Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 5(1899)– [tijdschrift] Tweemaandelijksch Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 364] [p. 364] Aan den blinden dichter W.L. Penning Jr. door Albert Verwey. Doof stil uw oogen, vriend: het schijnsel van uw oogen Schijnt binnen in. Wat deert u 't of der zon Gij doode bollen toont: schoon glanst en onbewogen De wereld die ge u won. Ik heb als kind de zon, de dijk, den polder Bemind en speelde in huisgeworden stad; De dageraad vond me eenzaam op den zolder Waar 'k tusschen bladen zat; En school en kerk en huis en buurt bestonden Wel in 't heelal maar eerst toch in dat land Dat zwaar van helden schudde als op zijn gronden 't Geschut barstte en zijn brand. o Droom! de wimpels van den toren wekten In mij ook 't lachen met een schrei daardoor: o Kleuren die de besten dekten, vlekten U mindren met hun sloor? - [pagina 365] [p. 365] En 't vroom gezang wekte me uit andre kamer Als jong ik sliep en schertsend half, half blij, Den psalm ik meezong: in zoo nieuw gestamer Zoo oude melodij. o Droom, 't ontwaken in den nacht verbeeldde Mij 't andre niet toen nuchtrer morgen look, En ik erkende als droom wat jong me omspeelde, Een damp, een kleurge rook. Toen van mijn kinderstad naar zee gevloden Ik Holland zag, klaar in den morgenwind: Geen stemmen klaagden van vergode dooden, Geen vroomheid zong me ontzind. Klein lag het land, een kleine en schoone gaarde, Een vlekje aan zee, en over zee een rijk, Maar schal van leven klonk niet over de aarde Als eertijds, koninklijk. In 't groot tumult van volken gingen needrig Broeders en vrienden hun bescheiden weg - Wóór blinkt de nieuwe pluim die blank en veedrig Den nieuwen roem voorzegg'? - Hoor, broeders strijden op bestronkte rotsen, Op weiden onder afrikaansche zon - Ik zit aan 't strand, hoor de kohorten botsen, Wenschte of ik helpen kon. - [pagina 366] [p. 366] Droom-rijk, droom-roem, zijt ge als een stad verzwolgen Onder de golven spoelende om mij heen? De klank van 't diep klinkt droef en nauw verbolgen Om 't krachtloos langs hen trêen. De klank klinkt droef; o vriend, geen zeeën houden De droomen machtloos nu en zonder daad: Zij zonken diepst in wie er diepst om rouwden, Wier hart hun schoon verstaat. Uw hart, mijn vriend, houdt als een zee verslonden Het land dat stierf, den wimpel en de zon Die over Holland scheen toen vast verbonden Een helden-volk verwon. Wij dwaalden heen: wij staan op hooge duinen, En nieuwe schal voorspelt ons nieuwen roem; Maar niet als de oude, en geen hollandschen tuinen Zoo vaderlandsche bloem. Een wereld wenkt. Heil ons. Een koor van menschen Zingt over de aard een algemeener zang - Maar, eens terug voor 't laatst, zien wij uw wenschen Leven in stervensdrang. Leven in u. o Blinde; doof uw oogen: De wereld die gij liefhadt leeft in u - De haten sterven. Voor het laatst gebogen Nijgen we onze' eerbied nu. 15 Sept. '99. Vorige Volgende