De Tweede Ronde. Jaargang 2
(1981)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| |
Anthologie | |
[pagina 86]
| |
Dichter van een gedicht
| |
[pagina 87]
| |
overigens door de echtheid van zijn pathos gunstig onderscheidt. Je kunt in dat werk grasduinen wat je wilt, bij tijd en wijle getroffen worden door een opmerkelijke uiting, een fraaie regel, maar het resultaat blijft altijd hetzelfde: als dichter blijft hij de man van één gedicht - de lierzang Het menschelijk leven. Wij plaatsen dit gedicht in Anthologie omdat het voor de huidige lezer onbereikbaar dreigt te worden. De Spiegel der Nederlandse poezie - toch de uitgebreidste bloemlezing in omloop - gaat eraan voorbij, de moderne schoolbloemlezingen blijken van dit geweeklaag niet gediend. Uit de atlas van de Nederlandse letterkunde Ik probeer mijn pen... hebben Lodewick, De Moor en Nieuwenhuijzen het broederpaar Van Haren integraal gewipt. Zou dat gedicht dan toch niet zo goed zijn, al zweer ik er al bij vanaf mijn onschuldige jonge jaren? Ach kom! In mijn taxatie is Het menschelijk leven veel meer dan het hoogtepunt in verder achterhaald werk van een toevallige dichtersfiguur. Qua thema en uitwerking is het een unicum in de Nederlandse en waarschijnlijk in de wereldliteratuur, een gedicht derhalve waarvoor geen modellen zijn aan te wijzen in een periode die van modellen leefde. Dat had het moeten maken tot iets waarmee op zijn minst gierig moet worden omgesprongen. Want er worden dingen in gezegd die of nooit eerder, of nog nooit zó in woord en vorm waren gebracht. In elk ander land zou het een ‘klassiek’ zijn. Zo niet in het onze dat zo weinig klassieken telt. In Het menschelijk leven is veel persoonlijk leed verwerkt, dat historisch nauwkeurig is vastgelegd en dus na te gaan. Maar het is van een universaliteit die geen achtergrondkennis vereist om bij een lezer tot diepe zielsgronden door te boren. Kent men de achtergronden, dan zijn ook de toespelingen op het lot van Onno Zwier duidelijk. Het gedicht heeft een pendant in de ‘hekelzang’ Mijn gepasseerd leven van deze laatste, dat geïnteresseerden kunnen vinden in Van Vlotens Leven en werken van W. en O.Z. van Haren (Deventer, 1874) blz. 521. Liever dan zelf een vergelijking tussen die twee Levens te trekken, laat ik daarover Dr H.J. Polak aan het woord, die in een uitvoerig essay De gebroeders Van Haren (Studieën, Zutphen, 1888) m.i. de kern raakt: ‘De overeenkomst in stof is treffend. Op de afwaarts dalende helft des levens gekomen werpen beiden een blik terug op de afgelegde baan. Voor beiden een diep treurige blik, op een vergeten ouden dag, op leed en verguizing, op in teleurstelling ver- | |
[pagina 88]
| |
keerde illusies. Maar treffender dan die overeenkomst is het verschil. Verschil èn in uitvoering èn in uitdrukking. Wat bij Onno zuiver persoonlijk gebleven is, heeft bij den ouderen broeder de vleugelen van het algemeen menschelijke aangeschoten. In den hekelzang van den jongeren gaat de weemoed aanstonds over in een satire, die zich allengs tot snijdende bitterheid verscherpt, en geen lichtpunt verheldert er het eenvormig zwarte uitspansel. Bij Willem ruischt in dit eenige zijner dichtwerken, dat zich voorgoed in het hart van elk beschaafd Nederlander genesteld heeft, een zacht melancholische toon bij de bevallige schildering in den aanhef van kindervreugd en kinderleed, die tot grootschen weemoed aanzwelt bij het contrasteeren daarvan met den wreeden gang van het latere verloop des levens, en die aan het slot bij de aanspraak aan het Opperwezen tot de breede akkoorden der hymne stijgt.’ ‘Verschil èn in uitvoering èn in uitdrukking.’ Inderdaad. Vergelijk alleen de volgende twee citaten en het zal duidelijk zijn waarom de verleiding om curiositeitshalve beide Levens af te drukken makkelijk te weerstaan was. Geen vriend durft zich naar 't huis begeven
Daar 't bleek gebrek den vloer betreedt.
(Willem)
Vervolgd klaagde ik bij nichts en neven
(Ik heb er, Goddank, zonder tal!):
‘Die zijn aan mij tot steun gegeven’,
Zeide ik, ‘in ramp en ongeval.’
Maar alle mijne nichts en neven,
Die riepen uit: ‘Uw lot doet beven!
Wij wenschen beterschap, Mijnheer!’
Daarop maakt elk een reverentie,
Neemt afscheid van mijn Excellentie,
En hunner geen kwam immer weêr.
(Onno Zwier)
Heeft Willem van Haren zijn ware talent onderkend na het schrijven van zijn meesterwerk, of heeft hij beseft dat hij het nooit meer kon evenaren? Onbeantwoordbare vragen. In de zes rampzalige jaren die hem na Het menschelijk leven nog restten tot zijn zelfmoord in 1768 vervaardigde hij alleen nog een aantal psalmberijmingen die hem in ieder geval als een volmaakt verstechnicus doen kennen. Onze tekst volgt de genoemde editie Van Vloten. |
|