trots. Harte-kloppen door wreed verlangen. Hij hoorde zijne tanden knarsen.
Door eigen kracht de ridder met zijn paard geheven; zijn zwaard in heftig dalen bij het dansen op den rug.
Het volk week angstig uit, met schrik in het omme-zien naar boven, de lijven krom vooruit als wachtten ruggen slagen, en handen schutten een gelaat, dat hoeven komen zag.
Met één sprong de ridder-nog-te-paard, was uit de straten - en hij te voet stond op een plein.
Brand-bruischen om hem heen van stukken hout in teer gestoken, door knapen hoog gehouden, die stonden om hem heen in wijde balken-hemden van rood met wit doorschoten. Vlammen lekten in de lucht en zwierden over hoofden, de trekken stroef in vleesch, dat bruinde rood door vuur, en waar-om het haar als een kaproen, die over de ooren lag:
De rook in slangen tot één zuil, die recht naar boven ging.
En voor den ridder door knielen laag een man in lang grauw boetekleed. Zijn schedel glom in schijn in krans van witte haren; vergeeld zijn lange baard, uit pergament gegroeid, als op de aarde stond, en daarvoor beefde op zijn handen een sleutel met veel baardversier, die gulde dof van goud, en op een kussen lag met kwastwerk aan de hoeken.
Vrees was in het krommen van den rug, die was reeds krom door jaren, en dood-dof zijne oude oogen, die haarloos diep in rimpels lagen, en zagen smartelijk neêr met onderkijk naar boven.
De ridder voelde het zwaard-in-gloed, dat in zijn hand bewoog, en sloeg een schaduw op den man, die trilde over het hoofd, en op den lichte-grond in dunheid ver verdween.
Stil was zijn hart in koud verachten voor het beven van dit oude leven. Hem scheen te nemen dit niet waard, maar bloed-lust zwijmelen in het hoofd. Zijn oogen puilden door verlangen, hij zag een warreling der dingen, en vreesde mis te slaan.
Ruk-snel de hand met scherpen schijn-van-bloed sloeg hoog. -
Nauw viel het lijf in kalme buiging, en sloeg met handen