evenaart het recht het aan de andere kant te gebruiken.
Als twee van hen tegenover elkaar komen te staan
in de paartijd
springt er een vonk over.
Hun koppen schieten naar voren als kanonskogels.
Massieve granieten bergen versplinteren tot echo's.
Nooit worstelen ze, als herten en stieren doen.
Traag vechten ze het uit. Wie het hardst stoot wint.
Soms gaan ze zó ver achteruit voor een aanval
dat ze elkaar uit het oog verliezen
en gewoon beginnen te grazen.
Ze zijn oneindig en onuitputtelijk stom.
Je kunt hetzelfde beest bevrijden
uit hetzelfde braambos
vijftig keer.
Zo'n dik omhulsel om zo weinig hersens te beschermen
- alsof Fort Knox gebouwd was om één enkele cent te bewaren!
[pagina 128]
[p. 128]
Maar jaar na jaar groeien die horens.
Het geslacht verliest het op het laatst;
het evenwicht helt in de richting van de kop.
Ik vond eens een dode ram.
Hij was vastgeraakt met zijn voorpoten
in het donkere water van een veenplas,
verdronken voor er hulp kon komen
louter door het gewicht van zijn schedel.
Jonge ooien graasden dichtbij,
immuun voor zijn daverende lust.
Hij knielde op de oever, gebogen over zijn eigen beeld,
zijn grote kop begraven in de grote kop tegenover hem.
Zijn horens, vooruitgestoken op de oude wijze,
hadden ten slotte doorgestoten tot de ander.
Onder ons
Onder ons spreken wij zelden;
onze tongen zijn dik van gewoonte.
Binnen ons huis, in deze tijd van het jaar,
is alleen het tikken van de klok
en het klikken van mijn moeders breipennen
als ze zichzelf weg-breit van waar
ze begon. Mijn vaders pagina's ritselen.
Hij maakt een nest van kranten voor zichzelf.
Ik zit in een hoek te roken. Iedere keer
dat ik een trek doe aan mijn sigaret hoor ik
het zachte suizen van tabak die as wordt.
* Alisdair Maclean, geboren te Glasgow in 1926; zijn bundel From the Wilderness, waaruit de hier vertaalde gedichten gekozen zijn, was de Poetry Book Society Choice van 1973.