| |
| |
| |
I.
De val van Rome.
Ik ben geen dichter, di zich voelt versmeten
Uit vreemde wereld, di hij rijzen ziet,
Haar herfstig-droeve aanblik wil vergeten
En in gedroom naar d' oude tijden vlied,
Wien 't lijkt, als of geen schakel uit den keten
Der Evoluutsi hem verbinding bied
Van Hede' en Toekomst en di toch, verbeten,
Vloekt al wat d'Eew van 't Eertijds leven liet.
Ik treur niet meer, wanneer ik aan de luchten
De draf van adels-dronken ridderstoet
Of 't plechtig aangegleden praal-vertoon
Van Rome's Kerk gestoord zi en vervluchten
Door walm van 't uit fabriken hevelend roet,
Als spuwde d'Aarde golpen sombre hoon.
| |
| |
| |
II.
De val van Mekka.
Noch als niet meer heetrood uit een der kommen
Van Balkan-sneew - als yatagan gewet: -
De Halve Maan opdreigt, noodklokken bommen
Door 't Donauland, de bergwacht, uitgezet,
Den sultan staande' in 't zadel voor zijn drommen
Zwaard en Koráán ziet heffen, hun trompet
Het zwerk en d'aarde', - alom door brandkolommen
Eén hal - den Oorlogs-God van Mohammed
Wijdt tot moskee, wen eindelik één: de Slaven,
En Mekka's heiligdom tot puin verzinkt.
| |
| |
| |
'k Zi geen japanse mom meer grijnzend grimmen
Wit borstelig wenkbrauw-boog en spitse baard,
Om puilende' ogen koperkleurig glimmen.
Di aan een hemel, leeg van goden, staart,
Waar sinds de Dertiende' Eew een stadig klimmen
Di in 't asketies, middeneews verschimmen,
Reeds leerden: Het Nirwana blijft bewaard
Voor hen, di om hun ziel hun vlees niet schonden,
Want spoedig word daar hoger schoon gevonden
Dan van 't feudale Rijk, waar rond getogen
Ter valkenjacht, waarvan - de val nabij
Met heel Oud-China - 'k zonder weemoed schei.
| |
| |
| |
IV.
De kunst: fin-de-siècle.
De wind des tijds verwaajt de litanien
Van hen, di half deez' Maatschappij begrepen,
Maar voor een wereld van demokraatsiën
- En half voor di der bourgeoizi - benepen,
Zich wendden tot de vroegere Hirarchiën
En met hun laatste glori bleven dwepen,
Dan, soms door valse Wetenschap geslepen
Of dwaas, de wrakke Kerken, Monarchiën
Tans gelijk in een der oren
Van een reusachtig, eenzaam Boeddha-beeld
Een vogel, als om dit te wekken, kweelt,
Wil ik dit wereld-schuw geslacht, verloren,
Verdroomd in monnikschap, mijn stem toe dringen
En 't van de Aarde' en zoete Zonne zingen.
| |
| |
| |
Ook ik wil d'oude Metropolen prijzen
Maar méér de jong'ren, waar het velo-zwiren
Den weerschijn overijlt der licht-paleizen:
Hotels, café's, waarin dwergpalmen tiren
Als door stads-zwoelte, waar de treinen grijzen
Van stof langs stage zwaaj van hun kwartiren
Als ewig jagend rad, of hun ontgiren,
Wijl door hun wolkwit zwoegend dalen, rijzen
Hijgt van de telegraaf. - Doch niet met schempen
Wil ik de stem van mijn gevoelens dempen,
Di fluist'rend toch of klagend luid verkonden,
Wat in di Sentra niet werd weergevonden
Aan kerk- en koningspraal van vroeger Leven,
Di hun de Niwe' Aera wéér zal geven.
| |
| |
| |
VI.
Nouvelle ère.
't Mensdom de blik naar Nippons zee-kring richt,
Als Isrels Adelaar zegenend van zijn strak
Gespannen zwingen licht afvlaagt, 't gezicht
Doet dekken voor den brand, dien hij ontstak,
Een vuurstroom als een Jacobsladder ligt
De Zon uit koolrood over 't golven-vlak,
Hij rijzend goudwit hitte-schittering schicht.
Heil, wen hij op Parijs daalt, 't overhàngt
Maar dan: van Nippon tot Amerika
Met wiekgewelf de Wereld-Bol omvangt,
De Rassen - om 't Latijnse' één Bond - bestrekt
En d' Aard-Ster als één Stad: Niew-Zion dekt.
|
-
voetnoot1)
- Toelichting. Daar in deze groep verzen de histori van Japan behandeld word in verband met de wereldgeschidenis hebben ze niet alle een specjaal japanse kleur. Ze vormen het slot van den eersten bundel, gesreven van '97-'98.
-
voetnoot2)
- Bedoeld is het Testament van Peter den Groten, dat nog altijd de gehele russise politiek beheerst.
-
voetnoot3)
- Een brug over den Bosforus verbind Constantinopel met Skoetari.
-
voetnoot1)
- Daar de Keizer van China tot voor kort zetelde te Peking als beschermer van alle godsdiensten, di ook in Japan inheems zijn, kan men - als men wil - Peking als hun sentrum beschouwen.
-
voetnoot2)
- Van af de Dertiende Eeuw bestaat in Japan de protestant-boeddhistise Shin-sekte, die o.m. de askeze verwerpt.
-
voetnoot1)
- Reeds vroeger merkte ik op in De Arbeid bij mijn stuk: ‘In den Nevel’, dat de naam Vingtième-Siècle te bekrompen is voor de huidige, Algemeen Menselike Literatuur, en alleen geld naar de christelijke jaartelling. Zoals het spoorwegverkeer en de telegrafi de Mensheid reeds dwongen tot het aannemen van den spoorweg-tijd in 12 aardgordels, zal o.a. de beoefening der vergelijkende geschidenis en de moderne, praktise zin Haar weldra noodzaken tot het aannemen van één Jaartelling en we leven daardoor nu reeds aan het einde zowel van de joodse als van de christelike, de boeddhistise, de mahomedaanse en de japanse Aera. Ik had liever een hollandse benaming gekozen, maar daar de term: Fin-de-Siècle van frans een pan-naatsionale uitdrukking is geworden, achte ik ook daarom het beste: Fin-d'Ères.
-
voetnoot1)
- Foedzji is een soort rose klimplant, de wistaria chinensis, di de Japanners van zg. berceaux neer laten hangen.
-
voetnoot2)
- In den bundel word in vroegere verzen, opgenomen in De Arbeid, Oud-Japan, dat door vuur, door stoom verging, vergeleken met Atlantis het vasteland van Plato tusschen Amerika en Europa, dat de zee verzwolg. Daar word Atlantida voorgesteld als één Keizerrijk met den Adelaar als wapen, hier de socjalistise Wereld-Uni als een Staat met Parijs tot Hoofdstad en als Rijks-Simbool de Adelaar van den Messias-Imperator, welke de Hebrejen nog steeds verwachten.
|