De Tweede Ronde. Jaargang 1
(1980)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |
GedichtenGa naar voetnoot*
| |
[pagina 71]
| |
Ik groet uIk groet u, buurman, kameraad,
Ik groet u, orgelman, soldaat,
Besteller, boer en bedelaar,
Ik groet u, blinde vedelaar!
Ik groet de honden op de straat
En 't paard dat voor de broodkar gaat.
Ik ben als gij, - ook ik bemin
Een vrouw, een kind, wat aards gewin -
Gejaagd, gedeukt en toch nog even
Gebrand op dit onzalig leven.
| |
Voor de stormEen zeil en een perfide wind;
Dit spookschip: ‘Het Verlangen’ glijdt
Over de zwarte gladde tijd
Stuurloos en blind.
Er is geen einder en geen kust,
De laatste ster is al geblust.
De dronken equipage brult
‘Wij gaan nog niet naar huis’, een lied
Van bittere overmoed vervuld:
‘Nog lange niet, nog lange niet!’
| |
[pagina 72]
| |
Monsieur MauriceToen hij verdoofd met bloeddoorlopen ogen
Te staren zat naar een verbleekt visioen
Werd hij gehoond, geslagen en bespogen
En hij liet alles met zijn lichaam doen.
Totdat hij plotseling als een wind ging woeden,
Hun liederlijke koppen sloeg
Tot bloeden
En weer jenever vroeg.
Toen lag hij met zijn zacht gezicht geschonden
In 't schel en onbarmhartig morgenuur
Tussen de stronken en de drek der honden
Tegen een muur.
En de klabakken die hem zó
Verlaten in de wereld vonden, brachten
Hem op 't bureau
Tussen de kinderen die om hem lachten.
Toen hij de schaal van smaad en pijnen
Tot op de droesem leeggedronken had
Begon een zachte rust te schijnen:
Hij zag het blauwe lepra van de stad
Met blauwigbleke glans fosforesceren,
Hij zag hoe aan de grenzen der vernederingen
Zijn leven zich ging keren
Tot grote vertederingen.
En toen hij eenzaam met zijn warme wonden
Met ogen schroeiend van verbijstering
Zijn doek en zijn penselen had gevonden
Schilderde hij de scherpe teistering
| |
[pagina 73]
| |
Van zijn vergiftigd bloed
De schrik
Van 't uiterste ogenblik,
Met wit en zwart, met kalk en roet.
Toen hebben zij zijn offer afgewezen
Zijn heil, ons heil, met steen en staal versperd.
De psychiaters wilden hem genezen
Van wat voor ons zijn glorie werd.
Daar zit hij nu van God verlaten,
Een kind verdwaald en ziek,
Stil in zijn cel en maakt muziek
En speelt met zijn soldaten.
De tappers in de tapkast zwaar en waardig
Die hem uit liefde hebben volgegoten
Krijgen de franken aan hem voorgeschoten
Met warme winst terug: God is rechtvaardig.
De courantiers maken van zijn ellende
Ten bate van het artistiek
Publiek
Een zeer aandoenlijke legende.
En zo komt alles weer in goede sporen:
Dit is toch ook geen wereld van geweld,
Die het verdienen worden welgesteld
Dank zij de dienders en doctoren.
En prosit voor de Tien Geboden!
Het geeft de beurs en het gemoed des burgers rust
Dat Christus steeds door Judas wordt gekust
En vastgespijkerd door de Joden.
| |
[pagina 74]
| |
Als de bladeren vallen...De kilte en al de natte blaren
Die zeilen op de najaarswind
Maken mij net als andre jaren
Melancholiek en slechtgezind.
Ik loop onder de kale bomen
Te zinnen op een kwade zet,
Maar 't is er nimmer van gekomen
Ik ben ten slotte toch te nèt.
Ben ik een man voor wilde daden
Ben ik een revolutieheld,
Die boven op de barricaden
Een stuk of wat klabakken velt?
Het blijft, o schande, maar bij woorden:
Ik kanker op de burgerij
Platonisch, want mijn vaadren hoorden,
Als ik, er lekker warmpjes bij.
Wanneer ik 's avonds de gordijnen
Goed dicht doe en de kachel brandt,
Voel ik de opstandigheid verdwijnen
Als ijs smelt in een warme hand.
Maar al die vieze bruine blaren,
Die lauwe regen en de wind
Maken mij net als andre jaren
Ietwat humeurig en verblind.
| |
[pagina 75]
| |
VerbannenTussen ons was er geen geheim:
Wij waren enkel voor elkaar geboren,
Twee woorden die onschendbaar samenhoren
Door de betoovring van het rijm.
Wij leefden zonder argwaan vrij,
Alleen, o goddelijke dwang, gebonden
Door de verteedring van twee donkre monden
Maar dit is alles nu voorbij.
Om wèlke schuld werden wij beiden
Verbannen uit ons helder paradijs,
Waarom zijn goed en kwaad en dwaas en wijs,
Nu onherroepelijk gescheiden?
Vernederd door een scherpe nood
Bid ik om hulp. Waar is uw kleine hand?
Maar tussen ons staat nu dit misverstand:
De kennis van de dood.
| |
Basic DutchEen korte volzin duizendmaal herhaald
Heeft tiranniek mijn lot bepaald.
't Verschrompeld Engels telt naar Ogdens leer
Achthonderd woorden en niet meer,
Maar ik kan voor mijn dag- en nachtgerief
Met vier volstaan: ik heb u lief.
| |
[pagina 76]
| |
Uit: Rammelkast en rommelpotWat niets met nù te maken heeft
En dat alleen kreeg zin en leeft
De sterren zijn niet van vandaag
De honger is een oude plaag
De nachtegaal was actueel
Toen 't veen gevormd werd in de Peel
De branders braken op de klip
Lang voor de vaart van 't eerste schip
En de eerste man heeft blij en lang
Als ik geluisterd naar de zang
Waar deze wereld mee begint:
Het lied van de verrukte wind.
*
Gekruide kamperfoeliegeur
Een stokroos in zijn volle fleur
Een late vlinder bij het perk
Een buurman op zijn veld aan 't werk
Een kater die zich zalig zont
Een smaak van honing in de mond
Een maaltijd rijk en naar den aard
Waarbij geen knoflook werd gespaard
Een kleine kring van vrienden die
Verslingerd zijn aan poëzie;
Dat alles, mèt een goed glas wijn,
Behoort ons daaglijks nieuws te zijn.
| |
[pagina 77]
| |
UitnodigingVogels en bloemen zeilden op de wind
Het witte huis in Marokkaanse stijl
Lost op tot een geluk, zo laat, zo ijl
Dat niemand onzer er meer heul in vindt.
In de avond die naar bittere amandelen smaakt
Werd wat wij leugen waanden toch nog waar:
Een wereld met de losse hand gehaakt
Uit spinrag, maanlicht en sirenenhaar.
Ons zwijgen werd welluidend en, bevrijd
Uit de verneedring van de zwaartekracht,
Hoorde ik haar stem die uitsprak wat ik dacht:
We moesten nu maar gaan, 't wordt onze tijd.
|
|