| |
| |
| |
Acht gedichten
Aboe 'l-Ala al-Ma'arri
(Vertaling Pieter Smoor en Peter Verstegen)
(Tawiel)
Mijn vriend, het is net of deze wereld een dode was;
Wij staan er omheen als honden, blaffend rond het karkas.
Verliezer is wie het vreet, er niet van verzadigd raakt,
En winnaar degeen die liever hongert: die haar verzaakt.
Als iemand des nachts niet door het onheil getroffen wordt,
Dan treft hem het wiss'lend lot met onheil als 't ochtend wordt.
| |
Ter inleiding
In de politiek zeer chaotische eeuw die voorafging aan de Kruistochten, bracht Aboe 'l-Ala al-Ma'arri bijna zijn hele leven (973-1058) door in het Syrische stadje Ma'arrat al-Noe'maan. Eén van zijn zeldzame reizen voerde hem naar Baghdad, het Parijs van zijn dagen, om daar, in weerwil van zijn blindheid, zijn literaire ‘gezichtskring’ te verruimen door zich te laten voorlezen uit belangrijke handschriften.
Later verwierf Ma'arri een zekere reputatie door zijn Epistel van vergiffenis, waarin de ironisch beschreven Paradijstuinen strijdig lijken met de orthodoxe Moslimse voorstelling. Een ander prozawerk, Berijmde Hoofdstukken over Gods lof, met waarschuwend vermaan, gaf wegens zijn bitterschone Koranische stijl de tijdgenoten aanleiding de auteur zelfs te verketteren.
De poëtische inspiratie van Ma'arri, eerst neergeschreven in De vonk van de vuurslag beviel zijn Arabisch publiek beter, niet in de laatste plaats omdat de conventionele, dus zonder veel moeite begrepen inhoud in ieder geval minder kwetsend was.
De tweede en laatste collectie: Loezoem ma la yalzam kwetste de religieuze gevoelens echter des te meer. Afgezien van de al lang toegepaste en ook hier angstvallig gevolgde Arabische metriek (die een keur van zestien verschillende metra kende), wijst de titel (‘De zelf-opgelegde dwang’) op een extra kenmerk.
| |
| |
| |
(Kaamil)
't Mensdom is water door een wind uit de Oost beroerd:
Uiteengedreven even, dan weer tezaamgevoerd.
Door eigen aanleg mijdt de edele alle kwaad,
Als lage zielen goed doen, is dat uit eigenbaat.
Zwijgt lang een knaap: wijs inzicht lijkt het dat dient geëerd,
Maar 't kan ook zijn dat hij juist alle verstand ontbeert.
Dat God ons lonen zal voor het leven, dat hopen wij,
Maar 't was te leen wat hij gaf, in voorgaande eeuwigheid.
| |
[Vervolg Ter Inleiding]
Per gedicht treedt een constant volgehouden dubbel-rijm op, dat de dichter zichzelf had opgelegd, hoewel meer dan enkelvoudig rijm ongebruikelijk was. Maar het was vooral de inhoud van de Loezoem-gedichten die het publiek van zijn dagen slecht beviel of op zijn minst bevreemdde. Men vond er niet de gewone motieven, zoals verlangen naar een verre geliefde, een uitputtende kameelreis, lofprijzing van een weldoener. Hoewel de dichter dit alles zeker toelaatbaar achtte binnen het conventionele kader van de poëzie, beschreef hij collega's die dergelijke thema's toepasten toch met nauwelijks verholen ergernis: ‘Binnen het genre van de poëzie is het gepermitteerd, dat een laf persoon pretendeert dapper te zijn, dat een vrouwenhater het pak van een versierder aantrekt, dat iemand die eigenlijk een zwakkeling is de schone schijn aanneemt van een echte doorzetter’ (...) ‘In dit genre wordt leugen toelaatbaar geacht, zodat men dubbelzinnigheden toepast terwille van de poëtische vorm (...) Hoewel dichters een comfortabel huiselijk leven leiden, pijnigen zij zich om dit soort motieven de hersenen af, en beweren dan dat ze veel moesten verduren zoals in hun aansporingen aan kamelen om woestijnen vol ellende te doorkruisen.’
Tegen deze achtergrond wordt de alternatieve inhoud van de Loezoem-gedichten duidelijk. Door Ma'arri's voorkeur voor meer oprechte, waarachtige motieven kreeg zijn poëzie ook inhoudelijk een ongewoon aspect: achter het metrum en rijm van de woorden laat de auteur nu allerlei filosofische denkbeelden doorschemeren. Wij vinden twijfel aan de hogere waarheid van de Islam ten opzichte van andere godsdiensten; Mohammeds profetische boodschap wordt kritisch vergeleken met de waarde van rationeel inzicht als een betrouwbare gids voor de mensheid. Een overheersend pessimisme ten aanzien van het leven als voorland van de dood kan bovendien betekenen dat Ma'arri nauwelijks geloofde aan de Opstandingsdag, wanneer Allah als hoogste rechter loon of straf zal toemeten.
(Zie meer gedetailleerd P. Smoor, ‘De Paradijstuinen in de correspondentie van Abu 'l-“Ala” al-Ma'arrī’ in aspekten van de arabische letterkunde, Nijmegen 1981 en R.A. Nicholson, ‘The meditations of Ma'arrī’ in zijn Studies in Islamic Poetry, Cambridge 1921, repr. 1969). (P.S.)
| |
| |
| |
(Kaamil)
Wordt 's mensen ziel, zegt men, gescheiden van 't lichaam dat
Haar tot woning diende, betreurt ze deze verloren schat.
Wellicht dat zij, wanneer de rede haar begeleidt,
Wijsheid en weet krijgt van tijd, die zij het verlies verwijt.
Zo niet, hoe groot is het aantal boeken: wat waanzin is 't
Wat mensen hebben geschreven; ach, wat een inkt verkwist.
| |
(Sarie)
Eet, drink de mens: kent ge hem niet, proef hem goed,
Dan merkt ge hoe bitter hij smaakt, nimmer zoet.
Slik niet maar alles wat wordt opgedist;
Ik ben gewend dat het toch nooit waarheid is.
Iemand die iets van u verwacht, paait u met
Genegenheid: zó vangt hij u in zijn net.
| |
*Over de vertalingen:
Pieter Smoor, hoofdmedewerker aan het Instituut voor het Moderne Nabije Oosten (Universiteit van Amsterdam) en Ma'arri-specialist bij uitnemendheid, die ons actief geholpen heeft bij de totstandkoming van dit nummer, bezorgde mij van bovenstaande gedichten zo precies mogelijke prozavertalingen van zijn hand. Het was mijn ambitie deze prozaversies op rijm te zetten en daarbij de oorspronkelijke Arabische metra zoveel mogelijk te reproduceren. Ik geef toe dat deze onderneming iets kunstmatigs heeft, maar voer tot mijn verdediging aan dat de klassieke Arabische poëzie zelf zeer kunstmatig is, vergelijkbaar met de rederijkerij in onze contreien. Een gedicht moest aan strenge metrische eisen voldoen en er was maar één rijmklank, aan het eind van elk distichon, ook al bestond het gedicht uit vele tientallen regels; Ma'arri maakte bovendien graag gebruik van dubbelrijm. Ik heb niet geprobeerd die rijmrijkdom te benaderen, en alleen gepaard rijm per distichon gebruikt.
| |
| |
| |
(Verkorte Basiet)
Of over 't aardrijk een reukwerk omgaat:
De geur die zich uit de bloemen losmaakt.
Een wolk die 's nachts langs de hemelsfeer reist,
Plant, water, rots: Zie hoe elk de Heer prijst.
De mens is zo'n zware last, dat 't wel lijkt
Of onze aardkorst eronder bezwijkt.
De trots behoort God toe; daarom: poch niet;
Hol zou het klinken: men hoort het toch niet.
De wereld stinkt, is maar schijn, misleidt als
Tartende luchtspiegeling, en blijkt vals.
| |
[Vervolg Over de vertalingen]
De Arabische metra zijn kwantitatief, m.a.w. ze berusten op lettergreeplengte. Bij navolging in het Nederlands komen de klemtonen in de plaats van de lange lettergrepen. Bovenstaande vertalingen geven voorbeelden te zien van vijf Arabische metra, die schematisch kunnen worden weergegeven: een streepje staat voor een beklemtoonde lettergreep, een v-tje voor een onbeklemtoonde; een v_ betekent dat de lettergreep beklemtoond of onbeklemtoond kan zijn; vv betekent dat twee onbeklemtoonde lettergrepen de plaats kunnen innemen van één beklemtoonde. De vijf genoemde metra zijn:
Kaamil (het Volkomen Metrum): vv __ v __ / vv __ v __ / vv __ v __ /; |
Tawiel (het Lange Metrum): v __ v_/ v __ v_ __ / v __ v_/ v __ v __ /, |
Waafir (het Rijke Metrum): v __ vv __ / v __ vv_ __ / v __ __ /; |
Sarie (het Snelle Metrum): v_ __ v __ / __ vv_ __ / __ v __ /; |
Basiet (het Gestrekte Metrum), hier in de verkorte vorm: v_ __ v __ / __ v __ / v __ __ /. |
| |
| |
| |
(Waafir)
O blind volk, het ontbreekt u totaal aan inzicht,
Hebt gij niet een gids die u naar omhoog voert in 't licht?
De tijd doorstaan; maar of we nu oud of jong zijn,
En waken of slapen, 't leven brengt niets dan onheil.
Wij kozen ons steeds het land onzer vaders, ook al
Ontdekten we: zo de berg is, zó is ook 't dal.
Hoe zacht ook het bed dat men voor een rijke man spreidt,
Gerieflijker is de rust van het graf toch altijd.
Wanneer zich een ziel verbindt met een levend lichaam,
Dan woedt er de strijd van ongeloof tegen Islam.
| |
[Vervolg Over de vertalingen]
Al zijn ze niet vrij van parafrase, bovenstaande Ma'arri-vertalingen zijn getrouw aan de originele betekenis. Op basis van R.A. Nicholsons Ma'arri-vertalingen in Studies in Islamic Poetry (Cambridge, 1921) heeft Jacques Hamelink navolgingen het licht doen zien. Ik citeer hier de Hamelink-versie van het achtste van de hierboven gepubliceerde gedichten, dat in de jaren dertig van deze eeuw de inzet vormde van hevige twisten aan de (dit jaar juist duizend jaar oud geworden) Islamitische universiteit al-Azhar in Cairo: Wij lachten; in onze lach klonk hoon door. / Op deze aarde hoort men te leven in vrees. / Als een man de tijd een hand geeft kraakt de tijd hem / als een bokaal: gruizel van glas. (Tirade 1977, p. 314) Wat ook de poëtische waarde mag zijn van deze bewerking, de regel waar vele Islamitische theologen zo heftig op reageerden, omdat Ma'arri er het idee van een leven na de dood mee leek af te wijzen, is verdwenen, en daarmee de betekenis van het gedicht. De gereproduceerde Arabische tekst is naar de Steendruk Bombay, 1303 Hidjra / 1885-6 A.D. (P.V.)
| |
| |
| |
(Tawiel)
Zolang iemand zwijgt, is van zijn vijanden 't aantal klein,
Al zou hij door 't wiss'lend lot hoe zwaar ook getroffen zijn.
De vlooien, ze laven zich in stilte aan 's mensen bloed,
Die stilte maakt toch van hun misdadig gedrag iets goed.
Heel anders het muggenvolk dat ook nog zo luidkeels zoemt,
Want dat is de reden dat je hen juist zo'n kwelling noemt.
Als iemand u treffen wil met woorden - een zwaard van spot -
Bejegen hem ijzig kalm, want daarmee maakt u het bot.
| |
(Tawiel)
Wij lachten, maar al ons lachen was uit onwetendheid,
Voor wie op de aarde woont is 't passender dat hij schreit.
De tijd met zijn wiss'lend lot, hij breekt ons gelijk een kruik,
En geen die het glas omsmelten zal voor hernieuwd gebruik.
|
|