De Tweede Ronde. Jaargang 2
(1981)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |
Daar moet je je niet in verdiepenGa naar eind*
| |
[pagina 125]
| |
de la van het buffet waar de rekeningen en de correspondentie in liggen en ging op een stoeltje bij het raam zitten. Ik wist niet wat ik ervan moest denken, ik was er niet op voorbereid en ik kon het bijna niet geloven. Terwijl ik zo zat na te denken keek ik naar de vloer en zag een klein wit veertje dat uit de plumeau moest zijn losgeraakt toen Agnes aan het afstoffen was. Ik raapte het op, deed het raam open en liet het naar beneden vallen. Toen pakte ik mijn hoed en ging de deur uit. Ik heb een vreemde afwijking: op het trottoir sla ik bij het lopen steeds een tegel over. Terwijl ik ook nu zo liep, begon ik me af te vragen wat ik Agnes toch had misdaan dat ze me zo kwaadaardig in de steek had gelaten, alsof ze me willens en wetens voor schut wilde zetten. Eerst overwoog ik of Agnes reden had me van ontrouw te verdenken, ook al was het nog zo weinig. Onmiddellijk gaf ik me het antwoord: ‘Geen enkele.’ Ik had al niet veel op met vrouwen, ik begrijp ze niet en zij mij niet, maar vanaf de dag dat ik getrouwd ben, kan ik wel zeggen, bestonden ze voor mij niet meer. Het was zelfs zo dat Agnes me zo nu en dan plaagde en vroeg: ‘Wat zou je doen als je verliefd werd op een andere vrouw?’ Ik antwoordde dan: ‘Dat kan niet; ik hou van jou en dat zal mijn hele leven zo blijven’. Nu ik er weer aan denk lijkt het wel of dat ‘mijn hele leven’ haar niet blij had gemaakt, integendeel, zij had een lang gezicht getrokken en verder gezwegen. In gedachten ging ik van alles na; had Agnes me misschien om het geld verlaten, affijn, vanwege de manier waarop ik haar onderhield? Maar ook op dit punt vond ik dat ik een zuiver geweten had. Het is waar, ze kreeg alleen bij uitzondering geld van me, maar waarvoor had ze geld nodig? Ik stond altijd klaar om te betalen. Ik zorgde toch niet slecht voor haar, oordeel zelf. Twee keer per week naar de bioscoop, twee keer naar het café en het gaf niet of ze ijs of gewoon espresso nam, een paar tijdschriften per maand en elke dag de krant; 's winters ook nog de opera, 's zomers met vakantie naar Marino, het huis van mijn vader. Dat wat de ontspanning betreft. En kleren, daarover had Agnes nog minder te klagen. Als ze iets nodig had, of het nu een beha was, een paar kousen of een zakdoek, ik stond altijd klaar: ging mee naar de winkel, zocht het artikel samen met haar uit en betaalde zonder te zeuren. Hetzelfde gold voor de kleermaakster en de modiste. Steeds als ze tegen me zei: ‘Ik heb een hoed nodig’ of ‘Ik heb een jurk nodig,’ zei ik: ‘Kom, ik ga met je mee.’ Ik moet overigens toegeven dat Agnes niet veeleisend was; na het eerste jaar liet ze bijna | |
[pagina 126]
| |
geen kleren meer maken. Dus moest ik haar eraan herinneren dat ze een of ander kledingstuk nodig had. Maar dan zei ze dat ze de jurk van vorig jaar nog had en dat het er niet toe deed. Zo begon ik te denken dat ze op dit punt anders was dan andere vrouwen, dat ze er niets om gaf goed gekleed te zijn. Geen kwestie van geld of liefde dus. Dan bleef over wat advocaten ‘een duurzaam ontwrichte relatie’ noemen. Nu vroeg ik me af hoe er sprake kon zijn van een duurzaam ontwrichte relatie als we in twee jaar geen enkele keer, echt, niet één keer ruzie hadden gehad. We waren altijd samen en als deze ontwrichting had bestaan zou die gebleken zijn. Maar Agnes sprak me nooit tegen, ik kan zelfs wel zeggen dat ze helemaal niets zei. Sommige avonden als we in het café of thuis waren, deed ze nauwelijks haar mond open; ik was altijd aan het woord. Ik geef toe: ik praat graag en hoor mezelf graag praten, vooral als ik met iemand ben die ik goed ken. Mijn stem is kalm, gelijkmatig, niet hoog niet laag, beheerst, vloeiend en als ik een onderwerp aansnijd, ontleed ik het tot op het bot. Ik praat het liefst over het huishouden, ik heb het graag over prijzen, de inrichting van het huis, de keuken, de centrale verwarming, affijn, al dat soort beuzelarijen. Ik krijg er nooit genoeg van; vaak merk ik dat ik opnieuw begin, met dezelfde argumenten, zo'n plezier heb ik erin. Maar laten we wel wezen, dit zijn de dingen waar je met een vrouw over praat, waarover moet je het anders hebben? Agnes luisterde overigens aandachtig, tenminste die indruk had ik. Ze is maar een keer in slaap gevallen, herinner ik me, toen ik haar uitlegde hoe de boiler werkte. Ik maakte haar wakker en vroeg: ‘Verveelde je je?’ Ze antwoordde meteen: ‘Nee hoor, ik was moe, ik heb vannacht niet geslapen.’ Echtgenoten hebben gewoonlijk een kantoor of een zaak en zelfs als ze geen werk hebben, gaan ze op stap met vrienden. Maar voor mij was Agnes kantoor, zaak en vrienden tegelijk. Ik liet haar geen ogenblik alleen. Ik stond zelfs naast haar - misschien verbaast het u - als ze kookte. Ik ben dol op koken en elke dag bond ik voor het eten een schort voor en hielp Agnes in de keuken. Ik deed van alles; ik schilde aardappelen, dopte boontjes, maakte de farce, hield de pannen in de gaten. Ik hielp haar zo goed dat ze vaak zei: ‘Luister, kook jij maar... ik heb hoofdpijn... ik ga even liggen. En dan kookte ik alleen en met behulp van een kookboek kon ik zelfs nieuwe gerechten proberen. Jammer dat Agnes niet veel at, de laatste tijd had ze zelfs helemaal geen eetlust en raakte ze haar eten niet | |
[pagina 127]
| |
aan. Een keer zei ze zomaar, voor de grap: ‘Het is een vergissing dat je als man bent geboren... je bent een vrouw... een huisvrouw zelfs.’ Ik moet toegeven dat daar iets van waar is, want behalve koken hou ik van wassen, strijken, naaien en in mijn vrije tijd verstel ik graag de losgeraakte zoompjes van zakdoeken. Zoals ik al zei, ik liet haar nooit alleen, zelfs niet als haar moeder of een vriendin haar kwam opzoeken. Zelfs niet toen ze op het idee kwam - ik weet niet waarom - Engels te gaan leren; alleen maar om bij haar te zijn ging ik ook die moeilijke taal leren. Ik was zo aan haar gehecht dat ik me soms zelfs belachelijk voelde, zoals die keer in het cafe toen ik niet had verstaan wat ze zachtjes tegen me gezegd had en ik haar tot de toiletten achterna gelopen was en de juffrouw me tegen hield en me waarschuwde dat dat het damestoilet was en ik er niet in mocht. Nee, een tweede echtgenoot als ik vind je niet gemakkelijk. Vaak zei ze tegen me: ‘Ik moet daar en daar heen om die en die te spreken voor wie jij je niet interesseert. Maar ik antwoordde: ‘Ik ga mee, ik heb toch niets te doen.’ Dan zei ze: ‘Wat mij betreft kun je meegaan, maar ik waarschuw je, je zult je vervelen.’ Integendeel, ik verveelde me niet en later zei ik dan: ‘Zie je wel, ik heb me niet verveeld.’ Affijn, wij waren onafscheidelijk. Terwijl ik hieraan liep te denken en steeds vergeefs probeerde te begrijpen waarom Agnes me verlaten had, was ik bij de winkel van mijn vader gekomen. Het is een zaak in religieuze artikelen bij de Piazza della Minerva. Mijn vader is nog jong, heeft zwart krulhaar, een snor en onder die snor een glimlach die ik nooit heb begrepen. Misschien is hij wel zo zachtaardig, kalm en altijd welgemanierd omdat hij gewend is met priesters en gelovigen om te gaan. Maar mijn moeder, die hem goed kent, zegt dat hij een binnenvetter is. Ik liep dus langs al die vitrines vol kazuifels en monstransen regelrecht naar achteren waar zijn bureau staat. Zoals altijd zat hij daar rekeningen op te maken, op zijn snor te kauwen en na te denken. Buiten adem zei ik tegen hem' ‘Papa, Agnes heeft me verlaten.’ Hij keek op en het leek of hij onder zijn snor glimlachte, maar misschien verbeeldde ik me dat maar. Hij zei: ‘Dat spijt me, dat spijt me heel erg. Hoe is dat zo gekomen?’ Ik vertelde hem hoe het allemaal gegaan was. En ik besloot mijn verhaal: ‘Ik vind het heel erg... maar ik zou vooral willen weten waarom ze me heeft verlaten.’ Hij vroeg perplex: ‘Begrijp je dat niet?’ ‘Nee.’ | |
[pagina 128]
| |
Hij zei even niets en toen met een zucht: ‘Alfredo, het spijt me, maar ik weet niet wat ik moet zeggen... je bent mijn zoon... ik onderhoud je... ik hou veel van je... maar je vrouw, dat is jouw zaak.’ ‘Ja, maar waarom heeft ze me verlaten?’ Hij schudde zijn hoofd: ‘Als ik jou was zou ik me daar maar niet in verdiepen, laat maar... waarom zou je de reden willen weten?’ ‘Ik vind het heel belangrijk, belangrijker dan wat ook.’ Toen kwamen er twee priesters binnen, mijn vader stond op, ging naar ze toe en zei tegen me: ‘Kom straks maar terug... dan praten we erover... nu ben ik bezig.’ Ik begreep dat ik van hem niets meer te verwachten had en ging weg. Het huis van Agnes' moeder was even verderop in de Corso Vittorio. Ik bedacht dat de enige die mij het geheim van haar vertrek kon verklaren Agnes zelf was en ik ging er naar toe. Ik rende de trap op en werd de kamer binnengelaten. In plaats van Agnes kwam haar moeder, die ik niet kan uitstaan, ook een zakenvrouw, met zwartgeverfde haren, blozende wangen, glimlachend, achterbaks, vals. Ze had een kamerjas aan met een roos op de borst. Met valse hartelijkheid ze ze toen ze me zag: ‘Goh, Alfredo, wat brengt jou hier?’ Ik antwoordde: ‘Dat weet u heel goed, mamma, Agnes heeft me verlaten.’ Ze zei kalm: ‘Ja, ze is hier... kind, wat wil je?... Zulke dingen gebeuren nu eenmaal.’ ‘Waarom geeft u me nu zo'n antwoord?’ Ze keek me even aan en vroeg toen: ‘Heb je het je ouders al verteld?’ ‘Ja, aan mijn vader.’ ‘En wat zei die?’ Maar wat kon het haar schelen wat mijn vader gezegd had? Ik antwoordde onwillig: ‘U weet hoe vader is... hij zei dat ik me daar maar niet in moest verdiepen.’ ‘Dat heeft hij goed gezegd, kind... verdiep je daar maar niet in.’ ‘Maar, affijn,’ zei ik, terwijl ik kwaad werd, ‘waarom is ze weggegaan, wat heb ik haar misdaan? Waarom zegt u het me niet.’ Terwijl ik dat woedend zei, keek ik naar de tafel. Er lag een kleed over en daarop weer een geborduurd kleedje met een vaas vol rode anjers. Maar het kleedje lag niet in het midden. Onwillekeurig, zonder me zelfs te realiseren wat ik deed, pakte ik - terwijl ze glim- | |
[pagina 129]
| |
lachend naar me keek zonder antwoord te geven - de vaas en schoof het kleedje op zijn plaats. Toen zei ze: ‘Goed zo, nu ligt het kleedje precies in het midden... het zou mij nooit opgevallen zijn... maar jij zag het meteen... goed zo... en nu kun je beter gaan, kind.’ Ze was opgestaan en ik ook. Ik had willen vragen of ik Agnes zelf kon spreken, maar ik begreep dat dit zinloos was, bovendien was ik bang dat ik me niet zou kunnen beheersen als ik haar zag en iets stoms zou zeggen of doen. Daarom ben ik maar gegaan en vanaf die dag heb ik mijn vrouw niet meer gezien. Misschien komt ze nog eens terug, want een echtgenoot als ik vind je niet elke dag. Maar ze komt bij mij de drempel niet over voor ze me heeft uitgelegd waarom ze me verlaten heeft. |
|