| |
| |
| |
Vierenveertig gedichten
Emily Dickinson
(Vertaling Marko Fondse, Louise van Santen, Peter Verstegen)
41
Ik roofde van de Bossen -
Toonden hun Mos en Bolsters
Ik monsterde hun opsmuk -
Vertrok - met wat ik nam -
Wat zegt de stramme Scheerlingden -
| |
52
Of nu mijn bark op zee verging -
Of ze de stormwind voelde -
Volgzaam haar zeilen bolde -
Dat vraag ik 't oog om na te gaan
| |
| |
| |
67
Welslagen geldt het zoetste
Voor wie nooit is geslaagd,
't Begrijpen van een nectar
Vereist dat je versmacht.
Van heel het purperen Legioen
Kan geen wat Overwinning is
Als wie verslagen - doodgaat -
Dringt het gekweld triomfgeschal
Van ver tot berstens door.
| |
155
Loont mij - met Toverij -
Vraagt iemand mij waarom -
Sterven zou lichter zijn -
Is wat mijn wil verlamt -
Pas op - want hier is God -
Verhoogt mij in mijn Staat -
Vraagt iemand hoe - vraag het
| |
| |
| |
199
Ik ben ‘zijn vrouw’ - gedaan -
'k Ben Tsaar nu - ik ben ‘Vrouw’ -
Meisjesbestaan lijkt vreemd
Achter die zachte Eclips -
Als dit troost is - dan moet
Dat andere - pijn zijn - maar
'k Ben ‘Zijn Vrouw’! Klaar!
| |
217
Verlosser! Geen die naar mij hoort
Hebt ge nog heugenis aan mij -
Ik kwam ook niet voor mij zo ver -
Wat ik u bracht is 't Keizerhart
Het Hart dat 'k in het mijne droeg -
Drukte te zwaar op 't laatst-
Zo vreemd - sinds 't weg is zwaarder nog -
Bij u was er toch plaats?
| |
| |
| |
241
Ik zie graag Doodsnood in een blik,
Omdat ik weet - 't is echt -
Stuiptrekken simuleer je niet,
Je speelt geen Doodsgevecht -
Het Oog breekt eenmaal- dat is Dood -
Geen die de Parels veinst
Die alledaagse Zieleangst
Dan op het Voorhoofd rijgt.
| |
249
Nachten Wild - Nachten Wild!
Mocht ik toch - Hedennacht -
| |
| |
| |
252
Doorwaden kan 'k verdriet -
Maar 't kleinste zetje Vreugd
Kiezels - glimlach niet -
Kracht is alleen maar Pijn -
Gestrengd, door Tucht, totdat
Zij Lasten - torsen kan -
Geef Reuzen - Balsem - en
Zij welken, als een Man -
| |
254
‘Hoop’ is het ding met veren
Dat in de ziel neerstrijkt -
Het lied zonder de woorden zingt -
En 't zingen - nooit meer staakt -
En 't zoetst - klinkt - in de stijve Bries -
En bar moest zijn de storm
Die 't Vogeltje beschaamde dat
Ik hoorde het in 't kilste land -
Toch vroeg het nooit, in Bangste uur,
Een kruimeltje - van Mij.
| |
| |
| |
435
Veel Waan is schoonste Logica -
Voor wie goed Onderscheidt -
Veel Logica - Waanzin ten top -
Die hier, als Al, regeert -
Stem toe - je bent gezond -
Aarzel - je bent al een gevaar -
| |
437
Gebed is 't werktuigje waarmee
Waar hun Nabijheid - is ontzegd.
Hun Spraak mee - in Gods Oor -
Dan kenschetst dat het Toestel
| |
449
Ik stierf voor Schoonheid - maar was nauw
Of Een die stierf voor Waarheid lag
Eén scheidswand van mij af -
Zacht vroeg hij ‘Waar ik had gefaald’?
‘In Schoonheid’, zei 'k - en Hij -
‘In Waarheid - ik - Zij twee zijn Een -
Broeder en Zuster, wij’ -
Zo, als Verwanten, 's Nachts bijeen -
Spraken wij - Kist tot Kist -
Tot Mos de lippen had bereikt -
| |
| |
| |
466
Zou ik - naar Parels talen -
Naar Broches - als de Keizer - met
Naar Goud - der Mijnen Vorst ben ik -
Een Diadeem voortdurend draag -
Voor koepeldak geschikt -
| |
469
Het - Vlammend - Rood is Ochtend -
Het Geel is - Dag - ten einde -
Maar Mijlen Vonken - 's Avonds -
Tonen - zo Ver kwam 't Vuur -
Het Territoor van Zilver - nog
| |
490
Zou scherper treffen, zou het niet
Dan als Hij er naar gist?
Hem voeren naar de Bron -
Maakt hem bewuster, zou het niet,
| |
| |
| |
524
In een Geweldig Middaguur -
Naar't Oordeel- opgegaan -
Wolken - als Bodes - neigen -
De Schepping - ziet het aan -
Het Vlees - Teniet - Verwonnen -
Twee werelden - als Publiek - uiteen -
De Ziel die - achterblijft -
| |
536
Het Hart vraagt - eerst - Plezier -
Dan - Vrij te zijn van Pijn -
En dan - die kleine Poeders die
Het lijden stil doen zijn -
En dan - te mogen slapen -
En dan - als zulks van zijn
Inquisiteur de wens mocht zijn
Het recht om dood te gaan -
| |
| |
| |
585
Ik zie graag hoe hij Mijlen schrokt
En stopt - zich laaft uit watertanks -
Rondom een Stapel Bergen -
In Hutten -langs de Weg gebouwd -
Een Steengroef bijknipt tot
En onderwijl steeds klaagt
In woest - gestoten strofe -
Zich dan bergafwaarts jaagt -
Blijft staan - almachtig en gedwee
Aan deur van eigen stal -
| |
599
Er is een pijn - zo vergaand -
Dat zij de leefstof vreet -
En dan de Afgrond dekt met Trance -
Waar Heugenis op treedt -
Erop - erover - en rondom -
Als wie Diep slaapt kan gaan -
En veilig - waar bij open oog -
Zijn val - Compleet zou zijn.
| |
| |
| |
601
Een stil - Leven - Vulkaan -
Als het voldoende donker was
Al bleef nog zicht intact -
Stilte - Aardschoksgewijs -
Wie dezerzijds van Napels woont -
't Verzengend - Plechtig - Zinnebeeld -
Van mond die nimmer liegt -
Opent - sluit - sissend het Koraal -
En Steden - druipen weg -
| |
628
Ze riepen mij naar't Raam, ‘De Zon
Gaat onder’ - klonk een Stem -
'k Zag een Saffieren Boerderij
Opalen Runderen - grazend ver
Dat het vervloog - terwijl ik keek -
Geen kudde meer - geen Wei -
Maar in hun plaats - een Zee - te Pronk -
Door Bergen waren ze - Bemand -
Aan Dek - het hemelruim -
Dit - ook - wiste de Goochelaar uit -
En toen 'k opnieuw keek - geen
Opalen Vee - geen Boerderij -
| |
| |
| |
650
Pijn - heeft in zich een Blinde Vlek -
Zij weet niet meer wanneer
Zij is begonnen - of er ooit
Een tijd was zonder haar -
Zij heeft geen Toekomst - dan zichzelf -
Rust haar Verleden - dat reeds weet
Van nieuwe Tijd - van Pijn.
| |
686
Ze zeggen dat ‘Tijd heelt’ -
Iets helen kan Tijd niet -
Een Pees wordt sterker met de tijd -
Ook sterker echt verdriet -
Tijd Toetst hoe erg het was -
Is niet iets dat Geneest -
Genees je, dan bewijst het -
Je bent niet Ziek geweest-
| |
764
Een Voorgevoel- is die Slagschaduw op 't Gazon -
Ten teken van een ondergaande zon -
Bericht aan het geschrokken Gras
Dat Duisternis - voorbijgaand is -
| |
| |
| |
885
Ons verre Neefje - na een Bui
Kruipen er heel wat rond,
Nodeloos leven,leek mij, tot
En ofhij Gastvrij werd onthaald
Er zijn ontbijt mee deed.
Zoals Ik Hem, zo peinsde ik,
Oordeelt misschien God Mij,
En ik verliet de Regenworm
| |
967
De Tijd dijt uit door - Pijn -
De Tijd - krimpt in door Pijn -
Maakt Scala's Eeuwigheden
| |
| |
| |
986
Een schrale Snuiter die zich door
Het gras rept nu en dan -
Misschien heb je hem wel gezien -
Hij kondigt zich niet aan -
't Gras wijkt uiteen als voor een Kam -
Zie - een gevlekte schicht -
Dan voor je voeten sluit het weer
Hij is een vriend van Drasland
Terrein te koel voor Graan -
Maar Blootsvoets, nog een Jongen -
Kwam ik meermaals rond Twaalf
Iets tegen, 't leek een Geselkoord
Ik bukte om 't te grijpen
Een rimpeling, en 't was heen -
Ik voel voor hen vervoering
Maar nooit zag ik die Snuiter
Of't kneep mijn adem af en ik
Bevroor tot op het Been -
| |
| |
| |
1052
Ik zag nog nooit de Zee -
Ik zag nooit Heidegrond -
En toch weet ik wat Golven zijn
Nooit sprak ik God noch bracht
Toch ben ik zeker van het oord
| |
1075
Een lage Lucht - de Wolken nors.
Een Sneeuwvlok weet niet meer
Of zij haar Reis langs Karrespoor
Vervolgen zal of Schuur -
Een Schrale Wind klaagt heel de Dag
Als Wij, wordt soms Natuur betrapt
| |
1081
Van eigen Lot de meerdere zijn
Geen die het je als gunst verleent
Maar wel krijg je per keer
Totdat de Ziel verbaasd -
Voortleeft door strenge zuinigheid
| |
| |
| |
1101
Tussen de Vorm en 't Leven zelf
Ligt een verschil zo groot
Als Drank totaan de Mond gebracht
Verschilt van Drank in 't Vat
De laatste - prachtig houdbaar - maar
Voor wie vervoering zoekt
Ik weet - ik heb geproefd
| |
1126
Kies ik u, zei de Dichter tot
Wacht bij de Candidaten tot
'k Mooier heb geprobeerd -
De dichter zocht in Lexicons
En wou juist schellen voor
Dat deel van 't Visioen waarmee
't Woord zich bekleden wilde
En dat de Engelen eerst op
Benoemingsdag onthullen -
| |
1129
Zeg heel de Waarheid - zijdelings -
Een Omweg voert naar 't doel
Te fel is Waarheids grootse schok
Voor ons krank Lustgevoel
Als Bliksem rustig uitgelegd
Moet Waarheid lichten gaandeweg
Want anders maakt zij blind -
| |
| |
| |
1182
Gedachtenis heeft Voor en Achter -
Zo ook is er een Vliering
Daarbij de diepste Kelder
Door Metselaar ooit gelegd -
Let op of door zijn Diepten
Worden wij zelf bedreigd -
| |
1203
Vroeger is zo'n vreemd Schepsel
Want zie haar in 't Gelaat -
| |
| |
| |
| |
1601
Wij vragen God één gunst,
Dat wij vergeven worden -
Waarvoor, het schijnt dat hij het weet -
Ons is 't Misdrijf verborgen -
Als heel het leven magisch is
Berispen wij 't Geluk dat met
| |
1657
Eden ons dagelijks verblijf
Wij hebben er geen notie van
En gaan - goedsmoeds - op reis.
Mooi om op terug te zien, die Dag -
De Deur sloot - wij op weg -
Denkende aan geen thuiskomst, maar
Vinden het niet meer terug.
| |
1692
Het recht om af te sterven lijkt
Een onweersproken recht -
Probeer het, en de Kosmos brengt
Haar officieren in de strijd -
En doodgaan kan niet eens
Of mensdom en natuur gaan na
| |
| |
| |
1695
Er is van ruimte eenzaamheid
En eenzaamheid van dood maar zij
Wat zoveel dieper is gegrond
Een ziel die zich zichzelf ontsluit -
| |
1755
Het maken van een wei vereist wat klaver en één bij,
Genoeg is enkel dromerij,
| |
1765
Liefde is alles wat er is,
Meer weten we Er niet van;
Het is genoeg, de vracht moet zijn
| |
1769
De langste dag door God benoemd
Zielspijn zoekt haar brandstapel op,
|
|