De Tweede Ronde. Jaargang 4
(1983)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
Essay
De zeïbekiko-kampioen, 1977. Waterverf (De tekst luidt: Eros bekranst de zeïbekiko-kampioen)
| |
[pagina 51]
| |
Vreugde gewonnen uit harmonie
| |
[pagina 52]
| |
Grieken was en is het een onverteerbare zaak dat juist de al even apert homoërotische dichter Konstantinos Kavafis buiten hun land de grootste verspreiding heeft gevonden. Zijn langzame (zij het wel definitieve) doordringen in eigen land mag wat dat betreft exemplarisch heten. Bepaald onbegrijpelijk is dit niet. Tsaróuchis, die ook schitterende vrouwenportretten heeft geschilderd, is in eerste instantie de schilder van de Griekse man, de gewone volksjongen, de zeeman, de soldaat en de matroos. Wie niet blind is kan de hele dag door waarnemen dat de Griekse jonge man werk van zijn voorkomen maakt. Mannelijke schoonheid is in Griekenland een geaccepteerd en gecultiveerd gegeven. De Griekse jonge man wil gezien worden. Tsaróuchis maakt hem zichtbaar, naar uiterlijk en innerlijk. Dat lijkt een voor de hand liggend gegeven voor iemand die alles in het werk stelt om een synthese van het Griekse leven en wezen te geven, maar it takes a genius to see the obvious en het vereist moed en eigenzinnigheid en vooral een ontbreken van hypocrisie. Er is hypocrisie voor nodig om Tsaróuchis te doodverven als een homoseksuele schilder. Ik heb zojuist een dik werk over homoseksuele schilderkunst doorgewerkt en het was een treurige ervaring, meer de inventarisatie van een rariteitenkabinet dan een collectie kunstwerken. Wat is er met de man gebeurd in de beeldende kunsten? De westerse schilderkunst beeldt de man af in functie - als krijger, als geleerde, als arbeider, maar vrijwel nooit als man an sich, of als iets moois waaraan het oog zijn vreugde kan hebben en voor zover dat wel gebeurt in heteroërotische situaties. Het mannelijk naakt wordt getolereerd als anatomisch studie-object, als schildersmodel, omdat zijn musculatuur zich daar nu eenmaal zo goed voor leent. Getolereerd wordt het mannelijk naakt ook voor zover het symboolwaarde heeft, maar nooit als iets waaraan men zich rechtstreeks verlustigen kan omdat het zonder de aankleve van al die nevenwaarden waarde heeft. Als kind al heb ik mij hevig gestoten aan de honderdmaal gehoorde opmerking dat alles wat een man mooier is dan een aap meegenomen is. Eén van de wortels van de onderdrukking van de homoërotische component is de weigering to see the obvious, de mannelijke schoonheid waar die zich openbaart. De uitgeteerde man met de doornenkroon aan het kruis is eeuwenlang een ideaalbeeld geweest: de hemelse kostwinner. | |
[pagina 53]
| |
Tsaróuchis heeft elementen van de Griekse godenwereld buiten een muffe classicistische traditie om weer rechtstreeks vervlochten met de moderne Griekse realiteit. Elytis heeft dit gekwalificeerd als de daad van een revolutionair die daarmee tegelijkertijd ook een ‘klassikós’ werd, een zeer zeldzame combinatie van hoedanigheden. Anders gezegd: omwille van de toekomst heeft hij het verleden weer ingelijfd bij het heden. Veelzeggend in dit opzicht is de titel die hij meegaf aan zijn overwegingen in een catalogus voor een expositie van zijn werk in Rome in 1974: Torniamo all' antico e sarà un progresso (Laten wij terugkeren tot de oudheid en het zal een vooruitgang betekenen). Zo'n kreet kan iedereen verzinnen; Tsaróuchis heeft hem waargemaakt. Een aardige introductie tot Tsaróuchis' werk lijkt mij zijn Parisoordeel uit 1950, waarvan Odysséas Elytis zich de gelukkige eigenaar mag noemen. Op deze geestige gouache zijn alle elementen van het mythologische verhaal aanwezig: De godinnen Athene, Hera en de met de appel begunstigde Afrodite in een wat tuttige opmaak, de boodschapper der goden Hermes met zijn gevleugelde voeten zet zich van het dak af voor zijn volgende opdracht en de grote blikvanger Paris steelt in de deuropening de show - een brutale atletische schoonheid in shorts met riem en net die kleine zwelling in het kruis die door de situatie gerechtvaardigd wordt. De afbeelding is alleen homoërotisch te noemen voor zover de nadruk hier op de mannelijke, volkse schoonheid ligt. Maar deze is niet geïdealiseerd. De man bij Tsaróuchis is nooit een ‘nicht’ (póustis in het Grieks). Zijn mannelijke naakten zijn integendeel vaak nogal rauw en bonkig en voor zover hij wél idealiseert is dat meestal in de vorm van een geestelijk attribuut - een paar vleugels, van oudsher de verzinnebeelding van het onstoffelijke. De schilder kan visualiseren wat voor de dichter een wensvorm blijft, als bij Vladislav Chodasévitsj:
Breke aan door mijn kus aangeraakte
schouders 't vleugelpaar weer uit!
Bij het doorbladeren van de honderdachtenvijftig reprodukties tellende overzichtscatalogus wordt men getroffen door de veelheid van invloeden die Tsaróuchis heeft ondergaan én door de eigen wijze waarop hij deze heeft verwerkt. Deze invloeden reiken van de oudheid via de Byzantijnse periode naar de Mytileense volks- | |
[pagina 54]
| |
schilder Theófilos enerzijds, het Europese expressionisme en surrealisme anderzijds. Het is de samenstellers ervan misschien met name te doen geweest al die invloeden zichtbaar te maken. Het resultaat is in ieder geval dat ik een aantal van zijn mooiste en meest eigen werken er niet in tegen ben gekomen. Wat zich het makkelijkst laat reproduceren - de tekeningen - vormt niet het interessantste deel van zijn werk. Enkele van de mooiste schilderijen verliezen te veel door zwart-wit reproduktie. En zo blijft er maar betrekkelijk weinig materiaal over dat mijn woorden visueel kan steunen. Ik kan alleen maar hopen dat mijn lezers gewapend met de naam Tsaróuchis bij een verblijf in Griekenland op zoek zullen gaan naar zijn werk, dat althans mij een van de hoogste belevingen heeft geschonken die kunst kán schenken: vreugde gewonnen uit harmonie.
De traditie van dit tijdschrift wil dat alleen beeldend werk van schrijvers en dichters wordt gereproduceerd. Wat dat betreft vormt Tsaróuchis geen uitzondering. Er staat een indrukwekkende reeks publikaties over schilderkunst, theater en poëzie op zijn naam, hij publiceerde een bundel gedichten, en zijn vertalingen van Griekse tragedies in het Nieuw-Grieks en Frans werden in respectievelijk Epidaurus en Avignon opgevoerd. De boekuitgave van zijn Bacchanten kreeg een inleiding mee van Jannis Ritsos, een van de meest vooraanstaande Griekse dichters van deze eeuw. Tsaróuchis' bemoeiingen met het toneel gingen zo ver, dat hij er enige jaren zelfs zijn plastische werk voor heeft onderbroken. |
|