en vele anderen, had Shakespeare de handicap van zijn provinciaalse achtergrond vermoedelijk nooit overwonnen.
De 29-jarige Southampton in de Tower.
|
|