Het tweede deel van de nieuwe Overtoompsze markt-schipper, of vermaakelyke Leidsze Kaag
(ca. 1760)–Anoniem Tweede deel van de nieuwe Overtoompsze markt-schipper, of vermaakelyke Leidsze Kaag, Het– AuteursrechtvrijZynde Vercierd met de allernieuwste en aangenaamste Melodyen en Gezangen
Op een aangenaame Vois.IEdiese, un grand canteusen,
Van de Opera, wat schant,
Nu moet ik als de Geuzen,
Gaan loopen agter het Land,
En ’k moet van Honger Sterven,
Had myn Man niet parbleus,
Haar Phielis niet doen erven,
Een kleine fraay karjeus.
Zeg Savojaardze Meisje,
Laat myn jouw fraay karjeus
Eens kyken voor een reisje;
Maar jee wat kykje beus;
Ik loof dat onze Kniertje,
Die ik ook Min, voorwaar,
Zag liever ’t Mormer-Diertje,
Van deeze Savojaar.
Weg met die malle Grillen,
Ik heb daar van geen weet,
Ik zou ’t niet kyken willen,
Uit vrees dat hy myn Beet;
Nu laat ons Vroolyk weezen,
Op Savojaartjes trant,
En Springen hoog gepreezen,
Na de Mode al van ons Land.
De Heeren die Bestieren,
Dit Dorp met wys Belyd;
Zy dank voor dat wy Vieren,
Dees blyden Kermis-Tyd;
Maar gy zult van ons wag-
| |
[pagina 67]
| |
ten,
By ’t openen van ’t Gordyn,
Dat lust en vlyt en kragten,
Verdubbelt zullen zyn.
Maar wilt ons yver kweeken,
Beminnaars van de Kunst,
Toont ons een duidelyk Teeken,
Van uwe milde gunst:
Kan ’t uw Goedkeuring draagen,
Zo strekt dees Kermis-Tyd,
Voor ons nog veele Daagen,
Tot Vreugd en tot Profyt.
Nu moet ik weer gaan Zwerven,
Al met myn Mormer-Dier,
En ’k moet van Honger Sterven,
Want ik heb geen Plyzier
Van myne Phielt genooten,
Al schoon was ik zyn Vrouw,
Hy ging nu myn Verstooten
En bleef myn niet Getrouw.
Wat zou ik gaan beginnen,
Had myn Man niet ter deeg,
Zyn Werk begaan met Zinnen,
Dat ik een Phieltje kreeg,
Dan moest ik weer gaan Zwerven,
En loopen agter het Land;
Ik moest van Honger Sterven,
Zo ik geen hulp en vand.
Adieu ik wil nu Schyden,
Tot op een ander Iaar,
Wy hoopen met Verblyden,
Dat uw dees Kunst voorwaar,
Nog mag gedagtig weezen,
Om wederom met vlyd,
Te koomen hoog gepreezen,
Al op dees Kermis-Tyd.
|
|