| |
| |
| |
Zes gedichten
Vladisláv Chodasévitsj
(Vertaling Marko Fondse)
Zonder woorden
Je toonde het mij zonder woorden -
hoe onberispelijk schoon je wist
met fijne steken te omboorden
de zomen van het blank bastist.
En ik bedacht hoe mijn bestaan
langs het licht weefsel van het wezen
als draad achter Gods vingers aan
beweegt in steken net als deze.
De steek is zichtbaar, dan weer zoek,
van dood naar leven gaat en keert hij...
en ik bezag daarna je doek
glimlachend, lieve, van de keerzij.
1918
| |
Без слов
Ты показала мне без слов,
Как нить, за Божьими перстами
Бежит такими же стежками.
То виден, то сокрыт стежок,
То в жизнь, то в смерть перебегая...
1918
| |
| |
| |
Aan Psyche
Mijn ziel! Mijn lief! In zulke reine
en doet je fijne vleugels deinen
in zulk lazuur, dat ik somtijds,
in zaal'ge kwelling plots bezweken
en koesterend ons gewijd verbond,
niet op mijzelve uitgekeken
mijn handen kus met de eigen mond.
Waarom 'k mijzelf ook smaden zou,
onooglijk vat van broze aarde,
maar zalig reeds en hoog in waarde
waar 't onderkomen laat - aan jou?
1921
| |
К психее
Душа! Любовь моя! Ты дышишь
Ты крылья тонкие колышешь
В такой лазури, что порой,
Вдруг, не стерпя счастливой мухи,
Сам на себя не нагляжусь.
И как мне не любить себя,
Сосуд непрочный, некрасивый,
Но драгоценный и счастливый
Тем, что вмешает он - тебя?
1921
| |
| |
| |
Tot de gast
Breng mij een droom, als gij mijn woon
betreedt, of iets van duivels schoon,
of God - zo gij zijt van Zijn maaksel.
Maar laat uw kleine goedheid maar gewoon
in het portaaltje naast uw hoed aan 't haakje.
Wees op de erwt die aarde heet
demon of engel - een van bei.
Maar mens - waar anders toe dient hij
dan dat men hem maar rap vergeet?
1921
| |
Гостю
Входя ко мне, неси мечту,
Иль Бога, если сам ты Божий.
Как шляпу, оставляй в прихожей.
Здесь, на горошине земли,
Будь или ангел, или демон.
А человек - иль не затем он,
1921
| |
Ziel
Zoals mijn ziel is ook de volle maan:
zij doet al even koud en helder aan.
Zij straalt maar voor zich heen en straalt, zo hoog
en zal niet drogen mijn betraande oog.
Al mijn rampzaligheid gaat haar niet aan,
zoals mijn passiekreten haar ontgaan.
De ziel, die koel en luisterrijk ontsteeg
aan al wat ik op aard te lijden kreeg.
1921
| |
Душа
Душа моя - как полная луна:
На высоте горит себе, горит -
И слез моих она не осушит:
И от беды моей не больно ей,
И ей невнятен стон моих страстей;
А сколько здесь мне довелось страдать -
Душе сияющей не стоит знать.
1921
| |
| |
| |
Ballade
Ik zit, van omhoog verlicht, in
mijn kamer, mijn ronde salon.
Ik kijk in een hemel van stucwerk,
waarin een zestienkaars zon.
Rondom, in dezelfde belichting,
al wat er aan meubels zo staat.
Ik zit en weet in verwarring
gewoon met mijn handen geen raad.
Er bloeien geruchtloze palmen
bevrozen en wit op de ruit.
In mijn vestzakje gaat het horloge
monotoon met metalen geluid.
Hoe star, hoe armzalig verschraald is
heel mijn uitzichtloze bestaan.
Wie zeg ik - hoe ik met mezelf en
dit boeltje rondom ben begaan?
Mijn armen omvatten mijn knieën
en ik wiegel opeens heen en weer,
ik praat met mezelf wat in verzen
en weet van de wereld niet meer.
Absurde, hartstochtelijke woorden,
gebrabbel dat kant raakt noch wal.
Maar klank gaat de rede te boven
en 't woord is het sterkste van al.
En dan verstrengelt muziek zich,
muziek zich in wat ik vertolk.
En vlijmend, vlijmend doorsteekt mij
het vlijmende scherp van een dolk.
| |
| |
Ik groei mezelf verre te buiten,
ontkom aan bederflijk bestaan.
Aan mijn voet laait de binnenste aardvlam,
om mijn hoofd gaan de sterren hun baan.
En ik zie met mijn wijdopen ogen -
ogen misschien van een slang -
hoe ook heel mijn zielige boedel
mee opgaat in 't wilde gezang.
En heel het vertrek begint ritmisch
een wervelende, vloeiende dans
en iemand drukt door de wind heen
me een zware lier in de hand.
En weg vlucht de hemel van stucwerk,
de zestienkaars zon dooft zijn gloed:
op gladde, diepdonkere rotsen
vindt Orpheus steun voor zijn voet.
| |
Баллада
Я в комнате круглой моей.
Смотрю в штукатурное небо
На солнце в шестнадцать свечей.
Кругом - освещенные тоже -
И стулья, н стол, и кровать.
Сижу - и в смущеньи не знаю,
На стеклах беззвучно цветут.
Часы с металлическим шумом
О, косная, нишая скудость
Кому мне поведать, как жалко
С собой говорить в забытьи.
Бессвязные, страстные речи!
Нельзя в них понять ничего,
Но звуки правдивее смысла,
Я сам над собой вырастаю,
Над мертвым встаю бытием,
Стопами в подземное пламя,
И вижу большими глазами -
Глазами, быть может, змеи -
И в плавный, вращательный танец
Мне в руки сквозь ветер дает.
И солнца в шестнадцать свечей:
1921
| |
| |
In de winterse regendag, bei met hun pak,
- hij met een hutkoffer, zij met een zak -
gaan door Parijs over plassenparket
man en vrouw met hinkende tred.
Lang volgde ik die twee met hun sjouw
en ze kwamen bij een stationsgebouw.
De man zei niets, niets zei de vrouw.
Waar wou je ook, vrind, dat het stel over sprak?
Hij met die hutkoffer, zij met die zak.
En dat klakken van hak naast hak.
1927
Сквозь ненастный зимний денек
- У него сундук, у нее мешок -
Жена молчала, и муж молчал.
И о чем говорить, мой друг?
У нее мешок, у него сундук...
С каблуком топотал каблук.
1927
|
|