De Tweede Ronde. Jaargang 4
(1983)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 150]
| |
De verleiderHoevele vrouwen die ik heb doen smachten
zijn reeds door mijn verleidingskunst verleid,
soms met een kind nog aan de borst gevlijd
en ook wel eens toen ze een kind verwachtten.
Zelfs toonden anderen zich zó bereid,
dat ze niet langer om hun kindje dachten,
maar liever míj hun liefdesgunsten brachten,
aan zoete zinsverrukking toegewijd.
Als dan het kindje, plotseling alleen
en bang geworden, uitbrak in geween,
boog zich de jonge moeder naar 't geschrei,
maar wel alleen van boven, mooi gewelfd,
want van haar lichaam bleef de onderhelft
gewillig voor mijn lust bij mij, bij mij.
| |
[pagina 151]
| |
VraagAmr ibn Koelthoem (zesde eeuw) Geliefde blijf. Volg toch geen ander pad.
Besef toch hoe ik om je heb geleden.
Leed jij ook zo om mij? O zeg me dat,
voor je terug mocht keren op je schreden.
Ga toch niet weg, maar zeg me hoe of wat.
Waarom reeds nu de liefdesband doorsneden
waarmee je je aan hem verbonden had
die in zijn hart zelfs ontrouw heeft vermeden?
Waar heb je deze dag mee doorgebracht
van felle stammenoorlog om de macht
waarin de zege uitging naar de jouwen?
Bedenk toch goed dat reeds de dag van morgen
in de geheime toekomst ligt verborgen,
waarin geen mensenoog vandaag kan schouwen.
| |
Dodelijke liefdeKalief Jazied ibn Moe'awija († 683) Om eindelijk haar liefde te verwerven
knielde ik voor haar neer. Toen zei ze dit:
‘Je weet toch dat wie droomt van mijn bezit,
als hij ontnuchterd wakker wordt, moet sterven?
Voor menigeen werd reeds een graf gespit,
en anderen die zwegen van de scherven
waarin hun hart lag, sloegen aan het zwerven,
en keerden nimmer weer van deze rit.’
Mijn antwoord luidde: ‘Ik zal Allah smeken
dat mij mijn vurigheid vergeven wordt
die jou blijft achtervolgen zonder toom.’
Toen liep ze weg, zonder een woord te spreken.
Ik stortte neer, ontworteld en verdord,
als een verdroogde, afgestorven boom.
| |
[pagina 152]
| |
De verwijtenAnoniem (zevende eeuw) Laatst heb ik me bij haar beklaagd. Ze sprak:
‘Wat klaag je door mijn liefde toch veelvuldig.
Laat je door Allah van dit ongemak
verlossen; ik ben daaraan echt niet schuldig.’
Ik zweeg, daar ik de lieve vrede huldig,
maar zíj ging door: ‘Jouw liefdesvuur is zwak.
Voor een verliefde ben je te geduldig.’
Ik kwam met uitleg, die ze onderbrak.
Toen liep ik weg, maar dát vond ze geen stijl.
Ze vindt mijn kuisheid een belediging,
en wil niets horen ter verdediging.
Hoe raak ik uit die netelige kwestie?
Komt iemand met een bruikbare suggestie,
dan smeek ik Allah om zijn hemels heil.
| |
De preutseAboe Noewaas (762-810) Zij kwam die avond op me toegetreden,
met gloeiend oog. Daar ze me niet weerstond,
stuurde ik speels haar mantel naar de grond,
en ook haar rok ging langzaam naar beneden.
De nacht hing zijn gordijnen in het rond.
Ik werd zeer opgewonden in mijn leden.
Ze wrong zich los, om zich weer aan te kleden.
‘Je moet tot morgen wachten,’ sprak haar mond.
Die dag, zo laat als ik haar had verwacht,
trof ik haar aan, en bracht bij haar naar voren
wat zij beloofd had, maar nog niet vervuld.
Ze zei: ‘Maar gaat gefluister uit de nacht
niet door de drukte van de dag verloren?’
En met een glimlach zei ze: ‘Heb geduld.’
| |
[pagina 153]
| |
TranenAnoniem (achtste eeuw) Wij lagen bij elkander en zij zag
de tranen die ik niet meer in kon tomen
als kleine parels uit mijn ogen stromen
en sprak: ‘Mijn vriend, verklaar toch je gedrag.
Ik snap wel dat er tranen moesten komen
toen jij hier zonder mij zo eenzaam lag,
maar waarom nu, als ik je vragen mag.’
Toen heb ik wenende het woord genomen:
‘Als wij apart zijn, huil ik van verlangen,
maar zijn wij samen, vullen zich mijn ogen
omdat ik denk hoe ik je weer moet missen.’
Ze keek me aan, en van mijn natte wangen
begon ze alle tranen af te drogen,
met liefdevolle handen weg te wissen.
| |
JammerklachtenAboe Firaas (932-968) Ach, in het woud zingt in de vroege morgen
een duif een droevig liedje, heel zwaarmoedig.
Zij zoekt de doffer waar ze was geborgen,
maar die is heengevlogen, al te spoedig.
En door het luide roepen van haar zorgen
voel ik mijn eigen smarten overvloedig.
Ik slaap niet in, nu haar de klachten worgen;
zij kan niet slapen, want ik jammer bloedig.
Ik weeklaag wel, maar zij begrijpt het niet.
Zij weeklaagt ook, maar van de zin van 't lied
ontgaat mij toch de diepere bedoeling.
Mensen en duiven krijgen moeilijk voeling.
Ik kan slechts merken dat zij lijden moet,
en enkel dat ik lijd, voelt zij heel goed.
| |
[pagina 154]
| |
Als jij verschijntAhmad Bey Sjauki (1868-1932) Als jij verschijnt, benijdt de dag het hemd
dat je zo stralend op je lichaam draagt.
Als híj het aan mocht hebben als het daagt,
had de jaloerse zon zijn licht getemd.
Als jij passeert, wordt elke vrouw beklemd,
zo trots als jouw figuur je hoofdje schraagt.
Je mond is aan 't Agathe-dal gewaagd;
voor je gebit is parelglans bestemd.
Wie 't oog richt op je wangen, waant al snel
het paradijs te schouwen, puur natuur,
dat hier niet langer te verbloemen is.
Hij ziet het fout: je wangen zijn de hel!
Die purperrode gloed is vlammenvuur,
hoog oplaaiend uit de verdoemenis.
|