Het tweede deel van de nieuwe Overtoompsze markt-schipper, of vermaakelyke Leidsze Kaag
(ca. 1760)–Anoniem Tweede deel van de nieuwe Overtoompsze markt-schipper, of vermaakelyke Leidsze Kaag, Het– AuteursrechtvrijZynde Vercierd met de allernieuwste en aangenaamste Melodyen en Gezangen
Stem: Wel wat heeft de Min, enz.ZOu men nu van Vreugd niet Zingen,
Zou men niet Dank-toonen slaan,
Zou men nu
| |
[pagina 38]
| |
niet op de Baan,
Met ons Amstel-Lievelingen,
Vroolyk nu ten Ryen gaan.
Schoon Heer Steenis door ongelukken,
Kiel en Mast en Raa verloor,
’t Geen ons droevig klonk in ’t Oor,
Wyl ’t Lands Schip brak heel aan stukken,
Stiet en Borst heel midden door.
’t Was op de Kust van Barberyen,
Daar den Turk voerd het Gebied;
Daar men nooit Verloszing ziet,
Uit zyn wreede Slavernyen,
Daar Troost, Hoop en Bystand vliet.
Van den Turk heel Slaafs gekreegen,
Kwam ’t Grootmagtig Engeland,
De Consul van het magtig Strand,
Tot zyn hulp en dienst geneegen,
Voed haar in die droeve Stand.
Ons Grootmoogende lieve Heeren,
Die voor de dierbaare Vryheid staan,
Konde nooit beschouwen aan,
Waarde Vaderen in ’t Regeeren,
Dat haar Volk zou Ondergaan.
Zy besteeden Neerlands gaaven,
Maaken Vree by dat Geslagt,
Slaverny is hier veragt,
Dit is werk voor alle Braaven,
Zo is ’t Volks Heil volbragt.
Lieve Land- en Stad-Genooten,
Welkom in uw Vaderland,
Denkt een nooit volpreezen Hand,
Heeft u van u Boey ontslooten,
Eerd den zeeven Pylen Band.
Laaten nu uw Echt-Vrindinnen,
Kinders die zyn veel in tal,
Lof verkonden overal,
Dat zy Neerlands Heil Beminnen,
’t Geen voor eerst niet einden zal.
Zo Orange blyft in ’t Leeven,
Groeid de Vreugd voor Land en Kerk,
Dankt hem die ook in dit Werk,
’t Roer hem heeft in de Hand gegeven,
Dat ’s Lands Vaderen magt versterkt.
Gy weet wat het is te zeggen,
Als men dier-
| |
[pagina 39]
| |
baare Vryheid mist,
Veelen zyn daar in vergist,
Dog gy kunt het haar uitleggen,
Het is buiten ’t Net Gevist.
Nog eens welkom lieve Vrinden,
Die ’k met Traanen heb Beschreid:
Dankt de Eeuwige Majesteit,
Met opregte Prins-Gezinden,
Leeft en Sterft vol Zaligheid.
Dat ’s myn bee, myn hoop en smeeken,
Ongelukkige, nu hersteld,
Slaverny toont zyn Geweld,
Maar de Leeuw op ’t eersten Teeken,
Band die Dwingeland uit het Veld.
|
|