De Tweede Ronde. Jaargang 2(1981)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] Nederlandse poëzie [pagina 48] [p. 48] Dublin Frank van Dijl I In Dublin heeft iederéén de paapse hondekop die je bij ons in het zuiden nog wel ziet in afgelegen parochies die pas onlangs werden aangesloten op 't net van telegraaf en telefonie. Ieren: bleekgezichten met sproeten van waterverf en kleurloze ogen die elk moment in tranen kunnen verdrinken. Drinken is dan ook wat ze het beste kunnen: zet je ze een pint voor dan kwispelen ze met hun staart en grommen ze van dank- baarheid. Soms, zegt men, likken ze je hand. Na sluitingstijd, natuurlijk veel te vroeg, pissen ze, één poot omhoog, tegen de kroeg. II In haast alles doen ze de Engelsen na, maar ja, hoe lang zijn die wel niet hun baasjes geweest? Dus is het 's ochtends ham and eggs, thee met melk, tussen de middag sandwiches, thee, met melk, 's middags afternoon tea, mét melk, en 's avonds steak and kidney pie met veel te grote, veel te groene erwten. Net als de Engelsen rijden ze links, hoewel het op hun smalle weggetjes niet uitmaakt waar je rijdt. En ze spréken Engels: de tweetalige straatnaambordjes staan er maar voor de schijn, zoals The Irish Times wel eens een hoekje over heeft voor een artikel in het Gaelic. Een straathond is met het kleinste bot al blij. [pagina 49] [p. 49] III Het is een lange weg naar Tipperary: dodelijk vermoeid trekt de hond met z'n poot. O, zeker, Ierland is prachtig, met bergen en met dalen, en de Ierse whiskey is ook goed te drinken: ik weet er alles van. Maar James Joyce schreef zijn mooiste boeken elders, al zeggen ze dat er, in het aan hem gewijde museum in Dublin, natuurlijk niet bij, en Kennedy werd van Amerika president. Ierland is geen land, het is een eiland, en zelfs dat niet. Tot grootheid voelt zich niemand geroepen, gedwee gaat men over straat, God dankend dat er tenminste weer aardappels zijn. Wat moest îk mij dan in Dublin verliezen? Epiloog Ik, die swingen ging in Londen, Parijs of Berlijn, stapte - verstandsverbijsteringin - de kist van Aer Lingus en las zwetend hoe ik moest handelen in geval van nood. Vergetelheid dronk ik mij in. Het drankje tegen angst voor de dood die ik hier niet zocht vertroostte mijn lijf, en mijn leden deden of het normaal was om Icarus te zijn. Beneden mij lag geen stad. Dublin is een gat tussen bergen van bordkarton, decor voor dunne drama's zonder heldentenor. Ik, Icarus, viel. Het hielp niet dat ik riep. Wie moest mij redden: Ik viel mee. Maar zoals de zee de zeeman zoet is, was ik tevrêe. Vorige Volgende