Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 6(1900)– [tijdschrift] Tweemaandelijksch Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 465] [p. 465] De gelukkigen door Albert Verwey. I. Van het lijden. ‘De blankheid wordt in bloed geboren Die rein en heerlijk leven zal, En dingen zijn niet die bekoren Dan droef, en daarna liefgetal. De schoonheid die aan 't kruis moest sterven Ontving op 't eind een roode wond: Wie zulke wonden wil verwerven Kust zich aan deze 't hart gezond; Want met die wond ging hemel open Waar bloed nooit vloeit en smart nooit woont, En schoonen gelukzalig loopen In 't wit licht dat in 't midden troont.’ [pagina 466] [p. 466] II. Van de vreugde. ‘Wij zijn uit de' Algrond opgerezen Als bloemen door een zon bestraald: Onprijsbaar blijft en onvolprezen 't Leven dat uit ons ademhaalt. Als ziekte en ramp ons schoonheid deren - 't Leven is groot! - wij lijden stil. Maar droefheid kan geen kracht vermeeren Die slechts in vreugd verwinnen wil. En als ons daden bergwaarts stammen En 't in en om ons stoomt en brandt, Dan staan geheiligd we in die vlammen En zeggen: Eén leeft die ons bant.’ [pagina 467] [p. 467] III. Van de dingen. ‘Wat schoon van verlerlei gestalten Zweeft hier mij voor en lokt mij na - Zooals een kind staat voor de spalten Van 't hek en slaat de bloemen ga En voelt in 't park zich heel verzwolgen, - Zoo heeft mijn oog hier rust noch duur In al dat wisslend schoon te volgen. Het warmt mijn hart gelijk een vuur. En sluit ik de oogen om in droomen Te zien hoe 't al zoo schoon beweegt - 'k Zie vorm en kleur weer me overkomen Niet anders dan 't in 't zonlicht pleegt.’ [pagina 468] [p. 468] IV. Van den geest. ‘Straling van licht, en felle kleuren, Onttrok ik 't oog en zocht het hoofd Hoog in klokstille burcht te beuren Waar niets den kalmen tik verdooft Van 't uurwerk, roerloos opgehangen, Dat de altijd zuivre gangen meet Waarmee de Geest, vrij van verlangen En deernis, de eeuwge paden treedt. En de eendre gang in 't andre wezen, En 't tijdloos Zijn in 't tijdlijk Beeld, Lokken, en doen de Dwaling lezen: Schaduw die langs de Waarheid speelt.’ [pagina 469] [p. 469] V. Van de muziek. ‘Vormen noch kleuren, noch gedachten, Geen kruis, geen daden lokken ons: Klanken alleen: gezwollen klachten, Geklonken vreugden, en 't gegons Van 't duizendwerf gedroomd, genoten, Van 't onuitspreekbaar, blind, bestaan: Droppling van losgeschudde noten, Flonkring van eerst omgroeide baan; En diepste en hoogste, en hart en hemel, En aarde en geest vereenend heil: Straal die sterk stijgt, wier breekgewemel Starlend versproeit, zilver en eil.’ Vorige Volgende