| |
| |
| |
Essay
| |
| |
Dichteres achter de schermen
Peter Verstegen
Natuur is een Spookhuis - maar Kunst - een Huis waar het wil spoken
(Uit een brief aan T.W. Higginson)
Honderd jaar geleden verhuisde de jonge Amerikaanse astronoom David Todd, met zijn vrouw Mabel, van Washington naar Amherst in Massachusetts, een rustig en rustiek academisch dorp, 100 kilometer ten westen van Boston, waar Todd was benoemd tot directeur van de Sterrewacht - een klein feit dat grote gevolgen zou hebben voor de literatuur.
Mabel Todd was vierentwintig, afkomstig uit de hoofdstedelijke society en veelzijdig begaafd (ze zong, speelde piano, aquarelleerde en schreef). Haar overplanting naar het puriteinse hart van Nieuw Engeland viel mee. Amherst was klein en dorps, maar het sociale verkeer onder de intelligentsia, verbonden aan het College, was intensief; er werd veel aan muziek gedaan en zelfs toneel gespeeld.
Zo'n plaatselijke beau monde brengt altijd een leading lady voort en in Amherst was dat Susan Dickinson, echtgenote van de advocaat en feitelijke bestuurder van het College, Austin Dickinson. Toen Emerson eens een lezing in Amherst hield, logeerde hij bij de Dickinsons, in huize The Evergreens. Susan Dickinson wist de elegante, twee maal zo jonge Mabel snel voor zich in te nemen:
Ik bewonderde mevrouw Dickinson al meteen, maar nu ben ik totaal in haar ban. Ze leeft, zoals ik al dacht, heel comfortabel, & ze is zo ongedwongen en charmant, & oprecht - en ze begrijpt me volkomen. (...) Haar man was er gisteravond niet - maar ik ben in verschillende opzichten diep van hem onder de indruk. Hij is knap (& heel opvallend) - & heel imposant en sterk - een beetje excentriek.’ (brief van 4 oktober.)
Mabel liet zich het hof maken door de twintigjarige zoon van de Dickinsons, Ned, die smoorlijk verliefd op haar was en over wie ze in haar dagboek noteerde ‘Ik heb nooit een intenser aanbidder gehad en ik weet niet wat ik er mee aan moet.’ Maar Ned
| |
| |
moest dienen als bliksemafleider, Mabel zelf was verliefd geworden op Neds vader. Austin Dickinson was toen 53 en zijn huwelijk was ongelukkig, mede door Susans afkeer van ‘de lage praktijken’ van de gehuwde staat. In 1882 begon zijn verhouding met Mabel Todd, die dertien jaar zou duren, tot zijn dood.
Dit klinkt allemaal nogal Peyton Place-achtig, maar het ging om een situatie die, toen en daar, onvoorstelbaar schokkend was. De verhouding werd een publiek geheim. David Todd schikte zich erin. Volgens dochter Millicent Todd floot hij een wijsje als hij laat thuiskwam van het sterrekijken, om niet de kans te lopen ongelegen binnen te vallen.
De bewaard gebleven brieven en dagboeken van Mabel en Austin getuigen van de niets ontziende inzet en ernst van hun liefde. Dát die brieven en andere documenten gepubliceerd zijn is overigens een gevolg van de posthume faam van een zuster van Austin, Emily Dickinson, van wie ik in dit stuk wil proberen een beeld te geven op basis van de gepubliceerde bronnen, zoals opgenomen in R.B. Sewalls biografie, en ED's in drie delen uitgegeven brieven.
Emily Dickinson woonde met haar twee jaar jongere zuster Lavinia (Vinnie) en haar verlamde moeder in The Homestead, een grote witte villa, gebouwd door de grootvader. Ze was voor haar dorpsgenoten een levende legende, omdat ze zich na haar dertigste (1860) steeds meer uit de wereld teruggetrokken had. Eind 1881 schrijft Mabel Todd aan haar ouders:
Ik moet jullie vertellen over het type van Amherst. Een dame die hier de Mythe wordt genoemd. Ze is een zuster van meneer Dickinson & lijkt het toppunt van alle excentriciteit van de familie. Ze is in vijftien jaar haar eigen huis niet uit geweest, behalve één keer om de nieuwe kerk te zien, toen ze op een avond naar buiten is geglipt en hem bij maanlicht bekeken heeft. Niemand die haar moeder & zuster een bezoek brengt krijgt haar ooit te zien, maar heel soms laat ze kleine kinderen binnen, één voor één, die ze koek geeft, of snoep, of iets aardigs, want ze is gek op kinderen. Maar meestal laat ze het snoepgoed voor hen aan een touwtje uit het raam zakken. Ze is helemaal in het wit gekleed en het schijnt dat haar geest heel bizonder is. Ze schrijft prachtig, maar niemand krijgt haar ooit te zien.
| |
| |
Als Emily vijf jaar later sterft, heeft Mabel vele malen voor haar en haar zuster gespeeld en gezongen, maar nooit heeft ze ED in levende lijve aanschouwd. ED luisterde op de trap of in de suite met de tussendeur op een kier. Wel liet ze de gast na afloop altijd een glas sherry brengen, op een blaadje, en soms lag er ook een gedicht bij. Mabel vond die gedichten ‘full of power’, en was daarmee bijna de enige die van zoveel inzicht blijk gaf.
Dat Emily gedichten schreef was in kleine kring bekend, vooral omdat ze die verwerkte in haar uitgebreide correspondentie. Maar afgezien van Mabel Todd en de dichteres Helen Hunt Jackson schijnt niemand tijdens ED's leven méér in haar poëzie te hebben gezien dan aardig tijdverdrijf. Van de omvang van het oeuvre had men geen idee.
Lavinia vond de gedichten na Emily's dood, in 1886: 39 met garen bijeengehouden pakjes en nog vele losse gedichten, in totaal 1775, soms niet meer dan aanzetjes, maar merendeels definitieve versies, zonder titels en gekenmerkt door een eigenzinnig gebruik van hoofdletters en liggende streepjes.
In de jaren zestig waren vier van haar gedichten anoniem en weinig tekstgetrouw gepubliceerd in de Springfield Republican van Samuel Bowles, een vriend van de familie, vermoedelijk door toedoen van Susan Dickinson, en één gedicht (Success is counted Sweetest - no. 67) in een anonieme bundel die was samengesteld door haar vriendin Helen Hunt, in 1878. In enkele recensies is toen Emerson geopperd als auteur ervan - de enige literaire roem die ED tijdens haar leven deelachtig werd.
Vinnie wilde haar zusters nagedachtenis eren met de uitgave van een selectie uit ED's poëzie. Vinnie verafschuwde Susan, maar ging toch naar haar toe met het verzoek een bundel samen te stellen. Susan was haar zusters vriendin en literaire confidente geweest. Maar Susan hield de gedichten driejaar onder zich en verklaarde toen dat ze niet publicabel waren. Vervolgens stapte Vinnie ermee naar Mabel, nu Susans verklaarde vijandin. Mabel nam de opdracht aan, misschien mede vanwege haar verbondenheid met Austin die het project steunde, al had ook hij geen hoge dunk van zijn zusters poëzie.
Mabel zocht contact met Thomas Higginson, een destijds bekend auteur en criticus met wie ED vanaf 1861 gecorrespondeerd had. Higginson verklaarde zich bereid een voorwoord te schrijven en een uitgever te zoeken. De uitgever Houghton & Mifflin, waar- | |
| |
voor Higginson ‘reader’ was, weigerde de bundel. Tenslotte verscheen deze in 1890 bij Roberts Brothers, Boston, met het voorwoord van Higginson en een omslag van Mabel Todd, maar wel had de familie een deel van de kosten moeten dragen. Tegen iedere verwachting in had de bundel eclatant succes: twaalf drukken in twee jaar tijds.
Nu geldt ED als een uniek poëtisch genie, waardoor de miskenning tijdens haar leven iets raadselachtigs krijgt, en hoe meer men er zich in verdiept, des te raadselachtiger wordt haar persoonlijkheid. Pas tegen haar dertigste is ED serieus gedichten gaan schrijven, maar het bizondere is dat ze als dichteres meteen volledig gevormd lijkt. Haar vroege en latere gedichten zijn verschillend qua handschrift, niet qua vorm of thematiek. In 1862, haar productiefste tijd toen ze gemiddeld een gedicht per dag schreef, heeft ED aan enorme spanningen blootgestaan. In dat jaar schreef ze de laatste van haar drie Master letters: geëxalteerde liefdesbrieven van een rauwe gevoeligheid en zelfverloochenende passie, die ze misschien nooit heeft verstuurd en waarvan niet bekend is aan wie ze waren gericht. Een fragment:
Ik heb een Tomahawk in mijn zij maar die doet niet zo'n pijn. Haar meester steekt haar meer -
Wil hij naar haar niet komen - of toelaten dat zij hem zoekt, hoe lang ook dolende indien op 't laatst naar hem.
Oh hoe zwoegt de zeeman, als zijn boot volloopt - Oh wat rukken stervenden, tot de Engel komt. Meester - open uw leven wijd, en laat mij erin voor altijd, ik zal nooit moe zijn - nooit luidruchtig als u stil wilt zijn. Ik zal uw liefste kleine meisje zijn - niemand anders zal mij zien, alleen u - maar dat is genoeg - ik zal niet méér verlangen - en alleen daarin zal de Hemel mij teleurstellen - dat hij minder dierbaar zal zijn
Misschien heeft ED in deze tijd aan publicatie gedacht. Ze stuurde nl. vier gedichten ter beoordeling aan de reeds genoemde Higginson, die juist in de Atlantic Monthly een stuk had geschreven met de titel Letter to a Young Contributor, vol adviezen aan jong talent. ED schreef hem:
Mijn heer Higginson,
| |
| |
Bent u te druk bezet of kunt u mij zeggen of mijn Vers leeft? Het Denken blijft zichzelf zo nabij - het kan niet scherp zien - en er is geen aan wie ik het vragen kan -
Mocht u menen dat het ademt en genoeg tijd hebben mij dat te zeggen, mijn dank zou snel zijn -
Higginson reageerde vriendelijk, maar vond haar poëzie kennelijk niet voldragen. Hij is pas na haar dood van mening veranderd, en toch is er in ED's brieven geen spoor van frustratie of opstandigheid tegen zijn patroniserend oordeel. Tot het laatst bleef zij in de rol van bescheiden schoolmeisje dat haar vereerde leermeester nederig om advies vraagt, al heeft ze zich van dat advies nooit iets aangetrokken. Ze heeft Higginson in totaal ruim honderd gedichten gestuurd, en hij was zeker geïntrigeerd, maar zag haar toch voornamelijk als rariteit. Er is een brief van hem bewaard, uit 1876, waaruit dat duidelijk blijkt:
...mijn gedeeltelijk geschifte [partially cracked] dichteres in Amherst, die mij brieven stuurt, getekend met ‘Uw Leerling’. (N.B. Ze schrijft nu ook aan Mary [H's vrouw] & heeft haar Emersons Representative Men gestuurd als ‘een boekje van graniet, waar u op kunt leunen!’)
Blijkens ED's antwoorden had Higginson haar poëzie bestempeld als ‘spasmodisch’ en ‘onbeheerst’. Heeft ze daarom het idee te publiceren laten varen? In haar derde brief aan Higginson schrijft ze:
Ik glimlach bij uw suggestie dat ik moet wachten met ‘publiceren’ - daar dat aan mijn denken zo vreemd is als Firmament aan Vin - Als roem mij zou behoren kon ik haar niet ontgaan - (...) Mijn barrevoetse rang is beter -
Uit de vijfde brief:
Lieve vriend -
Zijn deze meer op orde? Ik dank u voor de Waarheid -
Ik had geen Monarch in mijn leven, en kan mijzelf niet regeren, en probeer ik te ordenen, dan barst mijn kleine Kracht uiteen - en ik blijf kaal en verschroeid achter -
| |
| |
Ik meen dat u mij ‘Dwars’ noemde. Wilt u mij helpen mij te beteren?
Higginson was in zijn tijd een bekend auteur, een politieke dwarsligger, een radicale hervormer. In de Burgeroorlog voerde hij een Colored Regiment aan en hij streed voor vrouwenrechten. Hij was ook een groot natuurminnaar, waar zijn essays en gedichten getuigenis van afleggen. Hij leek iemand die ED had kunnen stimuleren, maar hij zag haar poëzie voornamelijk als de uitingen van een gestoorde geest. Overigens heeft ED in deze periode zelf de vrees geuit haar verstand te zullen verliezen - omdat ze verder moest leven zonder ‘Monarch’? De correspondentie met Higginson moet haar goed hebben gedaan, want zeven jaar later schrijft ze hem:
Van onze grootste daden zijn wij ons niet bewust - U wist niet dat u mijn leven redde. U in persoon te danken is sindsdien een van mijn schaarse wensen geweest.
Higginson heeft haar in Amherst een bezoek gebracht, in 1870, en daar later over geschreven. Een zeldzaam ooggetuigeverslag van buiten de familiekring. Ze onderwierp hem een uur lang aan aforistische welsprekendheid, waarna hij uitgeput afreisde, zijn ‘nerve power drained’. Higginson citeert fragmenten uit haar monoloog:
Hoe kunnen de meeste mensen leven zonder te denken (U moet ze op straat hebben gezien). Hoe leven ze? Waar halen ze de kracht vandaan om zich 's morgens aan te kleden?
Zijn opmerking dat ze zwelgde in overstatement slaat misschien op haar uitlating:
Als ik lees en mijn hele lijf wordt zo koud dat geen vuur het verwarmen kan weet ik, dat is poëzie. Als ik het fysieke gevoel heb dat mijn schedel wordt gelicht weet ik, dat is poëzie. Alleen op die manier weet ik het. Is er een andere manier?
Higginsons commentaar op de ontmoeting:
| |
| |
Ongetwijfeld kreeg ik een indruk van excessieve spanning, en van een abnormaal leven. (...) Ze was voor mij een veel te raadselachtig wezen om in een gesprek van een uur te doorgronden. (...) Ik kon alleen maar stilzitten en kijken.
Higginson was een van de laatste bezoekers van buiten de familie die zij ontving. Na hem, in 1878, nog Helen Hunt. Beide bezoeken hadden te maken met haar poëzie. Higginson had Helen Hunt de hem gestuurde gedichten van ED laten lezen, waarop HH haar geschreven had (maart 1876) ‘Je bent een groot dichter - en het is verkeerd (...) dat je niet luidop wilt zingen’. Maar ondanks sterk aandringen van Helen Hunt heeft ED toen alleen het al genoemde gedicht voor publicatie afgestaan. Ook dát gedicht was ge-edit, of ‘beroofd van mij’, zoals ze het formuleerde na publicatie van ‘A Narrow Fellow in the Grass’. Heeft dat haar afkerig van publicatie gemaakt? Het was voor haar uitgesloten om zich te voegen naar de smaak van het publiek of wat voor literaire conventie dan ook. Als ‘amateur’ kon ze doen wat ze wilde, was ze niemand verantwoording schuldig. Misschien kon ze alleen op die manier, door dat isolement, zo onaantastbaar zichzelf blijven, is daardoor haar oorspronkelijkheid, in die tijd van koningin Victoria en de dichtende dominees, voor ons zo'n fenomeen. Haar dichterschap lijkt voortgekomen uit het niets, een plotseling natuurverschijnsel, zo weinig laat het zich vergelijken met het werk van voorgangers of tijdgenoten. Het bestaat bij de gratie van een persoonlijkheid die een bizondere constellatie van eigenschappen in zich verenigde: het vermogen om emoties puur en weerloos te ondergaan, niet gefilterd door berusting of godsvertrouwen of levenswijsheid; persoonlijke moed en een innerlijke zekerheid die door miskenning niet aan het wankelen kon worden gebracht; de neiging intens van het leven te genieten, getemperd door een zo grote overgevoeligheid voor indrukken dat ze die moest doseren; een mystiek vertrouwen in onsterfelijkheid; bezetenheid van taal (‘jarenlang was mijn Lexicon - mijn enig gezelschap’ schreef ze Higginson), gecombineerd met esprit, vernuft,
talent voor het epigram. Ze was afkerig van geldingsdrang en al wat zweemde naar onechtheid, zodat ze zich tenslotte afgrendelde van de buitenwereld:
De Ziel kiest zich haar eigen Samenleving -
| |
| |
Sluit dan - de Deur - (303)
ED heeft het ook wel eens ‘onvrouwelijk’ genoemd om te publiceren, en het was in die tijd niet ongebruikelijk dat vrouwen weigerden op de voorgrond te treden. Maar de bescheidenheid in haar brieven aan Higginson (voor het eerst in 1894 gepubliceerd) was volgens ED's broer Austin geposeerd. ‘I have no Saxon’, schreef ze Higginson, toen ze al een kwart van haar oeuvre had geschreven, en ze bedoelde daarmee dat haar kennis van het Engels tekort schoot, terwijl haar superieur spel met het Engels zonder precedent was in de Engelstalige literatuur. Of zoals haar zuster Vinnie heeft geschreven: ‘Emily had een joyeuze natuur en toch vol pathos, en ze had een taalkundig meesterschap als geen andere levende ziel.’
Pathos, overstatement, een geëxalteerd temperament zijn kenmerken van ED's poëzie, maar dat element wordt ingetoomd of in evenwicht gehouden door heel terloopse, zelfs ironische wendingen en door haar onverwachte, stoutmoedige metaforen. Daarbij is ze haar weerbarstige prosodie altijd trouw gebleven: korte, afgebeten regels met spaarzame halve rijmen in een dwingend metrum.
In haar beeldspraak zijn mensen natuurverschijnselen, is de natuur bezield en gepersonifieerd, wordt een avondlucht bij zonsondergang ‘Een Kudde - van Opalen Runderen’ een ‘stil leven’ is ‘Vulkaan’ waarheid moet ‘zijdelings’ worden verteld en "moet lichten gaandeweg - want anders maakt zij blind; ED gaat naar Eden, maar doet het ‘sjokkend’ en kijkt erbij om, ze ziet ‘graag Doodsnood in een blik - omdat ik weet 't is echt’ ‘Er is een Pijn - zo vergaand - Dat zij de leefstof vreet -’.
Vinnie's oordeel over ED's verbaal vernuft moet vooral gebaseerd zijn geweest op haar conversatie en correspondentie. Er zijn ruim duizend brieven bewaard gebleven, maar het totale aantal dat zij geschreven heeft wordt op het tienvoudige geschat. Als briefschrijfster genoot ze een reputatie, en onder haar correspondenten waren prominente figuren uit het openbare leven van haar tijd, met name de hoofdredacteuren van toen invloedrijke bladen, Samuel Bowles en Dr. J. Holland, en de gewezen senator en opperrechter Otis Lord, die na de dood van zijn vrouw een romance met ED begon waarvan de reikwijdte niet meer te achterhalen is. ED heeft hem expliciete liefdesbrieven geschreven, waaruit een fragment (brief 562, 1878):
| |
| |
De ‘Drempel’ is van God - Mijn Liefste - juist om jouwentwil - niet om mij - ik laatje de stap niet zetten - maar het is alles voor jou, en als het goed is, zal ik de Grendels wegschuiven, en jou neerleggen in het Mos - Jij toonde mij het woord.
Ik hoop dat het zich niet anders voordoet wanneer mijn vingers het mos maken. Het is Pijn die ik lang voor je verberg om jou hongerig te laten gaan, maar je vraagt de goddelijke Korst en dat zou een doem leggen op het Brood. (...)
Misschien verbaast het je dat ik spreek van God - ik ken hem maar weinig, maar Cupido heeft menige ongeschoolde Geest Jehovah bijgebracht - Hekserij is wijzer dan wij -
Lord stierf in 1884, Emily Dickinson twee jaar later. Bij de begrafenis deed Vinnie twee heliotropen in de kist ‘om mee te nemen naar Rechter Lord’.
De meeste brieven heeft ED geschreven aan Susan, de boezemvriendin van haar jeugd die trouwde met haar broer en levenslang haar buurvrouw bleef. Ze moet een indrukwekkende persoonlijkheid zijn geweest, een fascinerende gastvrouw, scherpzinnig en erudiet, maar ook iemand die niet gediend was van al te emotioneel contact, die afstootte wie ze eerst had aangehaald, die haar gezin volgens haar zoon Ned ‘een hel op aarde’ maakte, en die gedijde op intrige en vijandschap. Mabel Todd schreef na Susans dood in haar dagboek:
Een heel curieuse natuur, vol - in aanleg - bizondere gaven, die wreed waren geperverteerd. Ze heeft onbecijferbaar kwaad aangericht en eindeloze ellende. Ze leek soms van de duivel bezeten - en toch kon ze zo soepel innemend en boeiend zijn. Dicht onder de oppervlakte school altijd de Tartaar.
ED's vroege brieven aan Susan zouden nu beschouwd worden als liefdesbrieven, zoals deze uit 1852, toen Susan en Emily 21 jaar waren, met de grappige reminiscentie aan een gedicht van (de toen 8-jarige) Paul Verlaine:
Het is een smartelijke ochtend, Susie - de wind waait en het regent; ‘into each life some rain must fall,’ en ik weet fiau- | |
| |
welijks waar het harder regent, buiten of binnenin me - Oh Susie, ik zou dicht tegen jouw warme hart willen aankruipen, om nooit meer te horen hoe de wind waait of de storm beukt. Is er daar plaats voor me, of zal ik zwerven, helemaal dakloos en alleen? Dank je, lieveling, dat je van me houdt, en zul je echt ‘meer van me houden, als je ooit thuiskomt’? - het is genoeg, lieve Susie, ik weet dat ik tevreden zal zijn. Maar wat kan ik doen tegenover jou - liever kún je me niet worden. (...)
Waarom Emily zich uit de wereld heeft teruggetrokken blijft een kwestie van speculatie. Tot ongeveer haar dertigste bezocht ze Susans ‘salon’, noemde ze Sue c.s. ‘my crowd’. Is ze weggebleven toen de verziekte verhouding tussen Susan en haar broer aan de dag trad? Haar ouderlijk huis en het huis van haar broer vormden haar microkosmos. Kan het voor iemand met haar overgevoeligheid reden genoeg zijn geweest haar eigen huis niet meer uit te komen, toen het buurhuis zich tot zo'n emotionele slangenkuil ontwikkelde? Austin bleef zijn zusters tot zijn dood twee maal per dag bezoeken. Maar ED is ook het contact met Susan altijd trouw gebleven. De briefjes uit de laatste jaren zijn van een gecodeerde bondigheid die sterk doet denken aan haar poëzie:
Dat Susan leeft - is een Heelal waarin geen gaan of komen iets verplaatsen kan - (brief 636: 1880)
Grote Honger voedt zichzelf, maar kleine Honger lijdt vergeefs. (652:1880)
Susan, ik was ervoor uit Eden gekomen om de Deur voor je open te doen, had ik geweten dat jij er stond - je klop moet zijn als de bazuin van Gabriël, die net zo kleine handen had alsjij. (...) (662: 1880)
Betovering kan niet rafelen, en versteld worden als een jas - (663:1880)
Ik zend Mijn Liefste twee antwoorden - Niet een ervan zo gaaf of sterk als die van haar - Pees en Sneeuw ineen - Dank aan haar voor al het beloofde - misschien krijg ik het nodig - Dank aan haar dierbare kracht dat ze kwam, een
| |
| |
Lawine van Zon! (755: 1882)
Behalve Shakespeare heb jij mij van alle stervelingen het meest geleerd - dat te zeggen en te menen is vreemde lof (757: 1882)
Susan zijn is Fantasie, Susan geweest zijn, een Droom - Wat diepte van Domingo in die verzengende Geest! (855: 1883)
Dank je, lieve Sue - voor alle troost - (1030 - kort voor haar dood).
Uit deze briefjes blijkt hoe intens het contact tot het eind is gebleven. ED op grond daarvan voor lesbisch verklaren, zoals tegenwoordig gebeurt, lijkt ongefundeerd. Ze was in alles intens en had een groot vermogen tot liefhebben - de bron waaruit ze putte voor haar poëzie. Het is die poëzie die zal blijven ontroeren en intrigeren, die elementair is als de natuur en van een kracht als van Shakespeare. De in dit nummer opgenomen vertalingen zullen daar hopelijk een indruk van kunnen geven.
|
|