Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 7
(1901)– [tijdschrift] Tweemaandelijksch Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 390]
| |
Tijdzangen
| |
[pagina 391]
| |
De vooglaar lokt met zoet gefluit
Het vogeltje zijn twijgen uit,
Hoor niet naar hem, hoor niet naar hem.
Botha die bij Colenso vocht,
Zoo list ooit sterkheid overmocht
Schuw 't valsche woord, schuw zoete stem.
Toen Cronjé in de donga stak
En bom en walm rondom hem brak -
Tien dagen duurde 't spel -
Toen was zijn weerstand als van leeuw
Die sterft maar met zijn laatsten schreeuw
Klauwt in gebeente en vel
Zijns overwinnaars, dat die zeer
En murw door zulk een tegenweer
Zich klein voelt, alzoowel
Alsof hijzelf geslaagne waar', -
En toen dacht elk die 't zag: voorwaar,
Als éen leeuw zulke wonden slaat,
Hoe dan als 't tegen leeuwen gaat?
Van dien dag stond mijn hoop en steeg.
En drong hun heir uw volk terug,
De vastheid van uw hart verkreeg
Den rang van bolwerk in den rug
Van al wie voor zijn vrijheid vocht.
Een heel jaar ging en vruchtloos zocht
De vijand in 't bezette land
Vrede door moord en brand.
| |
[pagina 392]
| |
Uw grens werd wijder dan ze was,
Zijn zwaard vertrouwt zichzelf niet meer,
Zijn mond leert nu den loktoon weer,
Hoor niet naar hem, hoor niet naar hem.
Uw land is 't uwe en alzoolang
De vrijheid als gijzelf ze omvang'
In 't hart dat eens Spioenkop nam -
Hoor wat een dichter van uw stam
Voor u herhaalt, spreuk van ons ras:
- De vooglaar lokt met zoet gefluit
Het vogeltje zijn twijgen uit:
Hoe valscher woord, hoe zoeter stem.
| |
[pagina 393]
| |
XI.
|
|