De Tweede Ronde. Jaargang 4
(1983)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
Essay | |
[pagina 42]
| |
Slotrede met veertien jaar vertragingGa naar voetnoot*
| |
[pagina 43]
| |
vrouw Hein zeer hartelijk bedankt, maar ik heb ook geantwoord: ‘Ik kan deze taak niet op mij nemen, want ik maak geen deel uit van de vrouwenbeweging.’ ‘Hoe staat u dan eigenlijk tegenover de vrouwenbeweging?’ vroeg mevrouw Hein op haar beurt. ‘Tja, daar heb ik niet over nagedacht,’ antwoordde ik. ‘Doet u dat dan nu maar,’ zei mevrouw Hein. En dat was eigenlijk een goede raad, die ik ook opvolgde, hoewel het me niet zo vlug afging dat ik de slotrede nog kon houden. Maar eigenlijk is wat ik hier in alle bescheidenheid voor het eerst aan een publiek voorleg - de overwegingen die ik zonder vooronderstellingen maar ook zonder vooroordeel, in alle bescheidenheid aan mezelf voorhield - het resultaat van mevrouw Heins opdracht. Ze zijn nu, na veertien jaar, waarschijnlijk wat gewoner dan toen. Daarmee zullen ze aan belang voor andere mensen hebben ingeboet. Ik zou er zelf echter tevreden over zijn als ik me voor kon stellen dat de gedachtengang van de tijd de mijne op de voet gevolgd heeft.
Omdat ik dus moest proberen de zaak voor mezelf uit te pluizen, wilde ik bij het begin beginnen, en mijn eerste vraag aan mijzelf was: ‘Waarom zijn er twee geslachten?’ Of - enigszins anders uitgedrukt: ‘Waarom lijkt de verdeling in twee geslachten - daar er toch in de natuur soorten voorkomen, waarbij het voor ieder individu mogelijk is zich op eigen kracht voort te planten, door celdeling - een voorwaarde te zijn voor, of een resultaat van de hogere ontwikkeling van de soort?’ Daar zou een wetenschapsman u een antwoord op kunnen geven, in elk geval een veel beter antwoord dan ik. Maar zoals ik u heb gezegd, denk ik dat de waarde van mijn beschouwingen - als ze al enige waarde hebben - hierin ligt dat ik ‘geen verstand heb’ van de zaak. Ik heb me dus verschillende mogelijkheden voorgesteld. De eerste is deze. Bij een soort die zich generaties lang door middel van het enkele individu zou voortplanten, zouden de individuen - zonder mogelijkheid voor vernieuwing van buitenaf - in de loop van de tijd griezelig eenzijdig worden en de tegenstellingen tussen de individuen griezelig nadrukkelijk. De hele maatschappij zou een buitengewoon ongezellige verzameling eenlingen worden die elkaar tenslotte naar het leven zouden staan. | |
[pagina 44]
| |
Als er, zoals nu, twee individuen nodig zijn om een derde voort te brengen, zijn er in de loop van tien generaties duizend nodig, en in een paar duizend jaar miljoenen. Wij in Europa zijn allemaal van hetzelfde bloed. Maar wanneer ik over de zaak nadacht - of zelfs begon me erin in te leven - scheen deze verklaring me toch niet bevredigend. Ik bedacht een andere verklaring: Naarmate de soorten, zoals wij dat noemen, zich ontwikkelen, groeien de moeilijkheden bij het in stand houden en het voortplanten van de soort in buitengewoon hoge mate. Vissen en kruipdieren deponeren hun eieren in het water, op een steen of in het zand en dan moet het maar goed zijn. De vogels moeten er al meteen veel meer werk voor doen en er meer tijd in steken, voorbereidingen treffen om nesten te bouwen, onder het broeden bij hun eieren te blijven en nog een tijdje voor hun jongen te zorgen nadat ze uit het ei zijn gekomen. Voor de zoogdieren nemen de moeilijkheden toe met de rangorde; konijnen en muizen vermenigvuldigen zich een paar honderd keer in hun leven - een leeuwin werpt niet eens een nest per jaar en niet meer dan twee of drie welpen per nest. Als we bij de mens komen, en wel bij de hoog ontwikkelde, verantwoordelijke mens, constateren we, dat er slechts sprake kan zijn van één nest, of van een of twee. Door deze omstandigheden zou het noodzakelijk kunnen zijn dat de ene helft van de soort zich wijdt aan het onderhoud en het voortbestaan ervan, terwijl de andere de taak op zich neemt de soort te ontwikkelen en vooruit te brengen.
(...)
Als ik hier mijn eigen opvatting over de doelmatigheid van de scheiding in twee geslachten moet geven, dan kom ik weer terug bij mijn oude geloof in de betekenis van de wisselwerking, en bij mijn overtuiging dat er grote rijkdom en onbegrensde mogelijkheden schuilen in de gemeenschap en het samenspel van twee ongelijksoortige grootheden. Ik heb daarover gesproken toen ik het had over de relatie tussen dienaar en meester en die tussen oude en jonge mensen. Maar geen wisselwerking - als je de wisselwerking tussen God en de mens even uitzondert - heeft zo'n beslissende betekenis gehad als die tussen man en vrouw. De oude Engelse dominee Robertson heeft gezegd: ‘Twee dingen bepalen de waarde en het lot van een | |
[pagina 45]
| |
mens: zijn verhouding tot God en zijn verhouding tot het andere geslacht.’ Ikzelf beschouw inspiratie als het hoogste menselijk geluk. En inspiratie vereist altijd twee elementen. Ik geloof dat de wederzijdse inspiratie tussen man en vrouw de machtigste drijfveer is geweest in de geschiedenis van het menselijk geslacht en boven alles dát heeft geschapen wat onze adel kenmerkt: daden, poëzie, kunst en smaak. Ik houd het erop dat een van de omstandigheden, waardoor de mens zich boven de dieren heeft verheven, deze is: dat de paringstijd van de mens het hele jaar doorgaat - een maatschappij waarin de aantrekkingskracht van de twee geslachten voor elkaar beperkt zou zijn tot een bepaalde korte periode, zou vreemd afgestompt raken. Ik geloof zelfs dat, hoe sterker deze wederzijdse inspiratie werkt, hoe rijker en levendiger een maatschappij zich zal ontwikkelen. Ik zal niet proberen te bepalen - en ik geloof niet dat het überhaupt te bepalen is, welke mate van verschil tussen de geslachten het sterkst inspireert.
(...)
Welnu, wisselwerking. En welnu, inspiratie. Waar ligt dan, uiteindelijk, het wezenlijke verschil tussen de beide geslachten dat de rijkste voorwaarde is voor samenspel en het sterkst de inspiratie wekt? In de loop der tijden heeft elk van beide geslachten - met even grote overtuiging en welsprekendheid - het andere geprezen en bezongen, of veroordeeld en bestreden. De vrouw is edeler dan de man, slechter dan de man - EwaldGa naar eind2. verenigt beide standpunten door te verkondigen dat een man nooit zo hoog kan stijgen en nooit zo diep kan zinken als een vrouw - zij is dommer dan de man, ze is slimmer of wijzer - dan hij. Ze is trouwer, of ontrouwer - in de balladen is afwisselend de trouw van de jonge mannen en die van de jonge maagden als een stap op een vermolmde brug. En Søren Kierkegaard zegt dat het interessant zou zijn om een of ander literair rund eens te laten natellen of de man in de loop der tijden in de literatuur het vaakst de vrouw in de steek heeft gelaten of de vrouw de man. Ze is zwakker en ze is sterker, ze staat verder van de hoge geesten af, ze staat dichter bij de engelen. Iedereen moet het nog steeds zelf uitmaken, het is niet gelukt om de stand op te maken. | |
[pagina 46]
| |
Als ik vanuit mijn eigen persoonlijke standpunt deze diepe, inspirerende ongelijksoortigheid in de beide geslachten van de mensheid definieer, dan geef ik mijn opvatting het best weer door te zeggen: ‘Het gehalte van de man, de kwaliteit van zijn wezen, ligt in wat hij in het leven doet en verricht, dat van de vrouw in wat zij is.’ Als je met iemand over zijn ouders spreekt, dan zal hij gewoonlijk meedelen wat zijn vader in de wereld heeft gedaan. ‘Mijn vader bouwde de brug over de Storstrøm, mijn vader schreef dat en dat boek, mijn vader startte die en die grote zaak.’ En vraag je hem dan naar zijn moeder, antwoordt hij: ‘Moeder was zo lief.’ En ook als dit in sterkere mate geldt voor mijn eigen generatie dan voor de allerjongste, dan zou ik toch denken dat ook degene die een specialist of een minister van justitie als moeder heeft gehad, ons, vóórdat hij haar door een dergelijk feit karakteriseert, zal vertellen, dat zijn moeder een ongewoon begaafd, rechtschapen, fijnzinnig of bekoorlijk mens is geweest. Dit wil dan zeggen dat de man het werk schept uit, maar buiten, zichzelf en het meestal, als het klaar is, verlaat en uit zijn bewustzijn verwijdert om aan een nieuw te beginnen. Het werk van de vrouw bestaat uit de uitbreiding van haar eigen wezen. Het kan zich heel ver uitstrekken, als de kroon van een grote boom, maar het heeft nog steeds zijn wortels in haar eigen ik. Een man die geen daad verricht en geen werk voltooit, staat niet in hoog aanzien. Maar ik heb vrouwen gekend - misschien vooral van de generatie die aan de mijne voorafging - die geen enkele prestatie konden laten zien, maar die een geweldige macht hadden bezeten, beslissende invloed hadden uitgeoefend en alle verhoudingen om zich heen hadden bepaald. Dan denk ik aan mijn oude kindermeid die zich in feite op geen enkel talent kon beroepen, maar wier persoonlijkheid ons huis en ons gezin doordrenkte van een stille, onweerstaanbare magnetische kracht, waaronder zo te zeggen alles werd veranderd. Ik geloof dat de grote vrouwen uit de geschiedenis, koninginnen en heiligen, in het bezit van ditzelfde magnetisme zijn geweest. Je kunt noch van Maria Theresia, noch van Elisabeth of Victoria van Engeland beweren dat zij enige daad hebben verricht, misschien zelfs nauwelijks een groot eigen idee te berde hebben gebracht, maar door deze kracht hebben ze hun wezen uitgebreid, tot het een koninkrijk en een imperium omvatte - en een tijdperk dat hun naam draagt. | |
[pagina 47]
| |
(...)
Een man kan zich in zijn tijd en in de geschiedenis best handhaven door één enkele daad. Columbus ontdekte Amerika - veel meer weet ik in elk geval niet van hem - en werd er onsterfelijk door. Als we over een vrouw uit de geschiedenis zouden horen dat ze Amerika had ontdekt, zou je je in kunnen denken dat we zouden uitroepen: ‘Wat een krankjorum mens, waarom moest ze zo nodig Amerika ontdekken?’ Nee, was ze mooi, was ze beminnelijk, wat betekende ze voor de mensen om haar heen? Ons grootste, of eigenlijk wel ons enige, strategische genie wordt niet genoemd naar een enkele daad - niet de veroveraarster van Patay of de koningsmaakster van Reims - maar gewoon naar wat ze passief was: de Maagd van Orléans. En zoeken we het hogerop, bij de vrouw die in de loop van de wereldgeschiedenis het meest heeft betekend, die de inspiratie is geweest voor de meeste grote kunstwerken, die de zielen het diepst heeft getroffen en bewogen en die geest en zeden het krachtigst heeft hervormd, de Maagd Maria - of je nu denkt dat ze echt heeft bestaan of niet - dan geldt voor haar hetzelfde. Ze heeft macht door wat ze is, God schiep hemel en aarde, Christus op zijn beurt verloste de mensheid. Maar de Maagd Maria heeft geen ander groot werk verricht dan dit: volkomen passief Christus te baren, haar volledige wezen te geven aan de menswording van God. De mensen verwachten of wensen ook niets anders van haar. Ik heb van mijn reizen naar het Zuiden de indruk overgehouden dat de Maagd Maria in onze tijd het enige hemelse wezen is dat werkelijk door miljoenen bemind wordt. Maar ik geloof dat juist deze miljoenen het volstrekt niet zouden begrijpen, het me misschien zelfs wel kwalijk zouden nemen als ik ze zou vertellen dat de Maagd Maria een belangrijke uitvinding had gedaan, moeilijke wiskundeopgaven had opgelost, of op superieure wijze een huisvrouwenvereniging in Nazareth had georganiseerd en bestuurd. Nee, ze moet er gewoon zijn. De hemelse koningin breidt haar wezen uit naar de hele mensheid en de hele aarde, ze onderneemt geen reis naar de maan, ze staat er gewoon heel stil op. De omgeving speelt een veel grotere rol voor een vrouw dan voor een man, want voor haar bestaat de omgeving niet uit toevallige, van haarzelf onafhankelijke dingen, ze zijn een uitbreiding van haar eigen wezen. Naar mijn ervaring kan een man, als hij de gelegenheid en de rust krijgt om zich aan werk te wijden dat hem | |
[pagina 48]
| |
na aan het hart ligt, zijn omgeving volstrekt vergeten - alles verdwijnt voor hem, hij kan volkomen verzaligd midden in vuil en rommel, tocht en kou zitten. Voor de meeste vrouwen is het ondraaglijk in een kamer te zitten, waarvan de samenstelling van de kleuren hen tegenstaat. Op dezelfde manier spelen kleren een grotere rol voor een vrouw dan voor een man. Men zegt dat vrouwen zich mooi maken voor mannen of dat ze zich voor elkaar opsmukken, maar ik geloof dat dat geen van beide waar is. De kleren van een vrouw zijn voor haar de uitbreiding van haar eigen wezen. Het handwerkje is als een bijzonder teken of symbool van deze eigenschap te beschouwen. Het sierhandwerk is in de loop der tijden nooit een echt werk of een echte bezigheid geweest, maar een accompagnement bij het echte werk en de echte bezigheden van de vrouw - en in een bepaald opzicht een koketterie. Vrouwen hebben in het handwerk veel mooie, blijvende dingen geschapen, maar de eigenlijke waarde van het handwerk ligt dieper, en wat dat betreft zouden de meest actieve en belangrijke vrouwen zich heel goed kunnen beperken tot kousen stoppen - Penelope haalde iedere nacht het werk van die dag weer uit en toch, of misschien juist daardoor, werd het weefsel van Penelope het beroemdste van de wereld. Het handwerk was een bezigheid, terwijl groter werk werd voorbereid, voortgezet en afgemaakt - terwijl de handwerkende, bordurende of kousenstoppende vrouw luisterde naar vertrouwelijke mededelingen, begaafde vrienden amuseerde en opvrolijkte, intrigeerde, vertelde of onderricht gaf aan jongere generaties. Men heeft het nu over handwerkles voor jongens - en het is natuurlijk goed en nuttig als een jonge man zelf een knoop aan kan zetten of een sok stoppen. Maar je kunt eigenlijk een jongen niet leren ‘handwerken’ - in zijn handen verandert het werk van karakter en haast het zich naar de voltooiing. Een kleine jongen kan helemaal opgaan in het in elkaar zetten van een boerderij en intussen zichzelf en de hele kamer volplakken, maar hij is alleen in het resultaat geïnteresseerd. Een bezigheid die niet tot enig resultaat leidt, is verre van hem. Een klein meisje kleedt haar poppen aan en uit, ze heeft geen zichtbaar resultaat van het werk, maar ze heeft geleefd, en wel intens. Ik moet hier echter een bijzondere beschouwing invoegen. Ik geloof dat kunstenaars en componisten op een bepaalde manier anders tegenover hun werk staan dan mannen in het algemeen en | |
[pagina 49]
| |
dichter bij de vrouwelijke modus vivendi. Kunst is de ontplooiing van het eigen wezen van de kunstenaar, en zijn werk ligt eigenlijk buiten hemzelf, maar hij is het zelf. Er bestaat dus een eigenaardige verhouding tussen de kunstenaar en de vrouw. Goethe heeft gezegd dat de natuur van de vrouw nauw verwant is aan de kunst en waarschijnlijk is het zo dat in de doorsneevrouw meer van een kunstenaar zit dan in de doorsneeman. Toch zijn maar weinig vrouwen grote kunstenaars geweest, behalve op die terreinen waar ze geen kunstwerken scheppen, maar als het ware zelf kunstwerk worden - dat wil zeggen als toneelspeelster, zangeres of danseres. Op die gebieden hebben ze, zelf geïnspireerd, hun publiek op grootse wijze geïnspireerd, zoals een schilderes of een schrijfster het niet kan. Ik geloof dat het voor mezelf, als ik een man was geweest, uitgesloten zou zijn om verliefd te worden op een schrijfster - dat zelfs, ook als ik een vrouw had ontmoet tot wie ik mij diep aangetrokken voelde, de inlichting dat zij schrijfster was, mijn gevoel zou hebben doen bekoelen. Ik weet wel dat het zo niet altijd gaat. Er is waarschijnlijk zelden een grotere ‘man-eater’ geweest dan George Sand - maar er is in die dubbele kunstenaars-liefdesgeschiedenissen - want de meeste van haar minnaars waren zelf kunstenaar - iets ‘tegennatuurlijks’. Vrouwen voelen wel vaak een extatische aantrekkingskracht uitgaan van grote kunstenaars, een mystiek gevoel van verwantschap en een mystiek geloof in een begrip dat ze ergens anders niet kunnen vinden. Maar gewoonlijk is het toch een ongeluk voor een vrouw om een kunstenaar te beminnen - en ze is te allen tijde beter af met kapitein Carlsen. In Oost-Afrika, dat in mijn tijd een gebied voor pioniers was, werd die werkzaamheid van de vrouw waar ik het over had, de uitbreiding van haar eigen wezen, gewaardeerd in een mate die je je hier nauwelijks voor kunt stellen. Een bloementuin of een boeket werd naar mijn gevoel door de mannen die thuiskwamen van het harde werk op het veld of op expeditie, ondergaan als een geschenk, of zelfs als een zegen. Ze vroegen ons: Hebben jullie nu lavendel in bloei gekregen? Maar geen man kwam daar in mijn tijd zelf op het idee om een bloementuin aan te leggen. Ik denk eigenlijk dat de aanwezigheid van een bloementuin voor de mannen vooral hierdoor belangrijk was dat hij onze eigen aanwezigheid betekende of uitdrukte. Wij daarentegen waardeerden in ons on- | |
[pagina 50]
| |
derlinge samenspel het werk en de daden van de mannen veel meer dan vrouwen in Europa zouden doen. Als mijn vrienden op bezoek zouden komen, verheugde ik me er ontzettend op, dat ze zouden gaan spelen met de machines in mijn fabriek of die weer in orde zouden gaan maken - wat ze ook altijd met zichtbaar genoegen deden. Een Franse officier die de toestanden in onze kazernes bestudeerde, barstte uit: ‘Comment donc! U dost uw kazernes in charmante kleuren uit, hangt schilderijen aan de muur en zet bloemen voor het raam! U vult de geest van uw jonge soldaten met verwachting, hoop, troost, inspiratie! En dan - dan zijn er geen vrouwen!’
Als de vrouwen die mij dertien jaar geleden uitnodigden om hun slotrede te houden, vandaag aanwezig waren en mij tot zover hadden gevolgd, dan hadden ze me wellicht op dit punt onderbroken en gezegd: ‘Dankuwel, meer hoeven we niet te horen. We begrijpen dat u eigenlijk, ondanks alles wat u in het begin beweerde over uw onpartijdigheid, tegen de vrouwenbeweging bent.’ Het zou me pijn doen als het zo zou zijn gegaan. Ik zou meteen hebben geprotesteerd en gezegd hebben: Ik weet wat ik te danken heb aan de vroegere vrouwen van de vrouwenbeweging, die nu in hun graf liggen. Als ik zelf in mijn leven heb kunnen studeren wat ik wilde en waar ik wilde, als ik alleen over de wereld heb kunnen reizen, als ik mijn ideeën vrij heb kunnen laten drukken, of als ik vandaag op het spreekgestoelte kan staan, dan heb ik dat aan deze vrouwen te danken en er zijn weinig mensen waar ik meer respect en achting voor heb. Ik weet dat zij, om ongeboren generaties vrouwen van een dergelijk goed te kunnen verzekeren, in hun eigen leven veel moesten doorstaan en nog meer moesten opgeven, dat ze ergernis en gelach moesten verdragen en dat ze onophoudelijk moesten vechten tegen vooroordelen en wantrouwen. Voor ons is het inspirerend om te denken aan het rechtvaardigheidsgevoel, de dapperheid en de onwankelbare trouw, waarmee zij op de barricaden stonden. Maar het is nu meer dan honderd jaar geleden dat het begrip emancipatie ontstond en dat die grote vrouwen van toen de eerste slag voor ons wonnen. Zouden ze het zelf niet als een triomf beschouwen, als een bewijs van hun overwinning, dat wij vandaag de wapens neer kunnen leggen die zij eens nodig hadden. | |
[pagina 51]
| |
Want de vrouwen van toen waren niet alleen rechtschapen, dapper en onwrikbaar in hun trouw - ze waren ook listig! Toen hen de toegang werd ontzegd tot de oeroude citadellen van de man: de vestingen van de kerk, de wetenschap en de wetgeving, toen kwamen ze, zoals in hun tijd de Achaeërs in Troje, in een houten paard de stad binnen. Of ze maakten hun intocht in vermomming, in mentale en psychische mannenkleding. Je kon je honderd jaar geleden absoluut geen dominee, arts of rechter voorstellen zonder de erkende, conventioneel masculiene insignes. Toen maten deze rechtschapen, dappere, trouwe en listige vrouwen zich die insignes dus ook aan en lieten de wereld zien, dat ze even goed als enige mannelijke kandidaat die naar een ambt solliciteerde, een examen konden doen, een doctorstitel konden verwerven of een operatie uitvoeren. Ze leerden het hoogste eerbiedwaardige kerkelijke, medische en juridische jargon aan en toonden hoe goed ze voor die hoge ambten gekwalificeerd waren, door zich een boord, een das of een sigaar aan te schaffen. Hadden ze zich ook een baard kunnen aanmeten, dan zou hen dat de weg naar de preekstoel, het laboratorium of de rechterstoel helemaal hebben geplaveid. Maar nu is de vrouw immers al door het luik van het houten paard geklommen en bevindt ze zich al binnen de muren van de citadel. En ze heeft zo'n vaste voet gekregen in de oude vestingen dat ze haar ridderhelm omhoog kan doen om de wereld te laten zien dat ze een vrouw is en niet een of andere vermomde schavuit.
(...)
De benoeming van vrouwen tot dominee ging niet geruisloos. De vrouwen konden dan ook zeggen: ‘We zijn verkleed als theologisch kandidaat de kerk binnen gekomen. Maar zet toch niet zulke ernstige gezichten op bij de gedachte aan ons gebrek aan capaciteiten - of aan eventuele concurrentie van onze kant. Onder onze vermomming zijn we wat we zijn en wat we altijd zijn geweest. Want we zijn, volledig in overeenstemming met onze vrouwelijke aard en met volledige handhaving van onze vrouwelijke waardigheid, al enkele duizenden jaren priesteres of Vestaalse Maagd, we zijn al duizend jaar abdis, mondige leidsters van grote religieuze groeperingen, met een macht en invloed die de grenzen van één land overschrijden. En we zijn allang domineesvrouw. Terwijl de dominee preekte, doopte, wijdde en begroef, was de dominees- | |
[pagina 52]
| |
vrouw aanwezig in de gemeente op zo'n manier dat er vaak een helderder christelijk licht scheen uit de keuken van de pastorie dan vanaf de preekstoel. Vrouwen hebben, om binnen de muren van de medische faculteit te komen, een bepaalde hoeveelheid traditioneel medisch cynisme aangekweekt en laten zien dat ze tegen bloed kunnen. Nu hebben ze zich daar zo'n vaste plaats verworven dat ze openlijk kunnen zeggen: ‘Vrees niet. We zijn niet gekomen om jullie van je lauwerkrans te beroven. We willen graag geloven dat de grote veroveringen op medisch en chirurgisch gebied jullie toebehoren. Maar wij - wij willen arts zijn. Wij willen ons wezen uitbreiden, totdat het de ziekenhuizen en laboratoria omvat, de terreinen van ziekte en genezing. Kunnen jullie ons daar niet herkennen als degenen die we altijd geweest zijn? Want we zijn verpleegsters geweest, zuster van barmhartigheid, gezegend door hen die lijden. We zijn vroedvrouw - en is met dat woord niet de voorstelling van iets bijzonder besluitvaardigs verbonden, iets onverschrokkens en gemoedelijks: als iemand met paard en wagen de vroedvrouw ging halen, mochten de paarden niet struikelen, hoe wild het ook toeging. En ook zijn we wijze vrouw geweest! De wijze vrouwen bekeken iedere mens die hen om raad vroeg lang, ze verdiepten zich in elk leven afzonderlijk en in de levensomstandigheden van iedere mens, en ze verzamelden de ervaringen van alle aspecten van het leven. Een deel van de patiënten in onze ziekenhuizen zou in elk geval blij zijn te weten dat degene die in de witte jas van de specialist, met macht en aanzien en met een groot gevolg, de ronde komt doen, het wijze vrouwtje is. Waarschijnlijk vraagt het Recht in de publieke opinie het nadrukkelijkst om een verandering in het wezen van de vrouw - misschien kun je dan van haar kant het verlangen begrijpen om het wezen van het Recht, zoals dat tot nu toe opgevat is, te veranderen.
(...)
Kan ik dan al geen namen noemen van beroemde vrouwelijke juristen, dan wil ik niettemin stellen dat de meeste onenigheden en strijdvragen in gezinnen en in families in de loop der tijden voorgelegd zijn aan vrouwelijke rechters en door hen zijn bijgelegd. Hier moet ik weer denken aan mijn oude kindermeid en hoe in de wereld van de kinderkamer zelfs mijn strijdlustige broers zich bogen voor haar woorden, die misschien niet zozeer zuiver morele | |
[pagina 53]
| |
oordelen waren alswel een soort mystieke beslissingen. Hoger dan Odins rechtvaardige oordeel stonden de besluiten van de Nornen.
(...)
Er is een conceptie die mij al een poos bezighoudt en die mij zeer in beslag neemt, zonder dat ik haar misschien al helemaal aan anderen kan uitleggen. Dat is de gedachte over de identiteit van wezen en kracht. Dat een eikel een eikeboom met een zware stam en een brede kroon kan worden, dat is toch een eersterangsprestatie, wat kracht en energie betreft. Maar kracht en wezen zijn daar één. De kracht en de energie vinden zelf hun uitdrukking in, en nemen de vorm aan van hout en bast, takken en loof, en nieuwe eikels. Ze kunnen niet uitgespannen worden en aan een andere taak gezet, ze zijn volkomen trouw aan hun eigen wezen; deze bijzondere manier om uitdrukking te geven aan kracht en energie noemt men: groeien. Een motor daarentegen kan ertoe gezet worden om warmte en licht voort te brengen, om te ploegen en te zagen of een boot aan te drijven. Bij een motor kan willekeurig welke vorm kracht en energie aannemen. Het kan soms lijken alsof de tijd, trots op haar geweldige prestaties, de superioriteit van de motor boven de eikeboom, van de machine boven de groei wil postuleren. Maar je kunt je ook voorstellen dat wij met deze inschatting verdwaald raken in de theorie van de survival of the fittest. Want wel is het duidelijk dat de motor de eikeboom kan laten omvallen - terwijl de eikeboom de motor niet zou kunnen vernietigen - maar wat volgt daarna? Wie geen zelfstandig wezen heeft - of wie daar zonder trouw tegenover staat - kan niet scheppen. Nu heb ik zeker niet bedoeld dat vrouwen bomen zijn en mannen motoren, ik wilde juist de vrouwen van deze tijd zowel als de mannen op het hart drukken: niet alleen te denken aan wat ze willen verrichten, maar heel diep van binnen te weten wat ze zijn.
(...)
We zouden in dit land mensen nodig hebben die niet alleen met behulp van de tractor en de maaimachine recordresultaten kunnen behalen, maar die ook boer zijn. Die niet alleen in recordtijd naar Amerika kunnen varen, maar die zeeman zijn. Die niet alleen belangrijke examens hebben afgelegd en alle kennis van de | |
[pagina 54]
| |
wereld in hun vingers hebben, maar die leraar zijn. Die niet alleen een stukje literatuur kunnen schrijven, maar dichter zijn. Poul La CourGa naar eind3. schrijft: ‘Dichter zijn is niet een gedicht maken, maar een nieuwe manier van leven vinden.’ Hier is dan jullie slotrede, mijn hoogbegaafde, hardwerkende congresvrouwen van 1939. Jullie hebben mij uitgenodigd om haar te houden, ik heb eindelijk, met de eerlijke erkenning van mijn onwaardigheid voor die taak, gevolg gegeven aan jullie uitnodiging. Kunnen jullie wat ik gezegd heb niet bijvallen, dan moeten jullie je hand maar over je superieure hart strijken. |
|