De Tweede Ronde. Jaargang 2
(1981)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
Twaalf gedichten
| |
Godi se il vento ch'entra nel pomarıo
vi rimena l'ondata della vita:
qui dove affonda un morto
viluppo di memorie,
orto non era, ma reliquiarıo.
Il frullo che tu senti non è un volo,
ma il commuoversi dell'eterno grembo;
vedi che si transforma questo lembo
di terra solitario in un crogiuolo.
Un rovello è di qua dall' erto muro.
Se procedı t'imbatti
tu forse nel fantasma che ti salva
si c̀ompongono qui le storie, gli atti
scancellati pel giuoco del futuro.
Cerca una maglia rotta nella rete
che ci stringe, tu balza fuori, fuggil
Va, per te l'bo pregato, - ora la sete
mi sarà lieve, meno acre la ruggine...
| |
[pagina 146]
| |
De citroenenLuister, de gepatenteerde dichters
verkeren exclusief onder die planten
met incourante namen: buksboom, taxus of acanthus.
Wat mij aangaat, geef mij de wegen naar de groene
vaarten waarin jongens
uit droogvallende poelen
wat sprieterige paling halen:
de binnenpaadjes bij de waterkant
gaan onderlangs tussen de bosjes riet
de kant uit van de tuinen, de bomen met citroenen.
't Is beter als 't rumoeren van de vogels
wegsterft door het hemelblauw verzwolgen:
klaarder laat het fluisteren zich volgen
van de bevriende takken in de lucht die zie haast niet verroert,
en alle zin verborgen in dat geuren
dat niet weet van de aarde los te komen
en het gemoed met milde onrust drenkt.
Hier is het dat de afgewende driften
door een wonder zich verzoenen,
ook aan ons armen valt hier ons aandeel rijkdom toe
en 't is de geur van de citroenen.
Zie je, in deze stilten waarin de dingen
zich overgeven en haast toe lijken te zijn
aan 't laten varen van hun laatst geheim,
verwacht je soms
een mankement van de Natuur op 't spoor te komen,
het dode punt van de wereld, de schakel die het begeeft,
de draad die moet ontward en ons tenslotte
naar de kern van een waarheid leidt.
De blik speurt om zich heen,
de geest vorst uit verzoent en neemt uiteen
in 't geuren dat gaat stromen
wanneer de dag op 't loomst is.
Dit zijn de stilten waarin je
in elke zich verwijderende schim
van mensen een betrapte Godheid ziet.
| |
[pagina 147]
| |
Maar de begoocheling faalt en tijd brengt ons terug
naar steden vol rumoer waar blauw zich maar vertoont
bij stukjes, hoog tussen randen van daken.
Later de regen die de aarde vermoeit; winters verveling
verdicht zich allengs om de huizen,
het licht wordt vrekkig - wrokkig de ziel.
Tot op een dag door een aanstaande poortdeur
van een binnenhof tussen de bomen
zich aan ons openbaart het gelen van citroenen;
en de vrieskou het hart ontglijdt
en in ons innerlijk davert
hun zang
het gouden klaroenen
van de zonnelijkheid.
| |
I limoniAscoltami, i poeti laureati
si muovono soltanto fra le piante
dai nomi poco usati: bossi ligustri o acanti.
Io, pet me, amo le strade che riescono agli erbosi
fossi dove in pozzanghere
mezzo seccate agguantano i ragazzi
qualche sparuta anguilla:
le viuzze che seguono i ciglioni,
discendono tra i ciuffi delle canne
e mettono negli orti, tra gli alberi dei limoni.
Meglio se le gazzarre degli uccelli
si spengono inghiottite dall'azzurro
più chiaro si ascolta il susurro
dei rami amici nell'aria che quasi non si muove,
e i sensi di quest'odore
che non sa staccarsi da terra
e piove in petto una dolcezza inquieta.
Qui delle divertite passioni
per miracolo tace la guerra,
qui tocca anche a noi poveri la nostra parte di ricchezza
ed è l'odore dei limoni.
Vedi, in questi silenzi in cui le cose
s'abbandonano e sembrano vicine
a tradire il loro ultimo segreto,
talora ci si aspetta
di scoprire uno sbaglio di Natura,
il punto morto del mondo, l'anello che non tiene,
il filo da disbrogliare che finalmente ci metta
nel mezzo di una verità.
Lo sguardo fruga d'intorno,
la mente indaga accorda disunisce
nel profumo che dilaga
quando il giorno più languisce.
Sono i silenzi in cui si vede
in ogni ombra umana che si allontana
qualche disturbata Divinità.
Ma l'illusione manca e ci riporta il tempo
nelle città rumorose dove l'azzurro si mostra
soltanto a pezzi, in alto, tra le cimase.
La pioggia stanca la terra, di poi; s'affolta
il tedio dell'inverno sulle case,
la luce si fa avara - amara l'anima.
Quando un giorno da un malchiuso portone
tra gli alberı di una corte
ci si mostrano i gialli dei limoni;
e il gelo del cuore sı sfa,
e in petto ci scrosciano
le loro canzoni
le trombe d'oro della solarità.
| |
[pagina 148]
| |
Uit: Ossi di seppia(1)Vraag ons niet om de uitspraak die naar elke zijde
ons vormloos denken straktrekt en verwoordt
tot vuren letters en als crocus gloort
verloren midden in een stoffige weide.
De mens ah, die zijn weg gaat onbekommerd,
voor zichzelf een vriend en voor zijn buur,
en geen acht slaat op zijn schaduw die de hondsdag
stempelt op een bladderende muur!
Vraag ons niet de formule die werelden kan openleggen,
wel om een lettergreep, dor als een tak, verminkt.
Dit enkel kunnen wij je heden zeggen,
dat wat wij niet zijn, dat wat ons niet zint.
Non chiederci la parola che squadri da ogni lato
l'animo nostro informe, e a lettere di fuoco
lo dichiari e risplenda come un croco
perduto in mezzo a un polveroso prato.
Ah l'uomo che se ne va sicuro,
agli àltri ed a se stesso amico,
e l'ombra sua non cura che la canicola
stampa sopra uno scalcinato muro!
Non domandarci la formula che mondi possa aprirti,
sì qualche storta sillaba e secca come un ramo.
Codesto solo oggi possiamo dirti,
ciò che non siamo, ciò che non vogliano.
| |
(2)Bleek en afwezig uren van de noen
bij een blakerende tuinmuur te verdoen,
tussen doornstruik en struweel te luisteren
naar de merelslag, naar slanggeschuifel.
Spieden op de wikke of in 't kieren
van verdroogde grond naar rode mieren,
hun gelederen zich zien mengen en weer splijten
op de top van minuscule mijten.
Gadeslaan van ver door takken heen
de sidderende schubben van de zee,
als van cicaden krakende het bitse
sjirpen opstijgt van de naakte spitsen.
Meriggiare pallido e assorto
presso un rovente muro d'orto,
ascoltare tra i pruni e gli sterpi
schiocchi di merli, frusci di serpi.
Nelle crepe del suolo o su la veccia
spiar le file di rosse formiche
ch'ora si rompono ed ora s'intrecciano
a sommo di minuscole biche.
Osservare tra frondi il palpitare
lontano di scaglie di mare
mentre si levano tremuli scricchi
di cicale dai calvi picchi.
| |
[pagina 149]
| |
En in zonlicht gaand als een verblinde
treurig van verwondering bevinden
hoe heel dit leven met zijn derven
ligt in dit volgen van een muur, een hindernis
van boven afgezet met scherpe flessescherven.
E andando nel sole che abbaglia
sentire con trıste meravıglıa
com'è tutta la vita e ıl suo travaglıo
ın questo seguitare un a muraglıa
che ha in cima cocci aguzzi di bottiglia
| |
(7)Het wee van leven heb ik veel ontmoet:
in 't gorgelen van de geworgde stroom,
in het zich krullen van 't verschroeide blad,
in 't paard dat niet meer overeind kan komen.
Het wél kende ik niet, buiten het wonderteken
dat goddelijke Onverschilligheid verraadt:
het standbeeld in de loomheid van de middag,
de wolk, de valk die aan de hemel staat.
Spesso il male di vivere ho incontrato;
era il rivo strozzato che gorgoglia,
era l'incartocciarsi della foglia
riarsa, era il cavallo stramazzato.
Bene non seppi, fuori del prodigio
che schiude la divina Indifferenza
era la statua nella sonnolenza
del merıggio, e la nuvola, e ıl falco alto levato
| |
(8)Al wat u van mij kende
was maar het pleisterlaagje,
het kleed om onze menslijke
toevalligheid geslagen.
En vredig blauw wellicht
was achter dat weefsel;
enkel een zegel belette zicht
op de doorschenen hemel.
Of van mijn leven 't veranderen
als vreugdevuur misschien,
't zich ontsluiten van een ontbrande
kluit, dat ik nooit meer zal zien.
Ciò che dı me sapeste
non fu che la scıalbatura,
la tonaca che rıveste
la nostra umana ventura
Ed era forse oltre ıl telo
l'azzurro tranquillo;
vietava ıl lımpıdo cıelo
solo un sıgillo.
O vera c'era il falòtıco
mutarsi della mia vita,
lo schiudersi d'un'ıgnıta
zolla che mai vedrò.
| |
[pagina 150]
| |
Zo werd tot deze buitenkant
mijn ware kern herleid;
het vuur dat niet raakt uitgebrand
heette voor mij: onwetendheid.
Bespeurt u soms een schim,
het is geen schim - mij ziet u.
Kon ik mij maar ontdoen van hem,
hem u ten geschenke bieden.
Restò cosí questa scorza
la vera mia sostanza;
il fuoco che non si smorza
per me sı chıamò: l'ignoranza.
Se un'ombra scorgete, non è
un'ombra - ma quella io sono.
Potessi spıccarla da me,
offrirvela ın dono.
| |
(14)Misschien dat ik ooit loop door lucht die droog als glas is,
en als ik omkijk zie hoe 't wonder zich voltrekt:
achter mij ligt het niets, achter mij strekt
leegte zich uit, met een paniek die als een dronken roes is.
Dan opeens legeren zich weer als op een scherm
bomen huizen heuvels door 't gangbare bedrog.
Maar dan is het te laat; en stil ga ik mijn weg
temidden van wie niet omzien, met mijn geheim
Forse un mattino andando in un'aria di vetro,
arida, rivolgendomi, vedrò compirsi il miracolo:
il nulla alle mie spalle, il vuoto dietro
di me, con un terrore di ubriaco.
Pot come s'uno schermo, s'accampennno di gitto
alberi case colli pet l'inganno consueto.
Ma sarà troppo tardi; ed io me n'andrò zitto
tra gli uomini che non si voltano, col mio segreto.
| |
(15)Valmorbia, er dreven aan jouw einders
bloeiende plantennevels op de wind.
In ons, gewenteld door een blind
toeval, ontstond wereldvergetenheid.
Het schieten zweeg, uit jouw verlaten schoot
klonk van de Leno nog het schor geluid,
meer niet. Een vuurpijl op zijn steel ontlook
in de lucht, met een zwak gehuil.
Een en al dageraad waren de lichte nachten
die vossen naar mijn grot toe brachten.
Valmorbia, een naam - in mijn verbleekt
geheugen: streek waar nooit de nacht aanbreekt.
Valmorbia, discorrevano il tuo fondo
fıoriti nuvoli di piante agli àsoli.
Nasceva in noi, volti dal cieco caso,
oblio del mondo.
Tacevano gli spari, nel grembo solitario
non dav suono che il Leno roco.
Sbocciava un razzo su lo stelo, fıoco
lacrimava nell'aria.
Le notti chiare erano tutte un'alba
e portavano volpi alla mia grotta.
Valmorbia, un nome - e ora nella scialba
memoria, terra dove non annotta.
| |
[pagina 151]
| |
(17)De rondedans van kinderen in de lege beek
was leven dat uit droogte explodeert.
Het mensentoefje groeide tussen struik
en karig riet in klare atmosfeer.
Wie daar voorbijging voelde de beproeving
van niet meer wortelen in de oude gronden.
Toen 't gouden tijdperk bloeide aan zaalge oevers
waren een naam, een kledingstuk al zonden.
La farandola dei fanciuli sul greto
era la vita che scoppıa dall'arsura.
Cresceva tra rare canne e uno sterpeto
ıl cespo umano nell'aria pura.
Il passante sentiva come un supplizio
il suo distacco dalle antıche radici
Nell'età d'oro florida sulle sponde felicı
anche un nome, una veste, erano un vısıo
| |
Dora MarkusI
Het was waar de houten pier
bij Porto Corsini diep de zee in steekt
en een paar mannen, roerloos haast,
hun netten laten zakken of inhalen.
Daar wees jij met een handgebaar de andere oever aan,
de niet zichtbare, van jouw ware thuisland.
Toen zijn we het kanaal gevolgd tot aan
de binnenhaven, glimmend van het roet,
in 't laaggelegen land waar een traag voorjaar
verzonk, zonder herinnering.
En hier, waar een antiek leven
zich bont tooit in een teder
Oriëntaals verlangen,
iriseerden je woorden als de schubben
van de stervende poon
| |
Dora MarkusI
Fu dove il ponte di legno
mette a Porto Corsini sul mare alto
e rari, uomini, quasi immoti, affondano
o salpano le reti. Con un segno
della mano additavi all'altra sponda
invisibile la tua patria vera.
Poi seguimmo il canale fıno alla darsena
della città, lucida di fuliggine,
nella bassura dove s'affondava
una pimavera inerte, senza memoria.
E qui dove un'antica vita
si screzia in una dolce
ansietà d'Oriente,
le tue parole iridavano come le scaglie
della triglia moribonda.
| |
[pagina 152]
| |
Je rusteloosheid doet mij denken aan
trekvogels die op avonden met storm
tegen vuurtorens botsen:
jouw tederheid is ook een storm
die wervelt en zich niet laat zien,
en die ook zeldener komt tot bedaren.
Ik weet niet hoe jij doodmoe vol kan houden
in dit meer - jouw hart -
van onverschilligheid; misschien redt jou
een talisman die jij bewaart
dichtbij je lippenstift, je poederdoos,
je nagelvijl: een wit ivoren
muis; en zo besta je!
La tua irrequietudine mi fa pensare
agli uccelli di passo che urtano ai fari
nelle sere tempestose:
è una tempesta anche la tua dolcezza,
turbina e non appare,
e i suoi riposi sono anche più rari.
Non so come stremata tu resisti
in questo lago
d'indifferenza ch'è il tuo cuore; forse
ti salva un amuleto che tu tieni
vicino alla matita delle labbra,
al piumino, alla lima: un topo bianco,
d'avorio; e così esisti!
| |
IINu buig je je in jouw Karinthië
van bloeiende mirte en vijvers
over de rand van het water en tuurt naar
de karper die bangelijk hapt
of je volgt boven de linden tussen de ruige spitsen
de lichten van de avond die aangaan en in het water
een ontvlammen van luifels
aan logementen en steigers.
De avond die zich uitstrekt
over het vochtig dal brengt behalve
het gestamp van motoren niets dan
ganzengekrijs, en een interieur met
sneeuwwitte tegels vertelt
de uitgeslagen spiegel die jou anders
gekend heeft een verhaal van
koele vergissingen en grift dat
waar de spons niet reiken kan.
| |
IIOrmai nella tua Carinzia
di mirti fıoriti e dı stagni,
china sul bordo sorvegli
la carpa che tımida abbocca
o segui sui tigli, tra gl'irti
pınnacoli le accensìoni
del vespro e nell'acque un avvampo
di tende da scali e pensioni.
Li sera che si protende
sull'umida conca non porta
col palpito dei motori
che gemiti d'oche e un interno
di nivee maioliche dice
allo specchio annerito che ti vide
diversa una storia di errori
imperturbati e la incide
dove la spugna non giunge.
| |
[pagina 153]
| |
Jouw legende, Dora!
Die staat al geschreven in de blik van
mannen met hooghartige en zwakke
bakkebaarden in grote
gouden portretten en ze keert terug
bij elk accoord dat klinkt uit
de wrakke harmonica in het uur
dat het donker wordt, steeds later.
Daar staat ze geschreven. De altijdgroene
laurier voor de keuken houdt stand,
de stem blijft dezelfde, Ravenna
is ver, een verscheurend geloof
distilleert gif.
Wat wil het van jou. Je zwicht niet als het gaat
om stem, legende of bestemming...
Maar het is laat, steeds later.
La tua leggenda, Dora!
Ma è scritta gıà in quegli sguardi
dı uomim che hanno fedine
altere e debolı ın grandı
tıtrattı d'oro e ritorna
ad ogni accordo che esprime
l'armonica guasta nell'ora
che abbuia, sempre più tardı.
È scrıtta là Il sempreverde
alloro per la cucina
resıste, la voce non muta,
Ravenna è lontana, dıstilla
veleno una fede feroce.
| |
Het kustwachtershuisJij denkt nooit meer aan het kustwachtershuis,
hoog bovenop de rotskust, op een klif:
verloren wacht het op je sinds de avond
dat daar jouw zwerm gedachten binnenging
en er rusteloos bleef.
Zuidwesters hebben sinds de oude muren jaar
na jaar gestriemd en jouw lach klinkt niet vrolijk meer:
de dolle naald van het kompas draait doelloos door,
de som van onze dobbelstenen klopt niet meer.
Jij denkt er nooit meer aan; een andere tijd
verduistert je herinnering; een draad raakt los.
Eén eind heb ik nog vast; maar het huis wijkt
en op de nok van 't dak staat ongenadig
de zwartberookte windwijzer te draaien.
Ik heb een eind vast, terwijl jij alleen
blijft en in dit donker hoor ik nietje adem.
| |
La casa dei doganieriTu non ricordi la casa dei doganieri
sul rialzo a strapiombo sulla scogliera:
desolata t'attende dalla sera
in cui v'enttò lo sciame dei tuoi pensieri
e vi sostó irrequieto.
Libeccio sferza da anni le vecchie mura
e il suono del tuo riso non è più lieto:
la bussola va impazzita all'avventura
e il calcolo dei dadi più non torna.
Tu non ricordi; altro tempo frastorna
la tua memoria; un filo s'addipana.
Ne tengo ancora un capo; ma s'allontana
la casa e in oma al tetto la banderuola
affumicata gira senza pietà.
Ne tengo un capo; ma tu resti sola
né qui respiri nell'oscurità.
| |
[pagina 154]
| |
Oh de vluchtende einder waar zo zelden
het boordlicht van de tanker zichtbaar wordt!
Is dit de doortocht hier? (De branding kolkt
nog steeds tegen de rots die steil in zee staat...)
Jij denkt nooit meer aan het huis van die avond,
mijn avond. En ik weet niet wie blijft en wie gaat.
Oh l'orizzonte in fuga, dove s'accende
rara la luce della petroliera!
Il varco è qui? (Ripullula il frangente
ancora sulla balza che scoscende...).
Tu non ricordi la casa di questa
mia sera. Ed io non so chi va e chi resta.
| |
Uit: Mottetti(1)Je weet: ik moet je weer verliezen en ik kan het niet.
Als door een voltreffer ben ik ondersteboven
van ieder werkgeluid, iedere kreet en ook de
zilte adem die van de havenhoofden
aangolft en die het donker voorjaar maakt
van Sottoripa.Ga naar eind*
Dorp van ijzer en masten
tot woud in het stof van de avond.
Aanhoudend gonzen komt van buitenaf,
tergend als nagels op glas.
Ik zoek 't verloren teken, enig pand in genade
van jou gekregen.
En de hel staat vast.
Lo sai: debbo riperderti e non posso.
Come un tiro aggiustato mi sommuove
ogni opers, ogni grido e anche lo spıro
sadino che straripa
dai moli e fa l'oscura primavera
di Sottoripa.
Paese di ferrame e alberature
a selva nella polvere del vespro
Un ronzìo lungo viene dall'aperto,
strazia com'unghia ai vetri. Cerco il segno
smarrito, il pegno solo ch'ebbi in grazia
da te.
E l'inferno è certo.
|