Het tweede deel van de nieuwe Overtoompsze markt-schipper, of vermaakelyke Leidsze Kaag
(ca. 1760)–Anoniem Tweede deel van de nieuwe Overtoompsze markt-schipper, of vermaakelyke Leidsze Kaag, Het– AuteursrechtvrijZynde Vercierd met de allernieuwste en aangenaamste Melodyen en Gezangen
Op een aangenaame Vois.BAtavia, Kasteel ten toone,
Hoofd-Stad van heel India,
Daar nu veel Hollanders Woonen,
Van ouds genaamt Iaketra,
In u heb ik verkeerd
En veel dingen geleerd,
Van goed en kwaad,
Myn wel verstaat,
Dat daar niet aan mankeerd.
’s Is nu ruim vyf Iaar geleeden,
Dat ik kwam in ’t Injes Land
En met myn Voeten kwam getreeden,
Binnen de Poort al van ’t Vierkant,
De Galg het eerste was,
Die ik aanschouwden
| |
[pagina 26]
| |
ras,
Ter Regterhand,
Trad ik faljant,
Regt uit op ’t zelfde pas.
De Sneesze Kerk voorby gegangen,
Zo regt in de Lepel-Straat,
De Zand-Zee was myn verlangen,
Roemelakke myn wel verstaat,
Zo na de Utregtze Poort,
De groote Revier aanhoord,
De Heere-Straat,
Voorby men gaat,
Het is wel meer gehoord.
De Tygers-Gragt zeer fraay ten toone,
Dat is het Pronkje van de Stad,
Daar men vind zo meenig Schoone
En daar zomtyds schuilt wel wat,
Van het Hollandsche Kruit,
Mastiesze zoet van Geluit,
Zy gaan zeer Rein,
Met Baaitjes fyn,
Of zy waaren de Bruid.
’s Nagts zy in een Prauwtje Vaaren,
Met haar aangenaame Spel
En de Iongmans vind men daare,
Op de Sneesze Walangs wel,
’t Woord is al Monsieur,
Aanziet u Serviteur,
Een Theetje fyn,
Van Spaansze Wyn,
Kom Maire dat is de fleur.
Pienang diend daar niet vergeeten,
Met een Bonkes naar haar wil:
Wat geschied daar in ’t Secreeten,
Dat zal ik wel zwygen stil:
Een Meisje fris van Gestalt,
Die gaaren Stoeit of Malt:
Zo ’t spreekword zeid,
Kortswyligheid,
Ligt agter over valt
De Vroomen wil ik niet gelyken,
By het Volkje ligt van Aard,
Die zo gaaren het Vosje stryken
En speelen Ruiter te Paard,
Want zy zyn Excelent,
Tot het mallen zo gewend:
Vroolyk te zyn,
In Bier en Wyn,
Al met de Ionkmans jent.
Vaart wel gy Hooren-Beesten verheeven,
Hoeren-Waardinnen al van ’t Vierkant,
Myn Schip leid al afgedreeven
En ’t is vaardig ende kant,
’t Scheidmaal heb ik verstaan,
Dat is in
| |
[pagina 27]
| |
’t Fort gedaan,
Nu moet ik voort,
Al na Scheeps Boord,
Als de Landwind waaid aan.
t’Za Vryers wilt u Anker ligten,
De Landwind koelt mooitjes op,
Wilt u Mars-Zeil maar los Binden,
Loopt ze vaardig in den Top,
’t Eiland Onrust voorby,
Bantem paszeerden wy,
t’ Sinterklaas Baay,
Kreegen wy fraay,
Nog vyf Koe-Beesten bly.
Van daar gaan wy ons Anker ligten
En scheiden doen van Beurs en Zwaan
En zyn zo tot onderrigten,
De Straat Sunda uit gegaan,
Voorzien al voor de Reis,
Van Spek, Arak en Vlys:
Een schoone Vloot,
Elf Scheepen groot,
God geeft ze behouden Reis.
|
|