Het tweede deel van de nieuwe Overtoompsze markt-schipper, of vermaakelyke Leidsze Kaag
(ca. 1760)–Anoniem Tweede deel van de nieuwe Overtoompsze markt-schipper, of vermaakelyke Leidsze Kaag, Het– AuteursrechtvrijZynde Vercierd met de allernieuwste en aangenaamste Melodyen en Gezangen
Op een aangename Vois.
Oude Man.
ACh schoone Ionge Maagd,
ô! Pronkbeeld van de Lenthe,
Mogt ik zo ’t u behaagt,
U groente op my enten,
Ik ley duizend tormen-
| |
[pagina 23]
| |
ten,
En dat om u zoet Aanschyn,
Laat my van u Troost genieten,
’t Zal myn nimmermeer verdrieten,
Want ik zal, Want ik zal in druk en pyn,
U lieve Dienaar zyn.
Vryster.
Wel Ouden Rochelpot,
Waar toe dit Treurig klaagen,
U Baard die is besnot,
Wat moogje koomen vraagen,
Meent gy dat ik myn Daagen,
Slyten zou met u Perzoon:
Weg jou Tandelooze Babberd,
Ziet u Tabbert is beslabberd,
Ouden Gryn gaat neemt een Roer
en zoek een Beste-Moer.
Oude Man.
Ach! aardig jeugdig Dier,
’k Zal u in Zyde Kleeden,
Na d’aldernieuwste Zwier,
Vercieren uwe Leeden,
Wilt u aan myn besteeden,
’k Zal u maaken een Me-Vrouw,
Want van al myn Goude Schyven
Zult gy Meesteresze blyven,
Gunt myn maar, Gunt myn maar, ô! zoete Meid!
U jonge Zuiverheid.
Vryster.
Wat zou myn al u Goed,
En u Gezelschap baaten,
U Lyf is zonder Bloed,
U Beenen hebben Gaaten,
Gy Rochelt booven maaten
En u Vel is zo beschroeit,
In u Handen schynen Blaaren:
Neen ik zal myn wel bewaaren,
Schuddebol; Weg met u Gout,
Ik kies een Ionk voor Oud.
Oude Man.
Lief gy zyt onbedagt,
De Ionkheid die loopt heenen
En trekken op by Nagt
En laaten u alleene,
Des Avonds zitten Weenen,
Maar een oud Wys Verstand,
Blyft geduurig by zyn Vrouwtje
En bewaard het Vuur en ’t Kouwtje:
Zoete Praat, zoete Praat en Tyd verdryf,
Houd d’Ouderdom by ’t Wyf.
Vryster.
Weg Oude Saggelaar,
De Ionkheid is weer Vroolyk,
Daar de Oude Bestevaar,
By ’t Vuur
| |
[pagina 24]
| |
zit als een Moolyk
En Knort en is zo oolyk,
Of hem staag de bleeke Dood,
Zat al agter in zyn Dermen,
Iigt en Podegra en Kermen,
Is voor ’t Wyf, Is voor ’t Wyf een groote Plaag,
By Nagt en ook by Daag.
Oude Man.
Ach! Lief de Ionkheid heeft
Zomtyds weer kwaa Gebreeken,
Die dikwils kwaalyk Leeft,
Zo dat men diend gestreeken,
Ik wil van geen Morbum spreeken,
Daar men zomtyds kwynt en stinkt,
Waar door dikmaals ook de Vrouwen,
Raaken in een groot benouwen,
D’Ouderdom, d’Ouderdom die is bewaard,
Dat die geen Vrouw bezwaard.
Vryster.
Een eerlyk jonge Kwant,
Zal zulk een kwaad wel haaten:
Gaat Ouden Zevertand,
Gy zult myn niet Bepraaten,
Gaat Wandelen uwer Straaten,
Met u hoog gebulten Rug:
Ach! gy kruipt al in u Schelpen,
Hoe zoud gy een Dogter helpen;
Neemt u Kruk, Neemt u Kruk, Neemt u Kruk en gaat dog heen,
Verbind u blaauwe Scheen.
Oude Man.
Wel is het dan om niet,
Is dan myn moeite verlooren:
Ach! schoone voor u ziet
En laat u niet Bekooren,
Ligt krabt gy nog u Ooren,
Want u groote Spytigheid,
Kon gy wel te laat beklaagen,
Dat gy dus steld u behaagen,
In de Ieugd, In de Ieugd en mal gedoen,
Geeft my een Afscheid-Zoen.
Vryster.
Weg Ouden Buitelaar,
Zou gy myn Lipjes raaken,
Wat wilt gy zoete Vaar,
Wilt nu een Moolen maaken,
Om ’t Koorn nog te kraaken,
Van het weinig dat u rest;
Gaat na de Reguliers Tooren,
Koopt een Dood-Kist na behooren,
In de plaats, In de plaats al van een Vrouw,
De Dood die volgt na jou.
| |
[pagina 25]
| |
Oude Man.
Wat baat my nu myn Goud,
Wat baaten nu myn Schyven,
Ik ben de Meid te Oud,
Ik moet alleenig blyven,
Zy wil geen Oude styven,
Maar een fris en jeugdig Kwand;
Wel ik mag het dan verzoeten,
Met een Flesje aan myn Voeten,
Wel ik ga, Wel ik ga, Spytige Pry
En schey uit het Gevry.
Vryster.
Gaat heen gy Oude Gryn,
Gaat gaat myn Zaggelaartje,
Gaat zoekt een Oude Tryn,
En maakt een Roggel, Paartje,
Ik wagt een jeugdig Aartje,
Bloed hoe ben ik nu Verblyd,
Dat ik van dat Roggel klaagen,
Ben verlost en weer ontslaagen,
Neen ik ben, Neen ik ben voor zo een Bloed,
Zeeker niet Opgevoed.
|
|