De Tweede Ronde. Jaargang 2
(1981)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
Nederlands proza | |
[pagina 3]
| |
De hoer van GenuaGa naar voetnoot*
| |
[pagina 4]
| |
schone en weerzinwekkende aspekten. Leven op de hoogste toppen van de intellectuele en esthetische ervaringen, en in de diepste poelen van het aardse genot.
Veertien dagen lang was ik onvrijwillig vrijgezel, omdat mijn liefste vriendin, opgestookt door de heersende mode van het feminisme, met haar vriendin rondtrok over het eiland Sardinië, en godmochtweten door hoeveel knappe Sardijnen was ze al bereden. ‘Zoiets moet toch mogelijk zijn in een moderne relatie?’ was het loze argument. ‘Twee weken zonder elkaar op reis kan alleen maar een heilzame invloed hebben op een verhouding die in een sleur dreigt vast te lopen.’ Aanvankelijk stelde ik me sterk ‘seksistisch’ op: ik had toch per slot van rekening geen vriendin om haar gezelschap te moeten ontberen? Maar toen Adriaan me voorstelde om met hem en Joop mee te gaan op een ‘Italiaanse reis’, vond ik dat ik niet kinderachtig mocht zijn en dat ik de vrijheidsdrang van mijn liefste niet kon breidelen, doch eerder moest stimuleren, omdat we elkaar anders dreigden te verstikken in wederzijdse afhankelijkheid. En meer van die mooie woorden. Adriaan, die zijn levensgezellin al een half jaar had moeten missen, omdat ze in Cairo verbleef in verband met haar studie in de Arabische taal, had reeds een cultureel reisplan opgesteld met de dichter en verstokte vrijgezel Joop en ik hoefde slechts een treinkaartje te kopen om me bij de club van reizende vrijgezellen te voegen. Er was iets dat me charmeerde in het plan om met twee oude vrienden op reis te gaan naar Venetië, die prachtige waterstad vol kunstschatten, waar ik nog nooit eerder was geweest. Alleen al die lange treinreis vol avonturen...
Het eerste wat we van Venetië zagen toen we bij het vallen van de avond het station uitstapten, was een door gestage motregen glibberig geworden plein vol Japanners met fototoestellen en jeugdige toeristen met oranje rugzakken. Dat was een heel ander beeld dan wat je doorgaans in de bioscoop van deze stad te zien krijgt, hoewel de rest van het decor aan de verwachtingen tegemoet kwam: kanalen, boogbruggen met veel beeldhouwwerk, watertaxi's, kitscherige gondels en uitbundig betierlantijnde huizen en gebouwen. Toch kreeg ik de indruk dat dit decor door een | |
[pagina 5]
| |
assistent-regisseur was opgetrokken uit waterbestendig karton en piepschuim. Omdat Adriaan en Joop er zichzelf op hadden laten voorstaan kenners te zijn van de wijde wereld, hield ik me bij het zoeken van een hotel bescheiden op de achtergrond. Meer dan een uur liepen we in de regen rond te dolen, door smalle steegjes, langs brede wateren, over pleinen en talloze bruggen, want de gewone besluiteloosheid van de beide heren werd nog vergroot doordat ze geen van beiden de verantwoording voor een verkeerd gekozen hotel wilden dragen. Het hotel dat ze zochten moest tegelijkertijd luxueus en zeer goedkoop zijn. Na voor de zoveelste keer weifelend voor de uitnodigende glazen deuren van een prijzig hotel te hebben gestaan, kwamen ze tot de slotsom dat het door ons gezochte ideale hotel in Venetië niet bestond. We vonden eindelijk, moe en verregend, onderdak in een dubieus hotelletje, waar Joop en ik een schamele tweepersoonskamer deelden, terwijl Adriaan genoegen moest nemen met een diepe gangkast, waarin precies een eenpersoonsbed paste. We verrichtten de noodzakelijke formaliteiten, droogden ons af en kamden ons haar en begonnen een nieuwe zoektocht door de regen naar een ‘gewoon’ restaurant. Geen bekakt restaurant met kaarsen op tafel en obers in smoking, maar ook geen ‘Wimpy’ of een andere tent met Amerikaans vreten. Helaas bestonden er in het gedeelte van de stad dat we konden bestappen geen ‘gewone’ restaurants, alleen maar op poffertjeskramen gelijkende gelegenheden met zogenaamd eenvoudige houten banken en fafels die kennelijk op maat gesneden waren voor Pygmeeën. Bovendien was het bijna negen uur en de kelners van café's en restaurants begonnen aanstalten te maken om te gaan sluiten. Er restte ons geen andere keus dan door de knieën te gaan voor een ‘Pizzeria’ met kleuterschoolbanken.
De volgende dag scheen er warempel een schriel zonnetje, maar de gure wind zette ons al spoedig weer aan tot een vergeefse zoektocht naar een ‘gewoon’ café, want we wilden nog steeds niet aannemen dat er in deze stad helemaal geen ‘gewone’ dingen bestaan. Tijdens onze ‘queeste’ kwamen we soms terecht in steegjes waar geen Japanners, rugzakkendragers of nonnen met slierten schoolkinderen waren te bekennen, maar die steegjes liepen dan ook | |
[pagina 6]
| |
dood op het water of op een binnenplaatsje. Op onze speurtochten naar beschutting biedende café's of restaurants liepen we onverwachts wel eens langs befaamde monumentale trekpleisters van deze ongewone stad, zoals het San Marcoplein, bezaaid met duiven en touristen. Op die open plaats woei de wind zo guur door onze dunne kleren, dat we er niet lang bij stil konden blijven staan, hetgeen me niet erg speet, want een snelle blik op de beroemde basiliek of kathedraal leerde me voor de zoveelste keer dat schoonheid een zeer betrekkelijk begrip is. Het front van een draaiorgel van Gijs Perlee getuigde in vergelijking met die opgedirkte, kakelbonte kerk van een verfijnde eenvoud. Misschien is Venetië best een leuke stad, en in films van Fellini en Visconti zelfs angstaanjagend mooi, maar een gewone Italiaan tref je daar zelfs in april niet aan. We deden krampachtige pogingen ons goede humeur te behouden en we zaten ook niet bij de pakken neer, we namen zelfs een busboot naar het Lido. Vanaf die boot, midden op het brede, heldergroene water was Venetië prachtig.
Als eerste begon ik luidop te kankeren op die kermisstad vol toeristen en Adriaan aarzelde niet zich bij me aan te sluiten, terwijl Joop nog het een en ander mompelde over musea die hij wilde bezoeken. - Ik wil godverdomme een gewone stad, met gewone mensen, gewone café's en vooral gewone restaurants en niet zo'n vervloekt Disneyland oude stijl! Dan hadden we net zo goed naar Volendam kunnen gaan. - Precies! riep Adriaan. - Ik verdom het hier nog langer m'n tijd te verknallen. Waarom pakken we niet de trein naar Rome? - We hebben nog maar vier dagen, wierp Joop tegen. - We moeten een beetje in het noorden blijven, anders zitten we de rest van de tijd in de trein. - Daar heb je gelijk in. W.F. Hermans heeft eens ergens geschreven dat hij Turijn de mooiste stad van Italië vond. - Dan gaan we toch zeker naar Turijn! zei ik, want voor mij heeft Hermans altijd gelijk. - Mhm, da's een industriestad, merkte Joop met een bezorgde uitdrukking op zijn gegroefde gelaat op. - Daarom misschien, betoogde Adriaan hoopvol. - Daar zal het niet stikken van de toeristen, daar ontmoet je de gewone | |
[pagina 7]
| |
werkman in zijn eenvoudige stamcafé.
In Turijn blies een gure wind door de monsterachtig brede en hoge winkelgalerijen, waar zich overigens nauwelijks winkels bevonden, om van café's en restaurants maar niet te spreken. Slechts nu en dan zagen we in dikke winterjassen gehulde inboorlingen, die spookachtig voorbij de enorme pilaren van grijs marmer schoten. Alle gebouwen waren onmenselijk groot, massief, en hadden een kleurenscala dat liep van asgrauw tot bijna zwart. De stedebouwkundigen leken geïnspireerd te zijn geweest door het werk van Kafka en hadden er blijkbaar op gerekend dat de mens van hun toekomst en ons heden de afmetingen van een reus zou hebben aangenomen. Achter iedere marmeren pilaar verschool zich een afstammeling van graaf Dracula. Bij verrassing stuitten wij op een restaurant, waar zich zelfs gasten bevonden die er uiterlijk heel normaal uitzagen. In bedrukte stemming aten we onze pizza's en lasagna's en nadat we een tweede fles wijn hadden laten opentrekken, begon er onder ons een eensgezinde weerzin tegen deze stad te groeien. - Ik blijf geen nacht langer dan nodig is in deze stad, gromde Adriaan. Ik wil godverdomme een gemoedelijke stad en een beetje zon. Is dat nou teveel gevraagd? - Dan moeten we naar Genua gaan, zei ik. - Dat ligt wat zuidelijker en beschutter vanwege de bergen, en het is een havenstad, daar is het meestal levendiger. Mijn vader sprak altijd met warmte over Genua. Joop vond het een beetje laf om ons zo snel door de naargeestigheid van deze stad te laten verjagen. Bovendien waren er veel musea die de moeite waard waren om te bezoeken. - Musea en kunstschatten kunnen me gestolen worden, riep Adriaan heftig. - Ik wil een warme, volkse stad! | |
2.Vanuit de trein zagen we al dat er een vriendelijk zonnetje scheen. Genua was een warmbloedige vrouw die je met open armen ontving. Het plein bij het station was niet te groot en bevatte een plantsoentje met palmbomen en gebeeldhouwde fonteinen en was om- | |
[pagina 8]
| |
geven door witte barokgebouwen. Het stadsplan was overzichtelijk en als je een straat inliep die naar beneden leidde, kwam je al spoedig in het havenkwartier met zijn smalle, smoezelige winkelsteegjes, waar het krioelde van gewone Italianen, zeelieden en Noordafrikanen. Dit was de stad waar we al die tijd naar hadden gezocht, waar het ene gewone café zich reeg aan het andere, waar zich een keur aan restaurants bevond en waar je je ogen uitkeek op de mooie, autochtone meisjes. De mooie meisjes, onbewust hadden we al die dagen al gemist, ook in Venetië, want toeristenmeisjes zijn zelden mooi.
De tweede avond en tevens de laatste voor onze terugkeer naar Amsterdam, liepen Adriaan en ik, nadat Joop zich met zijn zogenaamde griep op de hotelkamer had teruggetrokken, rusteloos langs de havenkant waar het grote houtvuur brandde, en we keurden net als de andere mannen die daar groepsgewijs rond-dribbelden, de wulpse vormen van de zich aanbiedende meisjes. Er kwam een soort tintelende spanning over me bij de gedachte dat ik de liefde van een van die meisjes kon kopen voor een luttel geldbedrag. Dezelfde hoopvolle opwinding die je als kind had op Sinterklaasavond als je de grote zak zag die gevuld was met kadootjes. Adriaan, een ervaren bezoeker van lichte vrouwen, bleef met een hitsige bezetenheid telkens opnieuw de route op en neer lopen. ‘Hengsten’ was het woord daarvoor, maar ik kende het alleen uit de theorie. Nu voelde ik zelf dat het 't juiste woord was. We spraken nauwelijks met elkaar en Adriaan liep met een snelheid die ik nauwelijks bij kon houden, wilde ik tegelijkertijd de meisjes goed bekijken. En telkens weer kwamen we langs dat hoge vuur, dat de gezichten van de vrouwen die zich daar stonden te warmen grillig deed oplichten. - Laten we ergens wat gaan drinken, zei Adriaan met een schorre stem, alsof hij juist ontwaakte uit een droom. - Goed, zei ik en we schoten een helverlichte, langgerekte bar binnen.
Na drie halve flesjes rode wijn de man waren we spraakzaam, vrolijk en overmoedig geworden. Er kwam een zwartharig, mollig meisje met volle rode lippen, grote donkere ogen en door een | |
[pagina 9]
| |
speciaal soort b.h. opgestulpte blanke boezem aan de bar zitten. Wat haar voor mij bijzonder aantrekkelijk maakte, was haar brutale kleinemeisjesgezicht. Zes barkrukken scheidden ons van haar en ik keek bijna onafgebroken naar dat donkere kind terwijl ze gehaast een portie macaroni at. - Die wil ik hebben! zei ik tegen Adriaan. - Dan moet je naar haar toe gaan en vragen wat het kost, zei Adriaan met een duivels lachje rond zijn lippen. Hij stond me maar al te graag ter zijde met goede raad, want hij had gemerkt dat ik mijn absolute afwijzing van het hoerenlopen had laten varen en dat ik bereid was een lotgenoot-in-de-zonde te worden. Aarzelend bleef ik op mijn kruk zitten staren naar het meisje. Ik durfde niet fot daden over te gaan omdat ik eigenlijk doodsbang was voor die vrouw die mijn begeerte had opgewekt. - Ach nee, zei ik eindelijk, - Da's toch eigenlijk niks voor mij, hoeren. Dat vluchtige gedoe. En misschien is het helemaal geen hoer. - Ha! lachte Adriaan smadelijk. - Als dat geen hoer is, ben ik geen heer. Je bent alleen maar bang, jongen, dat is het enige. - Ik bang? Hoe kom je er bij? Ik heb er alleen geen zin in. - Nou, dat zie ik! Je ogen vallen zowat uitje kop. Stap er toch naar toe en vraag wat het kost. De rest gaat vanzelf. Hij gaf me een zachte duw, zodat ik van de barkruk afschoof en toen ik eenmaal op mijn onzekere benen stond, had ik het gevoel dat ik niet meer terug kon, als iemand die in het water geduwd wordt. Met mijn glas in de hand liep ik bangelijk naar het meisje, wazig als in een droom. Het meisje zat druk te praten met de vrouw die achter de bar glazen stond af te drogen. Gemaakt nonchalant ging ik op de kruk vlak naast haar zitten en wachtte met sidderend lijf af tot ze was uitgesproken. Toen ze even haar mond hield, legde ik voorzichtig een hand op het witte bont van de stola die ze droeg en vroeg bijna fluisterend: - Quanto? - Momento, zei ze kortaf, en zonder verder acht te slaan op mij zette ze het gesprek met de vrouw achter de bar voort. Ze had haar macaroni op en ze stak nu een filtersigaret op. Ik droop af en ging weer naast Adriaan zitten. - Wat zei ze? vroeg Adriaan hitsig. - Momento, zei ik teleurgesteld. - Volgens mij is dat droogko- | |
[pagina 10]
| |
kende rijst. Ik geloof niet dat ze om mij zit te springen. - Ach, dat mens heeft gewoon d'r schaftpauze moet je maar denken. Rustig afwachten. Plotseling stond het meisje op, drukte haar sigaret uit, nam haar tasje van de bar en liep naar buiten. - Zie je nou wel, zei ik. - Het was niet eens een hoer. - Zeik niet jongen, je moet er snel achteraan, dat is juist de bedoeling. Adriaan gaf me een por in de ribben en ik rende de bar uit, terwijl ik nog tegen Adriaan riep: - Reken jij even voor me af? Buiten stond ze, tegen een auto geleund, luid te kletsen met een collega die een eindje verderop stond. - Quanto? vroeg ik weer, als een papagaai die maar een woord kent. Ze mompelde een bedrag van enkele duizenden lires, die ik in mijn zenuwachtigheid niet kon terugrekenen in Hollandse guldens. Het deed er ook niets meer toe, het geld was volstrekt onbelangrijk. Ik had het onwezenlijke gevoel dat ik aan het slaapwandelen was toen ze een hand op mijn arm legde en me met doelgerichte tred leidde naar een spelonkachtige opening in een groot vervallen gebouw dat grensde aan het pleintje met het grote vuur. Daarachter was duisternis en we bestegen een uitgesleten stenen trap. Boven volgde ik haar door een doolhof van schaars verlichte, groezelige gangen. Hier en daar opende ze een deur en hoorde ik een schelle vrouwenstem iets roepen. Achter de deur aan het eind van een lange gang troffen we tenslotte een lege kamer. Ook hier was het licht dat verspreid werd door een schemerlampje met een rood kapje gering, maar net voldoende om te zien dat de kamer leek op een ernstig vervuilde hotelkamer. Er stond een bed met koperen stangen en bedekt met een grote diversiteit aan vodden, een vaalrood beklede Louis-Seizestoel die sterk achterover helde en een kaptafel. De vrouw ging voor me staan en hield met een vragende blik in haar ogen een hand op. Ik gaf haar het vereiste aantal duizend lirebiljetten, waarmee ze de kamer uitsnelde om direct weer terug te keren en voor de kaptafel te gaan zitten. Vanwege het schaarse licht kon ik niet zien wat ze daar deed. Met een gejaagd handgebaar en wat Italiaanse woorden liet ze me weten dat ik me uit moest kleden. | |
[pagina 11]
| |
Voordat ik m'n trui over mijn hoofd had getrokken, lag ze al op het bed, de benen gespreid en haar rok opgeschort. De vanzelfsprekendheid waarmee alles gebeurde maakte me zelfbewuster en daar ik er niet op was voorbereid om met een bijna geheel geklede vrouw de betaalde liefde te bedrijven, schudde ik mijn hoofd en zei: - No, no, todo nudo! Hoewel dat geen Italiaans was, begreep ze me wel, veerde overeind en met opgehouden hand noemde ze opnieuw een paar duizend lires, die ik haar achteloos gaf. Ook dit geld bracht ze direct weg en toen ze terugkwam, trok ze in een geroutineerde beweging haar jurk uit. Het jarretelgordeltje, de zwarte netkousen en haar merkwaardige b.h. die er alleen maar op gebouwd was haar borsten omhoog te duwen, liet ze aan. Als laatste kledingstukken trok ik broek en onderbroek tegelijk uit. Met haar hand klopte ze ongeduldig op de plaats naast haar op het bed en met een duizelend hoofd liet ik me bovenop haar vallen. Ze duwde me opzij en ik zag dat ze een condoom in haar andere hand gereed hield. Roekeloos zei ik: - No, no! terwijl ik naar het ding wees. Het ging allemaal zo gemakkelijk, maar iedere nieuwe wens kostte wel een paar duizend lire toeslag. Het was net als in een restaurant. Lijdelijk en bewegingloos lag ze achterover, bijna alsof ze dood was. Ze keek me niet eens aan, ze keek zelfs niet naar mijn lijf toen ik bovenop dat passieve lichaam ging liggen. Haar hand schoot snel naar beneden en met grote doeltreffendheid leidde ze mijn roede in haar binnen, alsof ze een tampon erin stopte. Nu lig ik met een Italiaanse hoer in bed, bedacht ik ontnuchterd, mijn lui in haar kut, dat moest mij toch vreselijk opwinden. Maar het was zo onwerkelijk alsof ik mezelf bezig zag door een cameraoog. Ik bewoog me daar op dat voddige bed tussen de benen van dat meisje, ik keek naar haar Weke, kwabbige vetrollen op haar buik en middel. Hoewel ik na enige tijd onthouding gewoonlijk snel klaarkom, was daar nu geen sprake van, vooral toen de gedachte bij me opkwam dat ik misschien wel bezig was een gemene venerische ziekte op te doen. De helderheid in mijn hoofd had mijn roesachtige opwinding volledig verdrongen. Ik bracht mijn gezicht dicht bij het hare en probeerde haar felrood geverfde lippen te kussen. | |
[pagina 12]
| |
- No, no! riep ze terwijl ze mijn gezicht opzij duwde. En ze zei nog wat op ongeduldige toon, ‘opschieten’ of zoiets. Omdat ik bang was dat ze me van zich af zou duwen voordat ik het door mij beoogde resultaat had bereikt, verhief ik mijn bovenlichaam door me met gestrekte armen tegen haar schouders af te zetten, keek geconcentreerd naar het zwarte schaamhaar waartussen mijn penis op en neer schoof en ik ging het nu levenloos lijkende meisje met zulke heftige stoten te lijf dat haar hele lichaam schokte op het ritme. Na vijf stoten was het gebeurd en ik zakte krachteloos door mijn armen. Meteen duwde ze me van haar af en nog voor ik weer uit mijn ogen kon kijken, zat ze zich al op het bidet te wassen. Voor het eerst van mijn leven zag ik hoe een vrouw op een bidet hoort te zitten: niet zoals de onervaren vrouwen die ik gekend had, alsof het een w.c. was, maar net andersom, met het gezicht naar de muur. Ik strompelde naar de wastafel en waste me ook grondig, met het idee van de venerische ziekte in mijn achterhoofd. Ze gooide me een handdoekje toe en ging alweer aangekleed voor de kaptafel zitten om haar make-up bij te werken. Ik had mijn schoenen nog niet aangetrokken toen ze geheel gereed voor nieuw gebruik de kamer uitliep. Gehaast bracht ik mijn kleren in orde, wierp nog een blik op de groezelige kamer en het bed en liep de troosteloze gang uit, de trap af. Buiten keek ik met een helder hoofd een beetje teleurgesteld op mijn horloge. De hele affaire had bij elkaar nog geen tien minuten geduurd. Veel had het niet voorgesteld, maar ach, bedacht ik, het gaat om het idee. Het meisje was nergens meer te zien op het pleintje, en van het vuur waren alleen nog maar smeulende resten over. De bar, waar ik Adriaan had achtergelaten, bleek inmiddels met een stalen rolluik gesloten te zijn en ik keek speurend rond, terwijl ik langs de geparkeerde auto's op het pleintje liep. Plotseling dook hij met een vuil grijnsje om zijn mond voor me op. - Ha, zei hij. - Is het gelukt? - Ja natuurlijk, zei ik en ik voelde me toch een beetje trots. - Je vuurdoop! Het werd trouwens wel tijd zeg. Hoe was 't? - Mhm, 't is eigenlijk maar een jachtig gedoe. Wat heb jij intussen gedaan? | |
[pagina 13]
| |
- Ik heb er ook eentje opgepikt. Geneukt met de blanke sabel. - Ik ook, maar dat zou ons wel eens lelijk kunnen opbreken. - Verdomd ja, daar zat ik ook al aan te denken. Laten we elkaar waarschuwen zodra de eerste symptomen de kop opsteken.
Joop lachte vol leedvermaak toen Adriaan en ik in de trein naar Amsterdam een licht schrijnend gevoel dachten te kunnen constateren. - Ha! kraaide hij vrolijk. - De heren hadden zeker gedacht te kunnen zondigen zonder bestraft te worden. - Ja, lach jij maar, zei Adriaan met een gepijnigde uitdrukking op zijn gezicht en hij wreef zich in zijn kruis. - Peter, jongen, zei hij ernstig, - we zullen het noodlot inderdaad koelbloedig onder ogen moeten zien. We moeten een nauw contact met elkaar blijven onderhouden.
Mijn liefste vriendin zou nog een week wegblijven toen we terugkwamen in Amsterdam en dat kwam wel goed uit. Adriaan en ik belden iedere dag met elkaar en ik raadpleegde de encyclopedie, waarin stond dat de eerste symptomen pas na een week konden optreden. - Jongen, misschien is het wel inbeelding, maar dat schrijnende gevoel lijkt dagelijks toe te nemen, meldde Adriaan bezorgd via de telefoon. - Bij mij ook. Volgens mij is het de vloek van het christendom, dat leert dat na de zonde onvermijdelijk de straf volgt. - Maar we zijn helemaal niet christelijk, voor ons gaat dat dus niet op, hoewel diverse verschijnselen wijzen op de juistheid van die wet. - Misschien is het autosuggestie, omdat we in het diepst van ons hart toch geloven dat de zonde gestraft moet worden. - Dat vind ik helemaal niet! riep Adriaan verontwaardigd. - Nee, ik ook niet, maar het gluiperige van die godsdienst is, dat zelfs de grootste godsloochenaar in dit rotiand doordesemd is met christelijke schuldgevoelens. We zullen pas zekerheid hebben dat het inbeelding is als we naar de lullesmid gaan. - Godverdomme, nog drie dagen afwachten dus.
Binnen die drie dagen voelde Adriaan zich alsof hij al geheel door de syfilis was aangevreten. | |
[pagina 14]
| |
- Ik voel gewoon m'n ruggegraat langzaam wegrotten en mijn hersens verweken. Mijn verstandelijke vermogens nemen met het uur af, ik kan nauwelijks meer denken, ik zit de hele dag versuft in mijn stoel naar mijn achtertuintje te staren. Godsamme, wat een stomme klootzakken zijn we ook geweest.
- Ja, antwoordde ik. - En het was nergens voor nodig geweest, met of zonder kapotje, je merkt het verschil toch niet.
- Dat is het juist. Maar het ging om het idee, he? Met de blanke sabel.
- Ja natuurlijk. Maar het is heel goed mogelijk, dat waar wij nu last van hebben ook alleen maar het idee is. Het idee van boetedoening. Schuldgevoelens ten opzichte van onze vrouwen.
-Je bedoelt dat we alleen maar het idee hebben lief te hebben?
- Daar ben ik bijna zeker van. Door inbeelding kun je je schijnt 't allerlei ziekten op de hals halen, zelfs kanker.
- Merk jij nog wat bijzonders? vroeg Adriaan een paar dagen later.
- Niets, geen enkele last meer. Het was gewoon het idee, meer niet, en we zijn immers sterk genoeg in ons atheïsme om dat idee te overwinnen. Zo'n lullig christelijk moreel idee moet toch met een beetje geestkracht te bestrijden zijn?
- Het ene idee tegenover het andere, bedoel je? Ach natuurlijk, dat zal het wel zijn. Een ideeënstrijd die wij hebben gewonnen. Het is bijna een negatief godsbewijs. Ik heb namelijk ook niks geen last meer. Het was trouwens een fantastische stad, Genua, achteraf bezien.
- Een heerlijke stad, antwoordde ik.
|
|