| |
| |
| |
Geheim dagboek 1940
Hans Warren
Maandag 28 augustus 1939. - Vanmiddag toen we wilden gaan zwemmen in de Schelphoek, nét voor we het water in gingen, zei Tannetje Meulenberg aarzelend: ‘Zeg?’ Niemand hoorde het, of ieder deed of hij het niet hoorde. Ze vroeg nog eens: ‘Zeg?’ en toen nog niemand opkeek vroeg ik maar: ‘Ja?’
‘Betje Rottier zegt dat het mobilisatie is. 't Is “afgegeven” door de radio.’
Er ontstond een hele opwinding. Sommigen geloofden het (waaronder ik zelf), anderen niet. Dadelijk wilden er een paar naar het dorp om te gaan kijken of er iets te beleven viel. Toch heeft iedereen eerst nog gezwommen, en Jacques en ik zijn met een vlotje van planken een eind de Schelde ingestoken. Een poosje later kwam Jan Mol, en die had heel wat te vertellen. Telkens liep hij naar het water, en dan kwam hij toch weer terug om een opgewonden speechje tegen ons te houden. Bijvoorbeeld snuivend en blazend, met felle walrusoogjes: ‘Ik wil wel voor het vaderland vechten, maar dan (en hij telde het af op zijn vingers) de Koninginne voorop, en Juliaoana d'r nessen, en dan al die venters van de Staten-Generaal en die dikpoken en baronnetjes!’
Iedere keer als hij wat gedebiteerd had ging er een hoera'tje op. Gekke Jan Mol om al die dingen tegen een groepje schooljongens te beweren. Hij zei ook nog: ‘Ik zou 't geweer en de beêne mè in de lucht stekel’ en hij maakte daarbij ter illustratie een potsierlijke sprong in zijn zwempak. Hij had het ook aldoor over Elzas-Lotteringe. Wat hielden we die gekke Jan Mol voor de gek - hij is nu bijna tachtig.
Jan I. vertelde dat er vier bussen weg moesten met 96 of 97 soldaten uit het dorp. We waren geen ogenblik ernstig, we lachten aan één stuk door. De hele middag bleven we in het water, duikend en spelend. Ik bleef zó lang onder dat Maarten ongerust werd en naar me begon te duiken. Ik kwam precies onder hem boven en lachte me slap om zijn bezorgde gezicht. Ook zwommen we met een touw naar de wal, en dan trokken ze je vanaf de duiktoren terug door het water, dat ging fijn.
| |
| |
10 mei 1940. - De dag is voor mij, zoals wellicht voor alle Nederlanders, zeer vroeg begonnen. Hoewel dit een natuurdagboek is, nemen de politieke gebeurtenissen deze dag zo'n belangrijke plaats in, dat ik ze onmogelijk kan negeren.
Ik had een vreemde droom. Ik fietste door een mij onbekend landschap in volle zomertooi. Alles stond prachtig groen, maar in een eigenaardig, diffuus licht. De sloten waren echter steendik bevroren, en een grote menigte mensen trachtte snel, maar vergeefs, bijten in het ijs te kappen. In een van de groene bomen langs het ijs zat een merel, hij floot zo luid en mooi als ik nog zelden gehoord had.
Door ver verwijderd geboem, vliegtuiggeronk en luchtafweergeschut ging de droom in waken over. De merel bleef echter, die zat op het dak boven mijn kamer, hij jubelde zijn lied in de vroege morgen. Het was pas kwart voor vier, nog niet erg licht. Direct begreep ik dat het volkomen mis was. Mijn bevroren sloot in de zomer was de waterlinie, waardeloos in het tijdvak van vliegtuigen.
Aan slapen viel niet meer te denken, het geboem en geknetter was niet van de lucht. Sommige vliegtuigen vlogen zeer laag. Een granaat sloeg in bij het peilhok en maakte daar een groot gat in de berm met uitlopende stralen van verspreide scherven.
Het werd een prachtige meidag. Ik liep wat doelloos heen en weer, kwam in de tuin en hoorde daar de bostortel. Hij vertoonde mooie baltsvluchten. Het was duidelijk dat we geen school zouden hebben, maar we reden toch naar Goes, gingen even kijken. We mochten echter niet eens onze boeken van onder de bank halen. De leraren waren erg zenuwachtig en ze overstelpten ons met goede raadgevingen. De school is tot nader order gesloten.
In Goes was het uiteraard veel drukker en beklemmender dan op Borssele, waar je weinig van de Duitse inval merkte. Ik ging een ogenblik naar Palsenbarg; we hebben ook voor onbepaalde tijd afscheid van elkaar genomen. Je hoorde over neergeschoten vliegtuigen, inhechtenisnemingen - het roezemoesde door elkaar, en zo schoof er iets onzichtbaars, onwerkelijks, tussen de stralende meidag en jezelf. Pas veel later, toen ik met Willem in Hollestelle zat te tekenen bij een weel trok dat eigenaardige gevoel een beetje weg en werd ik weer gelukkig als anders. Waarom ook niet, in de natuur was niets veranderd, de aarde draaide, fitissen
| |
| |
zongen in de geurige appelbloesem en seringen, de blauwe regen hing in luchtige trossen voor de ramen en van de gouden regen werden kleine gele puntjes zichtbaar.
Onophoudelijk klonk echter vliegtuiggeronk en schieten, en die dreigende sfeer kreeg weer de overhand: het was voorgoed ánders geworden.
Op zee, voor ons huis, waren duikbootmanoeuvres 's middags, en natuurlijk kwamen er vreemde vliegtuigen. We hebben évacués: een vrouw met een kindje uit Hansweert. We doen ons best het zo prettig mogelijk voor hen te maken. Nederland in oorlog, ik kan nog niet goed beseffen wat het betekent.
11 mei 1940. - Dat schreef ik gister. Nu weet ik al beter. Vandaag zou onze Pinkstervakantie begonnen zijn. Het woei hard uit het Oosten. Ik ben niet in staat, orde in m'n gedachten te brengen, ik ben totaal overstuur. Ik wilde fossiele schelpen gaan zoeken op de Kaloot. Toen ik bij de duintjes was kwamen er Duitse vliegtuigen over, vlak boven mijn hoofd. Ze werden van twee kanten beschoten. Ik hoorde de projectielen door de lucht suizen en de ontploffende wolkjes volgden elkaar met grote snelheid op. Ik zat op een aangespoeld pak geperst stro, waaruit graantjes begonnen te kiemen, en trok de schouders wat in, alsof dat helpen zou.
Toen liep ik verder, vond allerlei fossielen en ook een volkomen gaaf zestiende-eeuws ‘Spaans’ pijpje. Vanmiddag heb ik dat pijpje schoongemaakt, het steeltje doorgepriemd (wat een geduldwerkje was, want het was gevuld met hard geworden zand) en toen het helemaal schoon was heb ik het minuscule stenen kopje gestopt en ‘toeback gesoghen’ - voor het eerst sinds eeuwen geurt dat pijpje weer zoals het hoort.
Toen begon het weer. Aldoor vliegtuigen die beschoten werden; eenmaal zagen we hoe er een, precies boven ons huis, geraakt werd. Er brak een groot stuk af, en het vliegtuig daalde in steile vlucht om rakelings langs de dijk te scheren. Er kwamen Franse vliegtuigen, eerst zes, later twaalf, die natuurlijk ongemoeid werden gelaten.
Ik moest naar het dorp om boodschappen; hoorde de wildste en meest tegenstrijdige berichten.
Tijdens het avondeten werd het verschrikkelijk. Er kwamen weer vliegtuigen, we waren nieuwsgierig, liepen naar buiten. We zagen hoe enkele bommen lieten vallen bij de schepen op de rede.
| |
| |
Ze vielen in zee en rookwolken stegen uit het water op.
Zo leek het uit de verte, maar opeens kwam een heel eskadrille dat bommen liet vallen op enkele schepen op de Westerschelde voor ons huis. Een prachtig lichtgrijs schip werd zó hevig bestookt dat het volkomen aan het gezicht onttrokken was. Massa's bommen vielen in zee, zwarte rookzuilen stegen op. Een paar Groninger kustvaarders draaiden ijlings om en koersten naar onze haven. Verstandig: het werd nog veel erger. Het grijze schip voer onze kant op; met gierende uithalen cirkelden de bommenwerpers rond boven ons huis om dan in een duikvlucht dicht bij het schip bommen te laten vallen. Je zag ze heel duidelijk bij vier tegelijk vallen, ze kwamen op ongeveer honderd meter van ons huis in zee terecht achter het schip. De explosies waren denderend, ons huis schudde op de fundamenten, ruiten barstten, we zetten de ramen zo veel mogelijk open. Enorme zwarte wolken stegen uit zee op, een volgende lading, de ergste wellicht, kwam nóg dichter bij ons huis in zee terecht.
Het was afschuwelijk en tegelijk boeiend. Ik stond te trillen van zenuwen en schaam me daar niet voor: elk ogenblik kon er een bom op ons huis terecht komen, het stond daar zo kwetsbaar hoog boven op de dijk, letterlijk als een doelwit. Splinters van granaten van het afweergeschut suisden door de lucht, kletsten neer op de basaltglooiing en in het water. Het kindje van de geëvacueerde vrouw huilde onbedaarlijk, en de vrouw en mijn moeder waren daar ook niet ver vandaan. De visdiefjes vlogen verschrikt heen en weer langs de waterrand, af en toe wat oppikkend. De juffrouw wilde niet langer blijven in zo'n gevaarlijk gelegen huis. We hebben alles voor haar ingepakt, en na lang telefoneren en pleiten werden zij en het kind met een auto afgehaald. We hadden er spijt van dat ze vertrok, in de misère raak je snel een elkaar gehecht.
Toen was alles weer voorbij, de wassende maan en Venus stonden aan de avondhemel, er kwamen aldoor meer sterren. Het was koud, hoewel de zon de hele dag geschenen had. Later werden er nog wat bommen gegooid. Wat staat ons te wachten?
12 mei 1940. Pinksterzondag. - De dag begon glorieus. Ringmussen paarden op de aarde tussen de vloeiende seringenstruiken aan de slootkant en tortelduiven wiekten met witgezoomde waaierstaarten boven de nog altijd bloeiende pondsperenboom. En toch waren er weinig vogels: alles vlucht voor het schieten, de bomex- | |
| |
plosies. Zowat alle vogelnestjes in de tuin bleken in paniek verlaten te zijn, de bergeenden komen zelfs niet meer bij hun holen. Maar wij, ook nooit anders dan plattelandsrust en stilte gewend, blijven. De mensen hielden geen zondag, werkten koortsachtig. Er werden druk aardappels geladen in de haven. Ik verveelde me een beetje. Kranten krijgen we niet, post wordt niet besteld, uit je eigen streek weet je niets. Wat je hoort is verdicht, ongeloofwaardig.
Ik had alles klaargelegd om wat schelpen te aquarelleren toen er een groot Belgisch mailschip voorbij voer. Het leek wel of de bommenwerpers daarop gewacht hadden. Motorgeronk van alle kanten en met oorverdovend geraas vielen de bommen lukraak naar beneden, dwars door de wolken heen. De ruiten kletterden nog erger dan gisteren en we vluchtten de tuin in. Ik kwam wat achteraan, wou eerst nog eens goed kijken, toen een projectiel met fluitend, ja, haast gillend-scheurend geluid recht boven me uit de lucht neerkwam. Ik rende wat ik kon, in doodsangst, de oprit af. Ik verwachtte de dood, maar de bom viel net nog achter de dijk in zee, mijn opluchting was haast onwerkelijk. Toch moest ik weer alles zien, ik wilde niets missen en, liggend tegen de dijkkruin, kon ik het gevecht op zee goed volgen. Het regende er bommen. Vlissingen was niet meer te zien, verdwenen in dichte zwarte rook. De wind kwam mijn kant op en stonk verschrikkelijk naar kruitdamp. Onophoudelijk werd er geschoten, luchtafweer, kruisers. Elk vliegtuig was door rookwolken van de kogels omringd, één vloog er in brand, stortte neer, een brede rookstreep achterlatend. Het licht flakkerde uit de vuurmonden van de schepen, mijnenleggers en kustvaarders draaiden om. Dan weer bommen, het was alsof er op de horizon een hele rij snelgroeiende zwarte boompjes werden geplant.
Dan was alles weer afgelopen. De rook trok op en zo te zien was er geen schip getroffen.
Tijdens de beschieting waren zwermen wilde eenden-woerden verschrikt uit zee komen aanvliegen, maar merels en grasmussen hadden onverschrokken doorgezongen.
We konden gaan lunchen. Vader moest deze middag op het dorp zijn, en moeder is bang tijdens de beschietingen, zodat ik thuis moest blijven. We gingen tuinieren. Na een poosje begon het opnieuw. De zilverkleurige vliegtuigen waren precies boven onze tuin, en ze werden feller dan ooit beschoten, zodat ze geen
| |
| |
kans kregen hun bommen te lossen. Even nadien hagelden de stukjes kogels neer, op straat, door de heg, alsof er met stenen naar ons werd gegooid.
Er werd waarachtig een oude krant van vrijdag bezorgd, waar zo goed als niets in stond. Ik houd nooit van bezoek of aanloop van mensen, maar nu vond ik het best leuk dat er een jongen van school langskwam, zodat we over van alles en nog wat konden praten, het leidde een beetje af.
Na het avondeten heb ik een fietstochtje gemaakt. De zon stond al laag, gaf een vreemde gloed aan het gras. Langs de éven uitstekende bovenkant van de betonblokken was een klein zonnerandje, het gaf een onwerkelijk effect. Alles was stil, er was geen sterveling te bekennen, ook geen vogel. Het water klotste aldoor tegen de glooiing, verder geen geluid, dodelijke eenzaamheid met overal die laatste zonneglans die uit de lege gele Westerhemel kwam. Pinksteravond als in een onbekend, verlaten land.
Deze avond, toen de wassende maan al lang in een nis aan de hemel stond, kwamen er weer bombardementsvliegtuigen. Ze werden hevig beschoten. Een prachtig gezicht: hele slingers van lichtende kogels die soms dezelfde baan teruggingen, of in vele schitterende stukjes omlaagvielen. Zwart stegen de rookwolken van de bommen op en een getroffen schip brandde als een fakkel - ik heb er nog door de kijker naar gekeken.
Er verliep een hele tijd tussen het zien van het vuur uit een kanon en het horen van een knal.
Nu ik dit schrijf, half tien, is het nog niet rustig, er klinkt schieten, het geronk is niet van de lucht.
13 mei 1940. Tweede Pinksterdag. - De IJsheiligen hebben hun best gedaan, vooral Bonifacius vandaag: het was bar koud. We hebben de kachel weer aangestoken en dat was heel behaaglijk.
Na het avondeten moest ik even naar het dorp. Er werd hevig geschoten op een paar vijandige vliegtuigen, maar vanuit het dorp lijkt dat veel minder erg, hoewel de mensen er evengoed in angst zitten, net als wij aan de dijk. Toen ik weer thuis kwam ontdekten we dicht bij ons huis een enorm voorwerp in zee. Het bleek een dertig meter lange mast van duizenden kilo's gewicht die achterbleef op de bestorting toen de eb intrad. Ook lag de glooiing vol met mahoniehouten planken, het leek wel van een kabinet, en ik vond een zware deur. Die heb ik nog naar huis gesleept. Een an- | |
| |
der stuk (alles stellig van een getroffen schip) was te zwaar, ik heb het wel wat hoger de dijk op getrokken.
Toen vader en ik een paar uur later de mast met een touw vastlegden aan de grote palen van de schoeiing zag ik midden onder die mast in het maanlicht iets blinken. Het bleek een ingelijste fotografie te zijn, maar wat het voorstelde kon ik niet zien. De paal en de wieren gaven een fosforescerend licht af, alsof de zee al lichtte. Later, thuis, bleek het een foto te zijn van Hare Majesteits ‘Hydra’ in het droogdok te Hellevoetsluis, mei 1921. Er zat wat slik op en ook tussen de foto en het glas was vuil gekomen. Toen ik alles losmaakte, bleek de foto gedeeltelijk aan het glas vastgekleefd. Ik heb haar toch als souvenir bewaard en de lijst met een aquarel van een vogel erin op mijn kamer gehangen.
14 mei 1940. - De dag begon weer vroeg: om half vijf knetterden de vliegtuigmitrailleurs, en er werd hard geschoten. Ze schijnen zwaarder geschut ingezet te hebben: bij elk schot trilden de ramen heftig. Ik stond op en ging kijken of de mast er nog lag. Inderdaad, de vloed had hem tot vlak achter de hoge palen getild. Ik kon het touw nog een eind inpalmen en om de palen slaan. Dat die zware mast aan dat betrekkelijk dunne touw en die door de golfslag sterk afgesleten palen is blijven hangen is een wonder.
Vandaag is er een grote groep werklieden met boomzagen gekomen en de mast is nu in stukken gezaagd die dienen voor een schuilloopgraaf. Er wordt beweerd dat hij wel f 200, - waard was; hij was 26 m. lang, het gewicht werd geschat op ongeveer 3000 kg.
We hebben zelf nu ook een goede schuilkelder, uitgegraven in de inlaagdijk, even voorbij mijn volière. Er is de hele dag met man en macht aan gewerkt, maar hij is nu piekfijn in orde. Ik heb mijn volièrevogels losgelaten voor geval er iets onherroepelijks gebeuren zou. De Europese soorten kunnen zich gemakkelijk redden, ik voer alles wat terugkomt trouwens nog bij. De palmtortels genieten kennelijk van de vrijheid. De doffer koert de hele dag en maakt schitterende baltsvluchten in dezelfde trant als lach-, tortel- en houtduif: of ze een onzichtbaar luchtladdertje beklimmen, dan even klapwieken en zich laten vallen.
De dagen gaan in een eigenaardige, verwarde stemming voorbij, het is net of je helemaal anders wordt. Daar komt dan nog bij dat vandaag de radio de hele dag idiote, onbetrouwbare berichten
| |
| |
heeft uitgezonden. Alles lijkt wel één groot, smerig verraad.
Hoe dan ook, er hangt een vreemde, doffe sfeer die niet verdreven kan worden door het goddelijke meiweer.
Na het diner moest ik naar het dorp om te vragen of er post was voor ons (natuurlijk niet, je weet niets); toen lokte de natuur zo sterk dat ik nog naar de punt van de Noordnol ben gereden. De zon ging onder, verblindend rood, glanzend over het water. De lucht was heel zilt, maar opeens rook alles naar olie of iets dergelijks, in vlagen.
Het was volkomen windstil en langs de Noordhol schoten overal schril roepende oeverlopers weg, en er zweefden dwergsterns. Op het slik paarden luid jodelend de scholeksters, tewuu tewuu-tewuu...
Van de rust maakten veel kleine boten gebruik om zo snel mogelijk de kant van Vlissingen op te varen.
Toch loeide weer een sirene, werd er ver weg geschoten. Een granaat had een groot gat in de Nol geboord tussen het korte, fluwelige schorregras. Met geruisloze dwarrelvlucht kwam door de schemer een zeldzame dwergmeeuw aanvliegen, hij snapte telkens naar insecten.
Ik móet morgen mijn leven weer gaan wijden aan de vogels, proberen de verschrikkingen van de oorlog van me af te zetten, die dreiging die alles bederft.
15 mei 1940. - 's Morgens naar de Kaloot, om het leven van de strandpluvieren te bestuderen. Natuurlijk werd ik gestoord door vliegtuigen die druk werden beschoten, en om enigszins tegen de neervallende scherven beveiligd te zijn kroop ik in een kuil, mogelijk ooit door kinderen gegraven, waaromheen aangespoelde pakken stro waren geplaatst. Door het harde knallen vlogen alle vogels snel en krijtend rond, vooral de zilvermeeuwen klaagden luid. Toen de rust weergekeerd was na het vertrek van de vliegtuigen kon de studie van het leven van de strandpluvieren beginnen; de kuil bleek een ideale observatiepost.
's Middags ben ik naar Willem gegaan die tijdelijk op de hofstede van zijn grootvader verblijft. We tekenden er samen. Er werd weer heftig geschoten. Wanneer je de berichten mag geloven is Zeeland het enige deel van Nederland waar nog tegenstand wordt geboden. Vanmiddag zagen we hoe een Duits toestel neergeschoten werd, het stortte in zee. Naderhand is het fel gaan waaien, een
| |
| |
Oostenwind. Overal op de landerijen staan allerlei landbouwwerktuigen opgesteld om het landen van vijandelijke vliegtuigen te beletten. Er zijn ook komische dingen. Iemand had een duif op zien vliegen van het veld, en aldus geredeneerd: ‘Als je een duif op ziet vliegen, moet er ook iemand zijn die hem losgelaten heeft (hm) en dat moet dan een neergelaten parachutist zijn.’ Hij naar de burgemeester. ‘Burgemeester, er zijn parachutisten geland in de polder.’ Alarm, politie erheen, doodzenuwachtig. En jawel, daar liep iemand op het land, heel geraffineerd als vrouw verkleed nog wel! Voorzichtig omsingeld, geen uitweg meer. De parachutist gevangen. Het bleek een meisje van het dorp te wezen dat voor haar vader op het land aan 't werk was. Hulde.
16 mei 1940. - De ellendigste avond die we tot nu toe meegemaakt hebben. 's Middags waren een officier en een soldaat bij ons komen schuilen voor de vliegtuigen, en toen begrepen we pas hoe 'n wanorde het in ons leger geworden is. Na een lange zwerftocht vanuit Limburg, door Brabant, België, Zeeuwsch-Vlaanderen, Walcheren en Zuid-Beveland waren de mannen hier in Borssele terecht gekomen. Ze wisten absoluut niet waar ze nu naar toe moesten. Daar kwam bij dat Zeeland zich niet wil overgeven, terwijl overal in Nederland de wapens al zijn neergelegd.
De commandant van Zeeland, de rechtstreekse chef van de luitenant die bij ons was, was verdwenen, en een overste, die nu zo'n beetje de oppermacht had, dwong tot voortzetten van de strijd. We kwamen te weten dat er een grote kans bestond dat ons huis omvergeschoten zou worden wanneer het in de weg stond bij de gevechten.
We durven niet gaan slapen, dit wordt een ellendige nacht.
17 mei 1940. - Ik ben het beu om in mijn natuurdagboek over de oorlog te schrijven. Dit soort notities hoort er niet in thuis en daarom beperk ik me er toe te zeggen dat de Duitsers vandaag in Borssele zijn aangekomen, dat de peilboot gegapt is door wegvluchtende Fransen vanmorgen (tragisch die stapels verscheurde brieven, foto's, achtergelaten bezittingen...) en dat vanmiddag Middelburg is platgebombardeerd. Alles stond in brand, 's avonds was het een laaiende vuurgloed, wel mooi om te zien. In Vlissingen brandde het ook overal, maar niet zo hevig. Voor de rest: basta!
| |
| |
| |
Toelichting
In de vroege morgen van 10 mei 1940 viel het Duitse leger Nederland binnen. Na de capitulatie van de rest van Nederland op 14 mei ging de strijd in Zeeland nog voort. Zeeland werd verdedigd door Nederlandse en Franse troepen. In de avond van 17 mei capituleerden de meesten van hen. Eerst op 24 mei hadden de Duitsers heel Zeeland in handen. (HW)
|
|