kennis van die taal verwierf. Toch weet ik zeker dat ik tóen wist dat het boek Engels was. Dat feit is even onuitwisbaar als de prent. Ik vrees dat die mijn verbeelding vergiftigd heeft.
Bij fraai weer fiets ik met Sander. De vaart langs, de speeltuin in, naar Busch en Dam, waar De Krokodil het keerpunt van onze rit vormt. Daar, midden in de U-vorm van de bar, hangt opgezet het gelijknamig reptiel, dat al twee jaar lang mijn nu vierjarige vriend in zijn ongebroken ban houdt. Zelfs geen kerstboom vermag aan zijn ogen dat violette licht te ontlokken, dat door de wimpers heen de snede van zijn pagehaar nog in gloed zet. Maar het intellect breekt door, ook dat. Sinds kort breekt hij zich namelijk het onherhaalbare kopje over herkomst, bestemming in het geheel van de schepping en eetgewoonten van zijn kokodril. ‘Zíjn land is Afrika,’ zeg ik op de besliste toon die ik zelden in mijn omgang met de prins aansla, en al de wateren van de Orinoco wassen die overtuiging niet weg. Afrika slaat aan; dat komt door de media. En door de donkere kroeshoofden die allang tot zijn wereldbeeld horen. De bestemming binnen het scheppingsplan koppelt zich moeiteloos aan het voedselpakket van zijn griezel: kokodrillen eten zendelingen, als die een rivier willen oversteken, rauw. Alles heeft een doel in de schepping, zelfs de propaganda-afdeling van de schepper. Moest het niet zijn, het zou niet zijn. Maar die overwegingen houd ik voor me, want helemaal zeker weten doe ik het ook niet.
‘Wat zijn zendelingen?’ ‘Dat zijn nieuwsgierig-Aagjes.’ ‘Wat zijn dat?’ ‘Bemoeials.’
Als ik hem dat heb uitgelegd, is zijn woordenschat weer aardig verrijkt. De frons op zijn voorhoofd maakt plaats voor de glans die bij hem het dagen aankondigt. Ik weet niet wat mooier is.
Dezer dagen had de prins een hoogtijdag. De Spaanse eigenaar van De Krokodil nam hem uit mijn handen over in de zijne, liep met hem de bar binnen en tilde hem op tot pal voor de vileine tanden. Hij is niet bang. Wat heeft hij te vrezen, hij is toch geen zendeling?
‘Ik heb u al een paar keer met de kleine jongen in de berm zien zoeken naar blommetjes,’ spreekt een medeklant me aan. ‘Bent u soms natuurkundige?’