Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 6
(1900)– [tijdschrift] Tweemaandelijksch Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 245]
| |
Japanse verzen
| |
[pagina 246]
| |
II.
NatsoeGa naar voetnoot1). Rondom de Zon - Trofee, 't azuur af, hangen
Lichtblauwe foedzji'sGa naar voetnoot2) in al wijder bogen,
Of z' als een vloed geluk ter aarde langen;
Van hitte' als van insekten-gons bewogen
Zoemt d'atmosfeer; heet onder 't broedend prangen
Als vuur'ge heuvels staan azalea-bogen
Hoogrood uit donkergroen. Door gloed bevangen,
Zijn de schildpadden - roerloos nu - getogen
In 't lommer. - Licht met biwa-Ga naar voetnoot3) tonkeling glijden
Vioolslank goudvloed door, langs lotus-weiden,
De gondels achter gaap van draken-muilen,
Di geisha'sGa naar voetnoot4) sluimerend in hun tent omtuilen.
En tot in 't donkerst diep der huizen lomen
Van Boeddha's d'ogen in dof, Indies dromen.
| |
[pagina 247]
| |
III.
AkiGa naar voetnoot1). Geen weemoed hier, als wijnrood bladeren dalen
Van den ahorn, waar in één jaargetij
De foeyo'sGa naar voetnoot2) eerst in 't blank der lente pralen,
Dan heetrood zomers, dan in herfst-kledij
Van ernstig purper, want één Bloem blijft dralen
En fleurt toch rozig uit heur vaas van z,
Eén Vlinder blijft met wijds gewuif hier dwalen,
Eén Vogel juicht, al bleekt de sneew voorbij,
Di, breed-klassiek, om 't zwellend haar te dragen,
- Trots door een zon van speldengeel omrand -
't Hoofd in een zuilen-paar van kikoe'sGa naar voetnoot3) lijst,
Di vleiend en met speelse wajerslagen
In èlk seizoen zang, dans en liefde prijst:
De Geisha van het Ewig-Lente-Land.
| |
[pagina 248]
| |
IV.
HoeyoeGa naar voetnoot1). Het pijnhout stompt bevacht, stil na het vlokkenstoejen,
't Getak uit boven 's winters witte Oceaan,
Waarin hoogrood alleen gelijk het Zonbal-gloejen
Voor een weekgrijze lucht brugjes en torii'sGa naar voetnoot2) staan;
Zelfs uit plantaazjes, waar de tee-struik dan gaat bloejen,
Ziet men slechts fleur van sneew, van witte vlammen slaan.
Een blank papiren dorp, welks daken wit bewoejen,
Blokt daar als in krijtbleke bergkom op de Maan.
Maar fabuleuzer nog, dan wen de kleuren pronken
Bij 't zinken van de zon, wanneer als zilver zand
Sneewkorrels tintelen en rosé hun bedden schijnen,
Gaat tot nirwanaGa naar voetnoot3) ook het wit verkristallijnen
En Nippon schittert in mieljoenen wintervonken,
Start, sterrelt tot één Rijk van rozig diamant.
|
|