Het tweede deel van de nieuwe Overtoompsze markt-schipper, of vermaakelyke Leidsze Kaag
(ca. 1760)–Anoniem Tweede deel van de nieuwe Overtoompsze markt-schipper, of vermaakelyke Leidsze Kaag, Het– AuteursrechtvrijZynde Vercierd met de allernieuwste en aangenaamste Melodyen en Gezangen
[pagina 81]
| |
Stem: Van de Agtkante Boer.HElaas nu kom ik te beschouwen
Den laatsten Dag dien ik Leeven zal
En moet nu Scheiden, vlug en gouwe,
Van ’s Waerelds rond en Aardsche Dal,
Waar op ik zo veel Iaaren Leefde,
Gants ongebonden en begeefde
My tot allerhande Dievery,
Tot Schrik der Boeren aan alle zey.
Ik had geen vreemde Kameraaden,
Maar wel twee eigen Broeders boos,
Van ’t zelfde zop mee overlaaden
Als ik, om een anders Goedje loos
Te krygen door Rooven ende Steelen,
Dat wy dan t’zaamen gingen deelen,
En dan Verkogten zonder abuis,
Bragten het Geldje plyzierig t’Huis.
Dat wy niet zuinig gingen Verteeren,
Maar Leefden daar puur als Heeren af,
Met Drinken ende Kwinkeleeren,
En vreesden in ’t minste voor geen Straf;
Wy kruisten overal in ’t ronden
Op ’t platte Land en als wy vonden
| |
[pagina 82]
| |
Occasie na onze wensch en zin,
Dan Braaken wy ’er maar spoedig in.
Door de Groef-Vengsters hier en daare,
Waarom men voor Rovers wierd bekend,
En daarom ook al Gebannen waaren,
Van Dorpen en mogten daar omtrent
Niet Woonen, of in het minste koomen,
Want elk die scheen voor ons te schroomen,
Vermids wy meenig Huisbraak daan,
Ia Kist en Kast gingen open slaan.
Met een Hand-Byltje zeer bekwaame,
Dat myn oudste Broer droeg in zyn Zak
En overal met ons mee naamen,
Want verstrekte ons tot groot gemak;
Ia hebben ons ook voort begeeven
In de Wey-Poort en daar bedreeven
Een wreede Moord aan een oud Man,
Daar wy verwoed op vielen an.
En met een Pistool in de zey schooten,
Dat hy ter needer viel op de Grond,
Dog straks weer oprees onverdrooten,
Waarom myn Broer hem doe terstond,
Met ’t agterstuk van ’t Pistool wilt weeten,
Zeer vreeszelyk heeft op ’t Hoofd gesmeeten,
En ik gaf hem mee een schoot zeer snel,
Want hy was sterk en weerde hem wel.
Dog al zyn Worstelen kon niet baaten,
Ik smeet een Touw vlug om zyn Hals,
Men Sleepten hem voort zonder lang Praaten
En hingen hem op zeer Boos en Vals,
Agter al aan de Karn-Moolen;
Dog hebben daar niet veel Gestoolen,
De Meiden maakten te veel Gerugt,
Waar door wy moesten op de Vlugt.
En nog veel snoode Stukken meeren,
| |
[pagina 83]
| |
Bedreven wy aan alle kant;
Dog ons Fortuin is om gaan keeren,
Wy raakten in de Iustities Hand:
Myn Broer heeft tot Gouda Straf geleeden,
En hier in Rotterdam de Steede,
Moet ik myn nu maaken bereid,
Om te gaan na de Eeuwigheid.
Adieu dan Waereld vol Ellende:
Adieu Vrouw en Kinders te gaar:
Adieu dan Vrienden en Bekende,
Ik stap nu na het Kruis heel naar,
Waar op de Beul my zal Rabraaken,
Beenen en Armen aan Stukken maaken,
Dan zo vervolgens geeven de rest,
En buiten op het Rad gezet voor ’t lest.
|
|