was teruggekeerd, bleek plotseling achterhaald, overdreven en onecht geworden door de totale, ontwapenende vertrouwdheid van zijn vrouw.
‘Hoe was het?’ vroeg hij.
Ze kreunde. ‘Ze hadden allebei vreselijk veel moeite om een zin af te maken. Het was ellendig.’
‘Arme stakkers. Arme Joan.’ Hij herinnerde zich zijn eigen ellende. ‘Je had om elf uur terug zullen zijn.’
In de keuken deed ze haar jas uit en gooide hem over een stoel. ‘Ik weet het, maar het zou zo grof zijn geweest om weg te gaan, ze waren allebei een en al goedheid en liefde. Het was vréselijk frustrerend; ik kreeg gewoon geen kans om me kwaad te maken.’ Ze zag er verhit uit, haar ogen schitterden en vlogen langs hem heen naar de keukenbar waar de bourbon stond te wachten.
‘Je kan kwaad zijn op mij,’ bood hij aan.
‘Ik ben te moe. Teveel in de war. Ze waren zo lief. Hij is niet kwaad op jou en zij kan zich niet voorstellen waarom ik kwaad op haar zou zijn. Misschien ben ik wel gek. Wil je iets te drinken voor me inschenken?’
Ze ging op de keukenstoel zitten, bovenop haar jas. ‘Ze zijn net als mijn ouders,’ zei ze. ‘Ze denken dat de mens voor verbetering vatbaar is.’
Hij gaf haar het glas. ‘Ze gaf je niet de kans om je kwaad te maken,’ drong hij aan.
Joan nam een slokje en zuchtte; ze leek een actrice die net van het toneel komt, haar gebaren nog doordrenkt met theatrale overdrijving. ‘Ik vroeg haar hoe zij zich zou voelen en ze zei dat ze het fijn had gevonden als ik met hem naar bed was geweest, dat er geen vrouw was van wie ze liever had dat hij ermee naar bed ging, dat ik een geschenk zou zijn dat ze hem uit liefde zou hebben gegeven. Ze noemde me maar steeds haar beste vriendin, telkens weer, met die kalmerende, zekere stem; zò erg heb ik haar nooit als mijn beste vriendin gezien. Het hele jaar door had ik al die spanning tussen ons gevoeld en nu weet ik natuurlijk waarom. Het hele jaar kwam ze steeds naar me toe dansen met dat ondeugende arrogante trekje dat ik niet begreep.’
‘Ze mag je erg graag en we hebben het er vaak over gehad hoe je zou reageren. Ze zag er vreselijk tegenop.’
‘Ze zei maar stééds dat ik kwaad op haar moest zijn en daardoor werd het natuurlijk onmogelijk. Die kalmerende, zekere stem. Ik