| |
| |
| |
Graffiti
Reinold Widemann
1
Kippevel trok over Wando's rug toen hij de adem van de leraar in zijn nek voelde. Twee andere jongens kwamen naar voren die zich direct begonnen uit te kleden. ‘Hans links, Rob rechts,’ zei de leraar. ‘En jij op mijn knie, schoonheid.’ Hij plaatste zijn bleke koude handen links en rechts voor de popperige geslachtsdelen van Hans en Rob, een gebaar dat al na de derde avond modelklas zijn nerveus lacherige uitwerking op de jongens had verloren. De volgende tien minuten was alleen het krassen van houtskool op papier hoorbaar.
Thuis durfde Wando niets te zeggen, de leraar was een huisvriend. ‘Je moet hem eens vragen wat hij ons laat doen,’ zei Wando daarom maar tegen zijn hond.
‘We zijn ervan overtuigd dat Eduard het beste met jullie voorheeft,’ zeiden Wando's ouders. Eduard, zo heette de leraar als huisvriend.
Aan tafel staarde Eduard voortdurend naar Wando terwijl hij een toast uitbracht op Grieken en klassieken. ‘Prachtkerels waren dat!’ riep hij. ‘Wat een gratie, wat een kracht, wat een schoonheid!’
‘En hun vrouwen?’ wilde Wando's moeder weten.
‘Natuurlijk, zeker, prachtvrouwen ook, al zijn ze historisch van minder belang.’
‘Wat een onzin,’ zei Wando's moeder. ‘Al met al zijn er misschien wel meer godinnen dan goden.’
‘Ach ja, godinnen,’ zuchtte Eduard, die zijn wijn op ooghoogte hield. ‘Maar wat is er mooier dan een jonge blonde god van pakweg twaalf?’
Wando's ouders lachten instemmend en ze aaiden allebei door de blonde krullen van hun zoon.
‘Weet je dat ik wel eens bang word van die jongen,’ fluisterde
| |
| |
Eduard na een lange maaltijd en veel glazen wijn. ‘Hij is ideaal als model, maar geen van de andere jongens kan hem natekenen. Hij is té perfect, heeft niets dat speciaal opvalt, geen enkele afwijking. Ik denk wel eens, een teken zou hem niet misstaan, een klein gebrek misschien waar ze houvast aan zouden hebben...’
‘Je bent dronken en je gaat naar huis,’ zei Wando's moeder. Bij de voordeur gaf ze hem een lange zoen.
ontdek de onschuld! stond in grote rode letters over de tegelvloer van de stationshal gespoten. u staat erbovenop! Een pijl wees naar de uitgang, waar drommen reizigers allemaal tegelijk door een smalle deur wilden. Slechts een enkeling nam de tijd zich te verbazen over de verandering die het interieur in een nacht had ondergaan. Op de ramen stond: pas op voor vriendjes van vijfendertig! ze zijn onder ons! Iemand schreef de regels over in zijn agenda, staande voor de gele borden met vertrektijden.
De jongens kregen elk een eigen kamer toegewezen en dienden in kostuum op de les te verschijnen. Elke zaterdagmorgen om tien uur werden ze door hun ouders of voogd afgehaald om het weekend in huiselijke kring door te brengen. Zondagavond acht uur riep de rector dat het tijd was om afscheid te nemen.
Zo werd Wando een week na zijn twaalfde verjaardag voor het eerst afgeleverd aan het internaat met de goede naam, waar overbezette welgestelde ouders voor veel geld hun doordeweekse vrijheid konden kopen. De huisvriend stond naast de rector en knipoogde Wando geruststellend toe. ‘Kijk, daar staat Eduard,’ fluisterde zijn moeder. ‘Vergeet niet voortaan meneer tegen hem te zeggen.’
's Avonds kwam de leraar naar Wando's kamer.
‘Mag ik even binnenkomen?’
Wando zat stil op zijn bed en de leraar kwam naast hem zitten.
‘We zijn tenslotte geen vreemden voor elkaar - heb je gehuild?’
‘Nee, ehh, meneer.’
‘Goedzo. Volwassen jongens van twaalf huilen namelijk niet, wat jij!’
De leraar sloeg een arm om Wando heen.
‘Ik heb je op zien groeien,’ zei hij. ‘Je moeder en ik... je ouders
| |
| |
en ik hopen dat je het hier een beetje naar je zin zult hebben. Van mij krijg je culturele vorming - tekenen, schilderen, film, literatuur, alles wat er maar op dat gebied te bedenken valt, vier uur in de week, en woensdag 's avonds iets bijzonders waar niet alle jongens aan mee kunnen doen: modeltekenen. Weet je wat dat is, modeltekenen?’ Hij drukte Wando tegen zich aan en schilderde in langzame, indringende woorden het tableau van zijn modelklas.
‘Je begrijpt dus,’ besloot hij, ‘dat alleen begaafde jongens mee kunnen doen, jongens met een meer dan normaal ontwikkeld gevoel voor schoonheid, voor mooie dingen. Hou jij van mooie dingen, Wando?’
‘Ik hou van mooie muziek,’ zei Wando. ‘En van mooie schepen.’
Op de ochtend van zijn veertiende verjaardag ontwaakte Wando met pijn in zijn gezicht. Hij betastte zijn lippen die opgezwollen waren, zijn wangen die aanvoelden als een kraterlandschap.
Vijf maanden geleden woonde hij voor het laatst de modelklas bij.
‘Arme jongen,’ zei de leraar die hem toen voor het laatst door zijn haren streek. ‘Je wordt te oud, een puber met puisten, we zullen je missen.’
Wando tilde zijn penis op die als een vetkaarsje tussen zijn benen lag. Hij dacht aan de leraar in zijn strakke tricot, met een ceintuur van slangeleer. ‘Goed vasthouden, jongen,’ hoorde hij de leraar zeggen toen de bobbel groter werd dan zijn beide handen.
Jarig. Wando staarde naar het plafond van zijn kamer in het kraakpand. Stro stak door het gips dat met krullen was versierd. In de bruingele sporen van vocht meende hij de trekken van Eduard te onderscheiden. ‘Ja meneer,’ zei hij hardop, ‘het gaat uitstekend met me, en na vanmiddag zal het nog beter met me gaan.’ Het laatste jaar was voorbij gekropen, behalve de laatste week, waarin hij had gezworven door de stad en zich in leven had gehouden met eten uit de muur en resten uit vuilnisbakken. ‘Waarom laat je ons niet voor een goede kamer zorgen, jongen? Hoeveel geld heb je nodig? Is het nou echt nodig je zo te verwaarlozen? Zoiets past toch helemaal niet bij je, nee, we zullen je niet dwingen, hebben we je ooit gedwongen?’
| |
| |
Een jaar eerder, op de ochtend van zijn dertiende verjaardag, keek Wando in de spiegel.
‘Het spijt me,’ zei de leraar die op zijn bed zat. ‘Je was zo mooi, té mooi - je lag te slapen, zo vredig, zo stil - ik wilde je vasthouden, voorgoed stilzetten, je gezicht beeldhouwen - het is mislukt, ik was als een kat met zijn prooi tussen de klauwen.’
‘Wat heb je...’
‘Met mijn nagels, mijn klauwen, afbijten zal ik ze, afbijten!’
Wando keek naar de broek op de grond, het hemd over de stoel, de naakte man op het bed.
‘Je verjaardag,’ zei de leraar. ‘Dertien, ik wilde je verrassen, ben naast je gekropen vannacht. Je was warm en zacht, je liet je strelen.’
‘Maar ik sliep!’ riep Wando.
‘Maak je niet ongerust, ik ben niet verder gegaan dan de laatste keer, geloof me, het was alleen... heviger.’
‘Heviger? Ik zit onder de krassen, je hebt me verminkt! Iedereen zal het zien!’
‘Doe niet zo dramatisch, jongen, er is niets aan de hand. Je zegt gewoon dat je met een kat hebt gespeeld, dan lieg je nog niet eens. En denk erom dat je in dit gebouw nog steeds u tegen me zegt, we hoeven geen achterdocht te wekken, is het wel?’
De leraar kleedde zich aan, gaf Wando een zoen op zijn voorhoofd en zei: ‘Heus, het spijt me echt. Ben je boos op me?’
Wando antwoordde niet.
‘Je komt er wel overheen,’ zei de leraar toen hij de deur uitliep. ‘En nog gefeliciteerd met je verjaardag. Hier is een kadootje, gebruik het wanneer je wilt.’ De leraar gooide een sleutel op bed met zijn adres eraan.
wees nooit braaf, waren de woorden waarop de schoonmakers met harde borstels boenden. geslacht vanaf heden onklaar, noteerde dezelfde man uit het station in zijn boekje. Het gemeentepersoneel kreeg koffie van de bode, die zijn schande uitsprak over zoveel smeerlapperij op zijn stadhuis. De man met het opschrijfboekje gaf aanwijzingen aan een andere man met een fototoestel die de rode teksten vanuit verschillende hoeken vastlegde.
Wando trok zijn jas aan en zette zijn kraag op. Hij nam al zijn
| |
| |
geld onder de matras vandaan - ‘Denk erom dat je nooit iets van waarde achterlaat, dat soort mensen heeft nou eenmaal altijd wel ergens gebrek aan, weet je’ - en ging de stad in. Vandaag, op de dag van zijn veertiende verjaardag, wist hij wat hem te doen stond. Er was een winkel waar ze bepaalde kunststofvormen verkochten die hem op het idee hadden gebracht.
De handelaar maakte geen probleem van de leeftijd van zijn klant. ‘Leuk speelgoed, niet?’ zei hij alleen. Wando legde vijfendertig gulden neer en vertrok zonder een woord te zeggen.
Bij een garage kocht hij een spuitbus snelhardende autolak.
Op een afbraakterrein plaatste hij de bus in de kunststofvorm.
Om twaalf uur precies zou Eduard op weg gaan van het internaat naar zijn huis om zoals altijd slapend zijn vrije middag door te brengen. Wando zou zich toegang tot de woning verschaffen met de sleutel die hij op zijn dertiende verjaardag van de leraar had gekregen, maar waar hij tot nu toe nooit gebruik van had gemaakt. Eduard zou hem zeker allang vergeten zijn.
Om drie uur ging Wando het huis binnen. In de halfduistere gang hing de lucht van lotion die herinneringen in hem wakker riep: de modelklas, de erotische houdingen die ze in naam van de schoonheid aannamen, de nachten die de leraar in Wando's kamer doorbracht. ‘Je bent m'n kleine therapeut, lieve jongen - jij en ik, wij rekenen af met alle taboes - stel dat je mijn zoon was, dan zou dit incest zijn, weet je wat dat is, liefste, incest?’ Ik kom, papa, zei Wando in gedachten. Ik zal je slaafje zijn, ik weet wat je fijn vindt. Hij hield de gecamoufleerde spuitbus voor zich uit en spoot op alle wanden: de puistekoppen aan de macht! Aan het eind van de gang scheen blauw licht door gebrandschilderde ramen. Wando duwde tegen het glas en bleef staan: uitgestrekt op een bank lag daar de leraar in Japanse kimono in diepe rust verzonken.
Onhoorbaar naderde Wando over het dikke tapijt. Behoedzaam sloeg hij de kimono open en zacht blies hij over het geslacht van de leraar, waarop het onooglijke ding zich schoksgewijs oprichtte. ‘De mijne is dit keer groter, Eduard,’ fluisterde Wando, ‘kijk maar.’ En hij hield de kunststofpenis omhoog. ‘Klaarkomen kan hij ook als geen ander, Eduard, voel maar.’ De spuitbus in de vorm siste en spuugde rode verf over het stijve lid van de slapende man, die kreunde en onverstaanbare klanken uitstootte. Laag na laag bracht Wando de snel gladtrekkende autolak aan. Uit de
| |
| |
spiegelende peniskoker leek een witte druppel te willen ontsnappen die zich mengde met de verf en zo een rose parel op de top vormde. Daarna zakte de heuvel snel in elkaar en de leraar ontwaakte op het moment dat Wando de kamer verliet met achterlating van zijn werktuig.
| |
2
‘Meneer Schoolberg,’ zei de presentator van de talk-show, ‘hoe komt het toch dat u op zo jeugdige leeftijd al zo'n personality bent, heeft u daar een verklaring voor?’
‘Mijn leeftijd heeft niets met mijn jeugd te maken,’ antwoordde Wando.
‘Maar u bent pas zestien, dat is toch op zijn zachtst gezegd nogal ongewoon, vindt u niet?’
‘Dat vind ik niet,’ zei Wando.
‘U bent ruim een jaar geleden ontdekt door meneer Vos, de directeur van het museum voor moderne kunst, die al uw muurteksten vastlegde en liet fotograferen. Tijdens de grote graffiti-tentoonstelling viel u als enige Nederlander de eer te beurt tussen al die Amerikanen te mogen hangen. Hoe vond u het dat het publiek de kunstwerken en de muren ertussen met meegebrachte spuitbussen te lijf ging?’
‘Prima.’
‘Is graffiti de enige manier waarop u kunst bedrijft?’
‘Ja.’
‘Heeft u nooit iets anders gemaakt, ook niet tijdens uw opleiding bijvoorbeeld?’
‘Nooit, er was geen opleiding.’
‘Maar u heeft toch op een beroemde school gezeten, een internaat, deden ze daar niets aan kunstzinnige vorming?’
‘Nee, niets,’ zei Wando die een stuk kauwgom in zijn mond stak. ‘Er was iemand die het voortdurend over schoonheid had, niet over kunst.’
‘Dus u bent wat ze noemen een natuurtalent, meneer Schoolberg.’
‘Zo is het,’ kauwde Wando.
‘Sta mij toe dat ik een fragment voorlees uit uw eigen levensbeschrijving, die de tentoonstelling begeleidde. Ik citeer: “Liep een
| |
| |
week voor zijn veertiende verjaardag weg uit het internaat en brak definitief met zijn ouders. Zwierf sindsdien door vele steden en verbleef in kraakpanden.” Hoe heeft u zich staande kunnen houden, meneer Schoolberg? Op zo'n jonge leeftijd al een zwerver, waarom liep u weg, u zat toch op een comfortabel internaat en had ouders die niet geheel onbemiddeld waren? Waarom brak u met ze?’
‘Wegens misleiding,’ zei Wando.
‘Ik begrijp u niet,’ zei de presentator.
‘Vanwege de schoonheid.’
‘Op de vlucht voor de schoonheid, meneer Schoolberg?’
‘Schoonheid is onderdrukkend omdat ze vluchtig is. Wat blijft is lelijkheid, verminking, dood en verderf.’
‘En vandaar die graffiti.’
‘Vandaar.’
‘Meneer Schoolberg, we hadden afgesproken dat u tot slot voor de camera's een demonstratie van uw artistieke bekwaamheid ten beste zou geven. Welnu, het is zover.’
‘Natuurlijk,’ zei Wando en hij spoot over de witte tafel van de presentator in rode letters: eduard eduard
‘Dat is heel fraai, denk ik,’ zei de presentator van zijn stuk gebracht. ‘Alleen hadden we niet afgesproken dat het over mijn tafel zou zijn.’ Hij herstelde zich en vervolgde: ‘Wat kost nou zoiets?’
‘U mag het voor driehonderd gulden hebben,’ zei Wando.
Het publiek op de tribune lachte.
‘Verkocht, als u me tenminste wilt verklappen wie die Eduard is.’
‘Niemand,’ zei Wando, ‘het is niemand.’
De presentator stond op en stak zijn hand uit.
‘Dank u voor uw komst, meneer Schoolberg, ik wens u veel succes.’
Het publiek applaudisseerde.
Meneer Vos, de directeur van het museum die op de tribune zat, noteerde in zijn agenda: Eduard Eduard.
Toen Wando de studio uitliep, werd hij staande gehouden door de portier: ‘Er is iets voor u afgegeven door een dame,’ zei hij. ‘Alstublieft.’ De man overhandigde de jonge kunstenaar een rose enveloppe. Wando scheurde hem nonchalant open en las: ‘Veel geluk in je nieuwe leven, zoon! We zijn trots op je!’
| |
| |
De telefoon in de portiersloge ging over. Wando liep versuft naar buiten.
‘Hallo, jongeheer!’ riep de portier hem na met de hoorn in de hand. ‘Uw brief! U laat uw brief vallen!’
In Wando's hoofd bleef de telefoon rinkelen. Al bijna drie jaar lang kon hij het geluid niet meer verdragen: ‘Dag, Wando, met je moeder. Gaat alles goed met je op het internaat? Zorgt Eduard goed voor je? Ik moet je iets zeggen - je vader en ik, we kunnen het niet langer aan zo. Ik heb besloten me te laten scheiden om te kunnen trouwen met je vader. - Hallo, Wando? Ben je daar nog? Het spijt me voor je dat het allemaal zo is gelopen. - Wat? Ach nee, je begrijpt het niet natuurlijk, we moeten er maar eens uitgebreid over praten, weet je. - Jazeker, scheiden zei ik. - Nee, niet van je vader, maar, nou ja, zie je, de man waar jij vader tegen zei, is eigenlijk niet je vader. - Je bent nu oud genoeg, dachten we, om niet langer verstoppertje te spelen. - Wat zeg je? Nee, lieve jongen, met je vader, je echte vader dan, Eduard.’
|
|