Het tweede deel van de nieuwe Overtoompsze markt-schipper, of vermaakelyke Leidsze Kaag
(ca. 1760)–Anoniem Tweede deel van de nieuwe Overtoompsze markt-schipper, of vermaakelyke Leidsze Kaag, Het– AuteursrechtvrijZynde Vercierd met de allernieuwste en aangenaamste Melodyen en Gezangen
[pagina 8]
| |
Op een aangenaame Vois.OCh! wat is me al overkoomen,
Op myn laatste Togt die ’k dee,
Ieder Mensch zou daar voor Schroomen,
Zo ’k ’t Verhaal hem deelde mee:
Naauwelyks waaren wy Gevaaren,
Drie Etmaalen ver in Zee,
Of een Onweer op de Baaren,
Brak de groote Mast aan twee,
’t Schip dat reisde, ’t Schip dat daalde,
Eindelyk kreeg het zulk een Smak,
Dat het op een Klip verdwaalde
En aan Duizend stukken brak.
Toen was ’t Mannen berg jou Luizen,
Zwemmen was het allerbest,
’k Moest ook als een Eend verhuizen,
Die gestoord word in zyn Nest;
Maar wanneer ik Zwom door ’t Water,
Ach! ’k zal ’t nooit vergeeten dat,
Haast een Haay my met zyn Snater,
In de Boks Gebeeten had:
’k Ben doen na de Wal Gezwommen
En aldus ’t Gevaar ontsnapt,
Straks ben ik aan Land gekommen
En tot hier toe voort Gestapt.
Wat zal ik nu gaan beginnen,
Nat en koud in deeze staat,
Maag en Beurs is schraal van binnen:
Ach! hoe raak ik van de Straat:
Zo de Hospes nu wil Borgen
En maar Tappen op Crediet,
Dan zo ben ik buiten Zorgen
En ik denk om geen verdriet:
Hoe geen zwarigheid voor deezen,
Heb ik daar de Poen Verteerd;
’k Wed hy zal zo boos niet weezen,
Dat hy my niet Crediteerd.
| |
[pagina 9]
| |
’k Geef de Moed nog niet verlooren,
Hey couragie dat is gang:
Zagt! den Hospes mogt het hooren,
Die zong wis de Baboks Zang:
Scheerje wilt dan hier vertrekken,
Of ik zelje op u Pens,
Met een Bezemstok toedekken,
Dat je lykend na geen Mensch;
Daar is ’t Wyf, Die is veel zagter,
Bloed zy heeft my in de Neus,
’k Wed ze myn roept aanstonds agter,
Hey daar geeft ze reeds de leus.
De Waardin Zingende teegen Piet.
Wel vriend wat ’s u Begeer,
Wel Vriend wat ’s u Begeer,
Maakt my dat haast te zeggen,
Want ’t Volk hier binnen wagt my daar,
Ook heb ik niet lang tyd myn Vaar,
Hoe ziet gy zo Bedroeft en naar
Komt zegt het my maar.
Piet.
Wel hoe nou Iuffrouw Griet,
Wel hoe nou Iuffrouw Griet,
Hebt gy my zo vergeeten,
Bezie myn wel, Kend gy my niet,
Ik ben jou oude Klant, jou Piet,
Die hier veel Geld spandeerde en liet,
Heugt het u niet.
Griet teegen Piet.
Wel Piet ik zag u nooit,
Wel Piet ik zag u nooit,
zo arm en zo pover,
Ik loof jy hebt jou Geld en Goed,
Verspeeld, Verhoerd als gy meer doed,
Daarom gaat maar van hier heel zoet,
Iou naakten Bloed.
Piet.
Wel Griet wat Praat is dat,
Wel Griet wat Praat is dat,
Is ’t ernst of is ’t Gekken,
Ik zeg dat ik niet wil van hier,
Voor dat ik spreek jou Man of Knier,
Ga Tapt terstond een Kan oud Bier
En roept heur hier.
Griet.
Wel Schoft nu wil ik niet,
Wel Schoft nu wil ik niet,
Myn Man of Knier gaan roepen,
Gy
| |
[pagina 10]
| |
zult niet koomen in myn Huis,
Ik merk jy hebt geen Munt nog Kruis,
Daarom maakt hier maar geen Gedruis,
Weg naakte Luis.
Piet.
Weest dog zo haastig niet,
Weest dog zo haastig niet,
’k Zal u myn Reis verhaalen,
Maar zy is door gegaan heel kwaad
En laat myn staan hier op de Straat:
Maar wie komt daar in ryk Gewaad?
Ha! ’t is myn Maat.
Zyn Maat geeft hem Geld en zy gaan zaamen in de Herberg, daar Piet toen Welkom was en Zong met een Glas Wyn het Besluit.
Laat ons Vroolyk zyn,
By de Meisjes en de frisze Wyn;
Hey! wakker aan ’t Glas,
Grypt ras lustig aan,
Laat de Wyn na binnen gaan,
Kom schenk nog eens in
En Klinken wy Verheugd van zin.
|
|