De Tweede Ronde. Jaargang 3
(1982)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |
Omslag van Charles B. Timmers debuut (1936) en Willem Frederik Hermans' voorstelling van een (droom)kolibri (1948) op de mottopagina van een onuitgegeven bundel van Charles B. Timmer, (met dank aan W.F. Hermans.)
| |
[pagina 112]
| |
Vijf gedichten
| |
[pagina 113]
| |
De Neva stroomt door LeningradDe Neva stroomt tussen paleizen
en neemt soms bloed, soms mensen mee,
met hun kommer, met hun wee
om de grondeloze zee
te spijzen.
Hier nam de mens de stroom gevangen
en boeide hem in een granieten wand.
De golven zoeken naar verloren strand.
Het is of zij naar het doorstroomde land
terugverlangen.
Dwarsdoor de stad heen gaat dit stromen,
een eeuwig teken, goddelijke macht,
die door de dagen, door de nacht,
dwarsdoor het menselijk geslacht
in zee moet komen.
O prachtige rivier, aan welker stranden
de monumenten van de mensen staan,
rijkdom en macht die is vergaan,
een parelkleed haar aangedaan
met bloedende handen.
Eeuwig stroomt de Neva, eeuwig het mensenleven...
Maar dagelijks wordt om twaalf uur
uit een kanon vanaf de vestingmuur
van Peter-Paul in kort bevel van: vuur!
het tijdsein aangegeven...
(1932) | |
[pagina 114]
| |
DroomIk droomde, dat ik lopen kon,
lopen over licht.
Rechtaan op de grote zon
was mijn pad gericht.
Ik droomde, dat ik lopen kon,
met mijn feilen levensbron
blindend mijn gezicht.
Ik droomde, dat ik stil kon gaan,
stil in sterrenglans,
dat ik in het licht der maan,
in der elven rondedans
aan den blauwen tovertrans
stralend stil kon staan.
Ik droomde, dat mij liefde bond
aan een dierbaar land,
aan een eigen plekje grond
met een eenzaam strand.
Ik droomde, dat een warme mond
'n zachte, innige streling vond,
ik droomde van een hand...
Ik droomde, dat ik liggen kon,
liggen in de aard'
met het beetje, dat ik won,
dat ik had vergaard
om mij heen geschaard.
Ik droomde, dat ik rusten kon...
rusten kon...
Ik droomde van een plekje zon...
| |
[pagina 115]
| |
De stormIk zwerf en drijf over donker water,
van verre wenkt mij het land.
Maar ik roep en ik spot: O, later, later!
Ik ben van de rust en de haven een hater
en ik vlucht voor het gapende, slapende strand!
En ik ruk en ik trek en ik rek aan de band,
aan de band van het woelende water,
totdat hij zich plots als een veer weer ontspant
en mij werpt als wrakhout terug op het strand
en boven mij meeuwengesnater,
- geschater...
| |
In memoriam patrisHij lag in een wanstaltig ledikant en
hoog op de bok zat grijnzend een komiek.
Daarachter veertien bleke afgezanten
der wormen in zwart zijden doodstuniek,
op 't zwarte pantser kransen van chrysanten,
bij dof geroffel van de rouwmuziek
en overal eerbiedig langs de kanten
het dom nieuwsgierig gapende publiek, -
Zo rolden de gemaskerde verwanten
zijn willoos lichaam uit de basiliek
en nagegalmd door een lang jam'rend canto
verliet hij onze wereld van paniek...
Er was maar één kind, dat niet meer kon spelen,
dat naar zijn moeder ging om haar te strelen.
|
|