Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 4
(1897-1898)– [tijdschrift] Tweemaandelijksch Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |
Gedwongen Winkelnering en Huis-industrie in Noord-Brabant
| |
[pagina 83]
| |
maar dan 2o de meer algemeene misbruiken, die een gewoonte van industrie of landstreek vormen, en zich dan ook stevig in geschiedenis en heden van industrie of streek vasthechten. Om een kort overzicht te verkrijgen van de velerlei vormen, waarin 't misbruik in alle tijden en landen zich verborgen hield, behoeft men slechts na te gaan, welke mogelijkheden er bestaan, om van de oeconomische macht finantieel te profiteeren, en men heeft een volledig schema van wat werkelijk voorkomt. De werkman kan beknibbeld worden bij zijn arbeid zelf, en in zijn privaat leven. Deze onderscheiding doet gevoelen, dat de vormen in de practijk verschillend zwaar zullen drukken. De werkgever of bestuurder doet een gewichtigen stap, wanneer zijn hebzucht hem drijft in te grijpen in het privaat leven van zijn ondergeschikte, en indien niet reeds door andere oorzaken de zelfstandigheid van den loondienaar geschokt is, doet hij tevens een gevaarlijke stap, daar hij een band verbreekt, die in onze dagen toch reeds uiterst teer is. Hij had dikwijls de gelegenheid het loon in te krimpen zonder nog de vrijheid in het huishouden van den werkman aan te tasten, maar geeft om velerlei baatzuchtige redenen de voorkeur aan het laatste. Vermindering van het loon om redenen binnen het gebied van den arbeid kan geschieden voor lokaalhuur, voor verwarming en licht, voor werktuigen en gereedschappen, als boeten voor de orde, schadeloosstelling voor bederf van grondstoffen, producten of werktuigen, bijdragen in fondsen, en misschien nog andere als gebruik van privaten, drinkwater, enz. Het is duidelijk dat bij elk der genoemde redenen, de loonsafhouding billijk, zelfs de instelling ervan in 't belang van den werkman kan zijn, of hoogst noodzakelijk voor ordelijk werk, maar ook is het duidelijk, dat elk dezer loonsafhoudingen onbillijk wordt, wanneer bedrag, en de aanwending ervan wijzen op de hebzucht van hem, die ze tot eigen voordeel instelde. Men kan in 't algemeen zeggen dat Truck zich altijd in vormen voordoet, die evengoed een nuttige instelling als het | |
[pagina 84]
| |
misbruik kunnen omsluiten, en het zijn meestal getalsverhoudingen, die denzelfden vorm één keer tot een weldaad, een ander maal tot een misdaad zouden stempelen. Om dat goed in 't licht te stellen wil ik een paar grepen uit de practijk doen. Wie kent niet het groote nut van arbeiderswoningen, en apprecieert niet de pogingen door industrieëlen gedaan om voor hunne werklieden ten minste het woningvraagstuk op te lossen? Niemand zou daar afhouding der huur van 't loon als Truck beschouwen. Stelt men zich echter voor, dat fabrikanten woningen bouwen, contracteeren wederkeerig van elkaars werklieden de huur van het loon af te houden, om zich op die wijze van een geldbelegging met een vaste rente van 10 pCt. te verzekeren, dan zou menig Nederlandsch rentenier dien fabrikanten zulke philantropie benijden, en het type huisjesmelker hen kunnen bewonderen. Een dubbeltje of een kwartje huur meer of minder in de week verandert hier zeer veel. Een zeer sterk voorbeeld heb ik gezien aan een fabriek, waar de arbeiders gebukt gingen onder de lasten der gedwongen winkelnering en de dikwijls daarmee gepaard gaande schulden. Een jong humaan bestuurder van die fabriek verbood den winkeldwang en richtte eene cooperatie voor zijne werklieden in, zoodat de loonsafhouding, (ook voor een spaarkas, en tot delging der schulden) bleef bestaan, of misschien wel vergroot werd, doch de werkman voor ziekte, ongeval, ouderdoms-invaliditeit een zekerheid van steun verkreeg, terwijl door nog velerlei nuttige instellingen zijn ontwikkeling en zelfstandigheid werden verhoogd. Onder één definitie zouden oude en nieuwe toestand te brengen zijn, en toch een tegenstelling als van herfst en lente. Loonsverminderingen behalve die op 't gebied van den arbeid, zijn die door middel der uitgaven van 's werkmans huisgezin, en hieronder valt de indirecte loonsvermindering door winkeldwang. Patroons familieleden of goede kennissen, meestersknechts of ook winkeliers in contract met deze personen, houden een winkel, waarin alle artikelen verkocht worden die het werkmansgezin noodig heeft voor voeding, | |
[pagina 85]
| |
kleeding, reiniging en verwarming. De dwang kan geschieden door systeem van bons of ongangbare munten, door gezegde of verzwegen bedreigingen, of ook door een stelsel van werkverdeeling, dat onwezenlijke en toch materieele geeseling van den weerspannigen werkman kan bevatten. Ook van de huur voor woning of grond, van bijdragen aan begrafenisfondsen, aan ziekenfondsen kan de werkgever profiteeren, terwijl ook het doen van kostelooze heerediensten niet uitgesloten is. Merkwaardig is dat er nog een ander soort macht bestaat, namelijk die van den crediteur over den debiteur bij het klein credietstelsel, waaraan in den regel ook vele misbruiken van woeker verbonden zijn, en dat deze zoo vaak vereenigd met Truck voorkomen. Dat de opsomming van dit alles geen pessimistische droom is, zal ieder blijken, die de uitkomsten eener uitvoerige enquête in ons land naleest, zooals die gegeven werden in de memorie van toelichting bij het Wetsontwerp, houdende bepalingen tot waarborging van de vrije beschikking door werklieden over hun verdiend loon, in Mei 1889 door den minister Ruysch van Beerenbroek bij de 2de Kamer ingediend. (Bijlagen 110). Den geïsoleerden vorm van Truck zou men aldus kunnen beschrijven: Op een fabriek of in een bedrijf bestaat een persoon, werkgever of werkbestuurder, die door zijn' invloed bij de verdeeling van het werk en het toezicht daarover, onder eenigerlei vorm van den ondergeschikte een soort omkoopsgift weet te verkrijgen tot eigen bate. Het is duidelijk, dat dit misbruik meestal een geheim, zooal dikwijls een publiek geheim is, met deze bedoeling dat ieder het weet, maar niemand het openlijk als eene beschuldiging durft uitspreken. De uitroeiing zou zonder groote moeiten en in de meeste gevallen reeds bij een wettelijke strafbedreiging kunnen geschieden, terwijl reeds dikwijls de vrees voor de publieke opinie de afpersing binnen beperkte grenzen houdt, zoodat dit geval van Truck wel ergerlijk en onrechtvaardig, maar toch meestal niet ondragelijk genoemd kan worden. | |
[pagina 86]
| |
Ditzelfde kan men niet zeggen van het meer algemeen verschijnsel, dat door zijn sociaal verband moeilijker te beoordeelen is, en dan ook nog helaas verdedigers vindt, al is de verdediging slechts een verontschuldiging. Er bestaat een oud gebruik, waaraan de geheele omgeving gewoon is, zoodat er voor den woekeraar eene uiterlijke bescherming bestaat, om tot de uiterste grenzen van uitbuiterij zijne werklieden te exploiteeren. Het gebruik heeft het fatale kleed gekozen, waaronder de schurk een fatsoenlijk man kan schijnen. Doch ook het gebruik kan door sociale omstandigheden leiden tot een toestand, die men gerust sociale misstand kan noemen en geen duidelijken overgang tot het misbruik meer vertoont. Om een voorbeeld te geven hoe zoo'n gebruik op onschuldige wijze kan ontstaan, wil ik iets anders dan den winkel nemen, daar deze toch reeds genoeg ter sprake zal komen. Er bestaan in de omgeving van de Biesbosch ondernemers, die het aldaar gegroeide kreupelhout laten vormen tot hoephout. Oorspronkelijk geschiedde dit geheel aan huis bij den arbeider, die een partijtje hout ging halen en bossen hoepels terugbracht. Voor enkele arbeiders hebben de handelaars in hunne bergschuren een plaatsje ingeruimd, raampjes gemaakt en snijbanken laten vervaardigen. Dit geschiedde op verzoek en nu lag het voor de hand, dat zij die tegen 't zelfde stuktarief als de huiswerkers konden arbeiden, zonder echter de onkosten van een eigen inrichting te maken, aan den schuur-eigenaar een huur moesten betalen; voor eigen lamplicht, enz. moesten zorgen. Ook deze vorm heeft tot misbruik aanleiding gegeven, dat ook hier gepaard ging met gedwongen winkelnering. De sociale omstandigheden, die het gebruik tot een misstand maken, vloeien voort uit den toestand der industrie, waaraan de gewoonten van oudsher verbonden waren, en deze te beschrijven voor de gedwongen winkelnering in Noord-Brabant had ik mij tot taak gesteld. Het vermoeden is misschien niet ongewettigd, dat soortgelijke verhoudingen ook in de Friesche veenstreken en misschien elders voorkomen, doch | |
[pagina 87]
| |
in staat om onze zuidelijke provincie goed te leeren kennen, wil ik zoo juist en volledig mogelijk weergeven, hoe ik hier de toestanden heb leeren inzien, en hoop dat deze poging moge bijdragen, de beteekenis van Truck in ons land goed te begrijpen, om met vrucht de uitroeiing onder handen te nemen. Het verdient misschien eene verdediging, dat ik de sociale omstandigheden een gewichtige werking toeschrijf, en mij niet beperk tot ongeoorloofde handelingen van enkele individuen. Als aanhangsel van het loon kan men zeggen, dat Truck één kwaal is van de velen, waarmee het ‘arbeidscontract’ behebt is. Waar men echter de meesten dier kwalen niet aan de personen der kapitalisten wijt, geeft men bij Truck juist wel de schuld aan 't individu. De oorzaak hiervan is te zoeken in de oude illusie van het ‘vrije arbeidscontract’, dat nog altijd door practisch aanhang vindt, en populair vertaald luidt: ‘als het je niet bevalt, kun je gaan.’ In den tijd toen dit ‘vrije arbeidscontract’ gehuldigd werd - en dit blijft gelden voor de personen, die nu nog in dien tijd meenen te leven - nam men aan, dat de loonregeling op dezelfde wijze geschiedde, als bepaling van den equatie-prijs bij vraag en aanbod. De werkgever kon dus het loon zoo bepalen, dat hij de meest mogelijke winst behaalde, en handelde hierin volkomen eerlijk, doch hij, die op heimelijke wegen het loon verkortte, maakte inbreuk op het contract, of in rond Hollandsch: ‘Hij bestal den werkman op zijn loon.’ Wie daarentegen in ongezonde, bekrompen werkplaatsen gedurende zeer lange dagen menschen deed arbeiden, had geenerlei verantwoordelijkheid voor eventueele gevolgen van ongevallen, beroepsziekte of vroege sterfte. Hoewel niemand meer theoretisch het vrije arbeidscontract in zijne uiterste consequentie zal verdedigen, en de bescherming der zwakkere contractanten door andere machten dan de vrije werking der maatschappelijke krachten zal bestrijden, is practisch het begrip nog te levenskrachtig. Het schijnt mij | |
[pagina 88]
| |
nu nog van bijzonder gewicht het wanbegrip met kracht te bestrijden, en wel met het middel, dat onze tijd helaas al te veel aangeeft, de werkeloosheid. Elke eenling, die in bekrompen opvatting van eigen belangen zich aan het vrije contract vastklemt, moet dit gruwelijke feit in zijn ontzettende naaktheid voor oogen gesteld worden. De werklieden zelve kennen het gevreesde spook van ellende, armoe en vernedering wel, maar zij, die hunne arbeidskracht niet behoeven te verkoopen, moeten goed begrijpen wat zoo iets zeggen wil. Want niet alleen het bestaan dier schare mannen, wien den ganschen dag de dikwijls vaardige en bekwaam sterke armen slap langs het lijf hangen, wier arbeidskracht nìet verkoopbaar is, maar ook de gedachte reeds, dat achter alle bezitloozen van onze 19e eeuwsche industrie-wereld een hel dreigt, waarin zij elk oogenblik met of zonder schuld, en dikwijls door die onpersoonlijke conjuncturen en crises geworpen kunnen worden, is zoo ergerlijk, dat alleen gewoonte de onnatuurlijkheid van dit verschijnsel verbergt. Want welk een hel van bittere, schuldlooze afhankelijkheid, waarin humaniteit en philantropie geen hemel kunnen maken, doch slechts wat bloemen en brood kunnen strooien uit de groote vergaarbak van het ‘te veel’ der rijker gezegenden, zooals kinderen, díe in den winter meelijden hebben met hongerige muschjes, geen bloeiende boomen en lente voor hen kunnen maken, maar alleen op de bevroren vensterkozijnen wat broodkruimeltjes kunnen strooien. Is echter de illusie van het vrije contract verlaten, dan kan men zonder bezwaren aannemen, dat sociale omstandigheden invloed op een algemeenen vorm van Truck, zooals de gedwongen winkelnering, uitoefenen. Deze omstandigheden kunnen verzameld worden in den eisch, dat het loon nooit minder mag worden dan hoogst noodzakelijk is om den arbeider en zijn gezin niet te doen leven, maar helaas dikwijls in 't leven te behouden. Deze grens toch schijnt practisch zeer rekbaar, al zal menigeen | |
[pagina 89]
| |
zich moeilijk een voorstelling van enkele arbeiders-huishoudrekeningen kunnen maken, want het blijkt, dat de leefkracht der menschen, bijna bezwijkende onder ellende, zeer groot is, en de liefdadigheíd, die dikwijls niet in staat ís het leven der armen te verblijden, verricht soms, hoe schoon ook de taak der barmhartigheid zij, geen anderen arbeid, dan het loon te verlagen beneden het practische minimum, dat men gevoeglijk het 19e eeuwsche hongerloon zou kunnen noemen. Terwijl nu zoowel in streken waar de winkeldwang heerscht, als waar zij onbekend is, dit hongerloon bestaat bij industrieën, die in slechte omstandigheden produceeren, schijnt het vreemd dat truck algemeen toegepast wordt, terwijl het winkeldwangstelsel toch hetzelfde resultaat zou hebben als een gewone loonsvermindering, en daardoor ook dat sociale omstandigheden naast persoonlijke hebzucht schuld zijn aan een zoo uitgebreid voorkomen van de ergerlijke gedwongen winkelnering. Toch geeft de geheele toestand een plastisch beeld van het minimum loon, en meen ik de oplossing van bovengestelde moeilijkheid te kunnen geven in de beschrijving der winkelnering, zooals zij zich in Noord-Brabant wel niet ontwikkeld, dan toch historisch heeft staande gehouden. Ik wil nog opmerken, dat de invloed der sociale omstandigheden geen verontschuldiging voor den woeker bij truck is, doch alleen eene verklaring, die voor mij juist daarom gewichtig is, daar zij de bestrijding van de misbruiken meer kans van slagen kan geven. Want al zou blijken, dat de moeilijkheden om de gedwongen winkelnering uit te roeien groot zijn, het onrecht en de gruwelijke gevolgen blijven bestaan; en alleen het besef hiervan is de stuwkracht tot verbetering. Al is bij sociale vragen de organisatie en wetgeving lastig, en al kan men zich niet met verkiezingsleuzen als ‘er moet’ en ‘er dient’ van de zaken afmaken, toch zal voor ieder die in zich de heiligheid van het ‘recht,’ gevoelt, geen moeilijkheid oorzaak kunnen zijn, dat onrecht onbestreden blijft bestaan. | |
[pagina 90]
| |
De provincie Noord Brabant is te splitsen in twee deelen, die een geologische kaart aan kan geven als hei en vruchtbare grond. Op de hei- en zandgronden heeft zich sedert lang een industrie gevormd, die van vroeger oorsprong reeds huisindustrie was. De producten van dezen arbeid waren en zijn nog voornamelijk: geweven stoffen van wol of linnen (met katoen) en schoeisel. In veel kleinere ontwikkeling en tot kleinere omgeving beperkt, komen nu nog voor klompen en hoepmakerijen. De nieuwere Brabantsche industrie, grootendeels niet als huisarbeid, is de sigarenfabrikage, die dan ook zeer onderscheiden is van hare oudere zusters, daar zij de geschiedenis mist, welke ik mij juist voorstelde te beschrijven, namelijk de houding der oude nijverheid tegenover de machinale productie. De bevolking was in harmonie met de natuuromgeving van een groote soberheid. Het land was bedekt met dorpen, die zich tot ver over de hei uitbreidden, en groote stedencentra voor de industrie, tevens centra van meer luxe, bestonden er niet. En in deze dorpen of langs de heidenwegen stonden de eenvoudige huisjes of hutjes, waarin 't houten weefgetouw met spinnewiel, of de piktafel hun plaats innamen. De schoenmakers- en weversstreken liepen in elkaar over, hoewel hoofdzakelijk het westen met de Langstraat en meer zuidelijk naar Kaatsheuvel en Dongen - Oosterhout het domein der piktafel, oostelijk Noord-Brabant dat van het getouw was. Toch komt ten zuiden van Eindhoven bij Valkenswaard en in 't noorden der Belgische provincie Brabant de schoenindustrie met aanmerkelijke uitgebreidheid weer te voorschijn. Reeds zeer vroeg schijnt de arbeid eene werkelijke industrie te zijn geweest, met deze bedoeling, dat de producten niet voor plaatselijke behoeften, maar voor de groote markt bestemd waren. De tusschenpersonen, die het product van den huisarbeid in den handel brachten, waren meer kooplieden dan industrieelen, al leverden zij de grondstoffen, die in 't groot opgedaan aan de werklieden werden uítgedeeld, en zijn zij de eigenlijke patroons van de huisindustrie. Deze personen | |
[pagina 91]
| |
hadden nooit zooveel arbeid van toezicht als een fabrikant nu heeft, doch zullen dikwijls gewerkt hebben aan de eerste bewerking der grondstoffen of de betere afwerking der producten; meestal echter zullen zij handelaren geweest zijn die de markten bezochten. Denkt men zich in deze verhouding in, dan is het gemakkelijk te begrijpen en natuurlijk, dat deze patroons-handelaars de leveranciers waren van de levensbehoeften hunner werklieden, en dat zij met hunne winkels de huiswerkers veel gemak konden bezorgen. In de tijden toch toen deze huisindustrieën reeds bloeiden - en de schoenmakerij heeft evenals de weverij een lange geschiedenis achter zich - werden de afgelegen heidestreken nog niet zoo bereisd als in onzen tijd, nu de treinen elken werkdag een leger van ijverige en spraakzame reizigers over de dorpen verspreiden. Toen kostte het moeite in eenzame dorpen zich van benoodigdheden te voorzien, die het eigen land niet opleverde, en de handelaars, die naar de markten reisden, waren de aangewezen personen om die producten mee te brengen. Bovendien moest menig huiswerker een grooten afstand afleggen om zijn product af te leveren, en was het voor hem een groot gemak als hij deze reis tevens kon benutten om zich van 't noodige voor het huishouden te voorzien. Hierbij komt misschien, dat voor een afgelegen woning, een loon uitbetaald in verbruikswaren de voorkeur had boven het geld, dat toen nog niet die beteekenis als ruilmiddel had, die het in onzen tijd heeft. Zoo ongeveer zal de geboorte geweest zijn van de winkels, gedreven door de patroons der huisindustrie. Reeds spoedig zullen zich aan die winkels talrijke misbruiken hebben vastgeklemd, en een geschiedenis der volkstoestanden van de provincie Noord-Brabant zou zeker treurige feiten van woeker en uitbuiterij kunnen toonen, indien niet de onontwikkelde eenvoud en goedmoedigheid der menschen die het onrecht moesten dragen den toestand onbekend had gehouden. Voor de huisindustrie kwam echter als groote vijand de machine, die na de eerste toepassingen van stoom bij de | |
[pagina 92]
| |
mijnpompen, na Watt's machine, Stephenson's locomotief, Arkwright's weefstoel, zich opdringt aan bijna alle industrieën. Welk een schril contrast bestaat er tusschen de werkelijke geschiedenis van de veroveringstochten der machine, en tusschen de illusies die bij haar geboorte zullen bestaan hebben; tusschen haar reëel machtsbestaan in onzen tijd en de groote beloften die het begrip van haar macht nu nog in zich bevat. Men behoeft slechts even in gedachten mee te leven met den wever in den eentonigen gang van zijn werk, om altijd in een zelfden maatgang de treden neer te bewegen, de spoel te doen schieten en de lade heen en weer te brengen, als het dag in dag uit neuriën van een zelfden galm, om met blijde verwachting de uitvinding tegemoet te zien, die de eentonigheid over zal laten aan de doode natuurkracht, welke zonder vermoeienis en met telken jare versneld rythmus het werk der verstijfde arm- en beenspieren zal overnemen. En om bij de textielindustrie te blijven, wat heeft de mechanische beweging van werktuigen bijna ongeloofelijke dingen gedaan. De spin- en kamwerktuigen hebben zoo volledig alle menschelijke werkzaamheden nagebootst, dat een naam als selfactor niet ten onrechte aan dat intelligente - zou men bijna zeggen - spinwerktuig is gegeven. Doch op allerlei gebied heeft het beginsel der toepassing van natuurkracht om eenigerlei arbeid te verrichten, als een geweldige stroom zich vertakt in een buizennetwerk tot aan tal van snel opvolgende ingenieuse uitvindingen. Waar de machine in de geschiedenis der techniek, - welke in tegenstelling met de geschiedenis van 't menschelijk ‘weten’, die van 't menschelijk ‘kunnen’ mag genoemd worden - als een bekransde veroveraar op zijne zegetochten juichend wordt ingehaald, is er een slagveld vol dood en ellende achter zijnen tocht aantewijzen, het terrein der loondienaars voor wie de machine slechts vernedering heeft gebracht. De gewone handswerkman (dat was eens elk arbeider, maar stelt men zich nu voor een timmerman, metselaar of smid), geeft zich veel moeite zijne gereedschappen van goede qualiteit en in goeden toestand te hebben. Aan dat gereedschap kan | |
[pagina 93]
| |
men vaak ijver en bekwaamheid van den eigenaar afmeten; de qualiteiten van gereedschap en werkman stonden in een nauwe betrekking tot elkaar. Toen echter het gereedschap zich ging bewegen door riemschijf, excentriek, stanggeleiding of eenig ander mechanisme, en de getemde natuurkracht eens voor goed door 't menschelijk intellect afgericht, gedwee de voorgeschreven wegen naar 't arbeidswerktuig volgde, en zich indrong tusschen den werkman en zijn werk, was die innige samenhang tusschen den ‘werker’ en de onder zijn toezicht staande ‘bewerkers’ geheel verbroken. De ambachtsman werd fabrieksarbeider, een aanvulsel voor de machine, een opzichter over levenlooze beweging, een ontbrekend stel onbewuste raderen in de groote arbeidsmachine, die de fabriek vormt, aan de eene zijde ruwproducten opnemende om aan de andere zijde het vereischte product kant en klaar af te leveren in een profusie van gelijke exemplaren. De eentonigheid bleef bestaan in een versnelden vorm, nu niet eens meer afgewisseld, zoo niet door vergissingen, ook niet meer door een gedachte van de verzamelwaarde dier eentonigheid, dat is de eigen persoonlijke arbeid. En kregen been en armspieren wat meer rust, de fijnere en niet minder voor vermoeienis vatbare organen, oog en oor werden te meer ingespannen, terwijl soms voortdurend dreigende gevaren ook een vermoeiende geestelijke spanning eischten. De arbeider is niet dezelfde gebleven en kon dit ook moeilijk blijven. Kracht en bekwaamheid van vak zijn voor den gewonen arbeider niet meer hoofdvereischte. Het leeren van eenige handgrepen was voldoende voor 't gewone werk, terwijl enkele bazen het weinigje verstandswerk bij het stellen en verzorgen der machines op zich namen; zoodat vrouwen en kinderen de plaats van den volwassen man konden innemen. De grootere snelheid der produceerende beweging stelt den eisch, dat òf het aantal arbeiders afneemt, òf de quantiteit der productie vermeerdert, wat practisch en over geheele industriën beschouwd wil zeggen, dat aan beide eischen te | |
[pagina 94]
| |
gelijk wordt voldaan, zoodat nieuwe industrieën nooit om werkkrachten verlegen behoeven te zijn, zoolang de productie der ouderen zich verbetert. Waar de volwassen werkman bleef arbeiden, moest de waarde van zijnen arbeid verminderen. De massa-productie met het tot in uitersten doorgedreven systeem van arbeidsverdeeling stelde lage eischen aan den drager van de menschelijke arbeidskracht, en kon daarom ook minder voor de huur daarvan betalen. De schijnbaar het teeken der evolutie dragende verklaring, dat minder van den arbeider gevergd werd, bracht veelal ook mede dat vakontwikkeling, die uit haar natuur gepaard gaat met een besef van mensch-zijn, met een gevoel voor goed en daarom mooi werk, waardeloos werd, dat de relatief mindere inkomsten medewerkten om het peil van mensch-zijn der werklieden te verlagen, en dat zoodoende die stands-tegenstellingen vergroot werden, welke door velen nog zoo gaarne vergoelijkend over 't hoofd worden gezien, maar die voor de arbeiders eene sterke wezenlijkheid bezitten. De machinale productie heeft zich als een wig in de klove tusschen bezitters en bezitloozen geplaatst, en de groote groeikracht van hare ontwikkeling drukt te sterker de standen uit elkaar. Een klasse-hervorming is tot stand gekomen door de machine, die overal voor den arbeider voorbode was van persoonlijke ellende, want van den arbeider sprekende, moet men aan de massa denken en niet aan de enkelen, die een zwaarderen denkarbeid moeten verrichten. Over 't algemeen is de machine fataal geweest op bijna al hare wegen, omdat zij lust tot den arbeid heeft trachten dood te drukken, - trachten, want haar resultaat was slechts een vermindering van het veredelend vermogen, dat alle arbeid bezit. Een totaal verlies van arbeidslust, een voorteeken van algemeen verval, is nog niet mogelijk. En toch droeg de machine bij hare geboorte de belofte van den mensch-heerscher en bestuurder over de natuurkrachten, in plaats van met de zwakke spieren meeploeterend om kracht te leveren. Het menschelijk verstand, dat de | |
[pagina 95]
| |
nijverheid moet leiden, kreeg ontzachelijke reuzeslaven in haar dienst, die geen medelijden eischten, die niet het beginsel der menschwaardigheid zouden aantasten, als de slaven-industrie van Grieken en Romeinen. Maar onverwachts hebben die reuzeslaven zich wreede godheden getoond, die, als eens de phoenicische Baäl, menschenoffers eischten, en hebben zij met zware ketenen overal menschen geboeid aan hunnen eentonigen arbeid, menschen, die geen intellectueele leiders konden blijven, maar die werden medegesleept, - als het zware vliegwiel van den drijvenden motor door de zuigerbeweging -, in den rustloozen fabrieksgang, om eene geregelde werking te verzekeren. Voor hen was het wenschelijk, dat zij konden vergeten mensch te zijn in plaats van automaat, die te midden van geraas en beweging de juiste handgrepen kan uitvoeren, om geen oponthoud te veroorzaken, of om te beletten, dat de domme kracht weer zou vernietigen, wat zij in de gedwongen orde der machine tot stand had gebracht. Dat de onvermoeibare machine in 't belang van haren bezitter zou kunnen doorloopen, om niet in stilstand waarde te verliezen, en daardoor zou ingrijpen in de nachtrust, de Zondagsrust van den arbeider, den duur van zijnen arbeid zou verlengen, brengt mede dat werkloosheid, ziekte, drankmisbruik, zedeloosheid haar invloed als noodlottig opnemen, en om plotseling een ander terrein, dat der volkskunst, slechts even te vermelden, was ook hier haar invloed vernietigend voor den natuurlijken smaak van den voortbrenger.
Het is waarschijnlijk tusschen 1850 en 1860 geweest, dat de Brabantsche textielindustrie voor goed kennis maakte met de machine. Natuurlijk moesten de eerste werklieden van elders, uit Duitschland en België komen, doch de huisarbeiders die door de machine werden verdrongen, moesten ook hier zich tot fabrieksarbeider gaan vervormen. Men kan zich voorstellen, dat onder de oude fabrikanten-handelaars, die reeds in de landen om zich heen de opkomst der machinale productie hadden gezien en waarschijnlijk in hunne zaken | |
[pagina 96]
| |
reeds ondervonden, eenige energieke personen met de stichting van een stoomfabriek zijn begonnen. Hun voorbeeld vond navolging; er was genoeg aanmoediging, en de zaken konden door het succes zich meer en meer uitbreiden. Bij de textielindustrie geeft de overgang van het handgetouw tot den machinalen weefstoel gelegenheid om op een eenvoudige wijze eene berekening te maken van de verhoudingen over loon en productie in 't handwerk en bij de machinale inrichting. Men kan aannemen dat een machinaal getouw tweemaal vlugger werkt dan de handwever, dus tweemaal meer doek dan deze in denzelfden tijd aflevert. Daar nu in de fabriek een wever toezicht kan houden over twee getouwen, zal deze wever in denzelfden tijd viermaal meer doek kunnen afleveren dan een huisarbeider met zijn houten stoel. Bestonden de productiekosten alleen uit hunnen arbeid, dan zou de fabrieksarbeider ook viermaal meer loon dan de huiswever kunnen verdienen. Bij de machinale productie kosten echter installatie, rente en afschrijving, het onderhoud van de drijfmachine, steenkolen, verlichting, etc. en tevens het toezicht zooveel, waarvoor hier b.v. 50 pCt. van de productiekosten gerekend kan worden. Hieruit volgt dat de fabrieksarbeider een loon zou kunnen verdienen tweemaal zoo hoog als dat van den huiswever. Dit nu is niet juist, want de verhouding is ongeveer als van 3:2, doch de cijfers waren ook slechts gekozen voor een gemakkelijk overzicht. Het is duidelijk dat voor elke industrie, die tegelijkertijd handwerk en machinale industrie is, een dergelijk cijfer bestaat, dat de verhouding aangeeft van de loonen die daarbij uitgekeerd kunnen worden. De afleiding hiervan wordt echter meestal bemoeilijkt, doordat het beginsel der arbeidsverdeeling in de fabriek meer doorgewerkt is dan in het handwerk. Bij de textielindustrie is het weven als een groot onderdeel niet meer te verdeelen, en vandaar de mogelijkheid der voorgaande cijfers. Met alle andere werkzaamheden die aan 't weven voorafgaan of erop volgen, is dit niet het geval. Huis- en fabriekswever hebben beide dit gemeen, dat hun de garens | |
[pagina 97]
| |
worden afgegeven, en zij het ongevolde voor wol en ongeappreteerde geweven goed afleveren. Terwijl de huiswever zelf moet lijmen of pappen, zelf den inslag moet spoelen en zijn getouw onderhouden, heeft de fabriekswever dit meestal niet te doen. Verwaarloost men echter deze kleine ongelijkheden, en neemt men de verhouding der loonen bij een zelfden arbeidstijd aan als gelegen tusschen 2:1 en 3:2, dan volgen hieruit eenige conclusies, die den overgang van handwerk tot fabrieksindustrie toelichten. In de eerste plaats volgt uit de meerdere productie per arbeider in de fabriek dat de afzet van het product zich moet verviervoudigen, wil de machine zoo voordeelig, dat is zoo compleet mogelijk, een hervorming tot stand gebracht hebben. Hieruit kan men afleiden, dat een geringere afzet òf die hervorming moet tegenwerken, òf een deel der arbeiders werkeloos zal maken. Uit de loonsverhouding zou men een stijging der loonen kunnen opmaken, doch dit zou moeten insluiten dat het product de oude waarde hield. Dit is echter niet het geval en waarschijnlijker kan men zeggen, dat langzamerhand het loon van den huisarbeider tot op ⅔ of ½ verlaagd werd, terwijl dat van den fabriekswever op de oude hoogte bleef. Hieruit volgt nu, dat er bij de huiswevers een streven zal bestaan, om door lange werktijden de loonsverhouding gunstiger te maken. De waarheid dezer logische beschouwing, die niet afhangt van de waarde der genoemde cijfers, welke slechts ter verduidelijking dienen, is te eenvoudig, dan dat men haar zonder meer in de werkelijkheid zou terugvinden, doch met kleine afwijkingen der genoemde verhoudingen ziet men haar als schemeren door de overgangen der Brabantsche textielindustrie, die door plaatselijke en persoonlijke omstandigheden veel ingewikkelder zijn, dan in de beschouwing werd aangenomen. Wat toch is geschied? Niet in een kort tijdsbestek is de oude huis-industrie verdrongen door de reeks fabrieken, die nu in de provincie hunne schoorsteenen omhoog steken. Er is hevige strijd geweest en bij kleine schokjes in kleinen | |
[pagina 98]
| |
kring is de vormsverandering nu hier, dan daar tot stand gekomen. Zelfs nu nog bestaat in de heidestreken de huiswever in zijn klein hutje: - ook nu nog kan de voorbijganger het eentonig getik hooren, en voor de kleine groene ruitjes, de massa houtwerk met het dradennet der schachten zien staan, waarvoor of waarachter de voorovergebogen wever op zijn smalle bank zit. Toch is nu de strijd na de jaren 50 en 60 voorbij. Men kan zich de verwondering denken onder de kleine bazen en arbeiders, toen de eerste werkelijke stoomfabriek werd geïnstalleerd, den hardnekkigen strijd met concurrenten, den onwil der arbeiders hunnen vrijen huiselijken arbeid op te geven om zich onder dwang van fabrieksorde en tucht te plaatsen, tenzij hooge loonen hen lokten. Toen was er nog niet het scherpe contrast in loon, slechts een lokkende verhooging; toen bestond er nog geen groot-industrie, was het totaal der bazen groot en hun jaarlijksche omzet gering. De machine ging echter haar gang door de industrie, om grootheid en rijkdom te brengen aan gelukkige en energieke bazen, doch om tegelijkertijd de onafhankelijkheid van de meerderheid der patroons te vernietigen, die zich er in moesten schikken op de fabrieken als baas of knecht te dienen, of zoo zij dit al niet deden, waren hunne kinderen er wel toe gedwongen. En ook de loonsverandering dwong de wevers zich bij de fabriekspoorten aan te melden, om zich op straffe van honger den uiterlijken dwang te laten welgevallen. Hoever zou echter de omvorming gaan? Zou de machine in telkens nieuwe exemplaren geplaatst worden totdat alle huiswevers hunne houten getouwen hadden verlaten en tot brandhout gehakt? Of zou nog iets van 't oude overblijven? Oogenschijnlijk zou men denken nog in den omvormingstijd te zijn, doch de heftige strijd is reeds lang voorbij, en de nieuwe of zich vernieuwende fabrieken zijn niet veroorzaakt door vervorming, doch slechts door groei en uitbreiding der industrie. De huiswevers van tegenwoordig zijn op andere wijze te verklaren. Bedenkt men dat de productieverhouding voor | |
[pagina 99]
| |
machinaal en handgetouw vier tot een, den eisch stelt van een viervoudige vergrooting der productie, indien geen werkeloosheid zal optreden, dan kan men den tegenwoordigen toestand als volgt verklaren. De afzet der producten is niet verviervoudigd, maar b.v. slechts 3,5 maal vergroot, zoodat hiertoe een hervorming van ⅚ der oude industrie voldoende was, en dus ⅙ van het oude aantal huiswevers op de oude wijze kon blijven doorwerken.Ga naar voetnoot1) Hierbij doet zich de vraag voor, of deze gedeeltelijke omvorming niet nadeelig voor de industrieelen is, daar toch het tegengaan van werkeloosheid wel philantrophisch maar niet industrieel als een historisch verschijnsel te verklaren is, en bij ons voorbeeld zou toch door een schijnbaar industrieel voordeelige totale omvorming der industrie ⅛ van het oude aantal huiswevers werkeloos geworden zijn. De kleine mogelijke vermeerdering van personeel voor appreteeren en spinnen komt hierbij niet in aanmerking, temeer daar dit voor huiswevers ook nu reeds op de fabrieken geschiedt. De oorzaak van het bestaan der huiswevers nog tegenwoordig is dan ook niet te zoeken in een streven werkeloosheid te vermijden, maar wel degelijk in de eenige industrieele drijfkracht, de balans van voor- en nadeel. De afzet der fabrieken is niet regelmatig en hangt van zoovele omstandigheden af, dat er niet vooruit berekening is te maken. Een practisch wenschelijke zaak voor elke wisselende fabrikage is dus een productie-accumulator of met een betere technische vergelijking, een regulator voor den | |
[pagina 100]
| |
regelmatigen gang der fabriek bij wisselend productie-vermogen. De term accumulator zou kunnen gelden voor product-aflevering, en een flink magazijn is daarvoor een uitnemende oplossing. Waar echter, als b.v. bij nieuwe mode, geen magazijn kan gemaakt worden, moet er een accumulator voor het productie-vermogen zijn. Het algemeene middel, dat echter volgens de resultaten van verkorten arbeidsduur, slechts bij zeer korte termijnen krachtig kan werken, is een verlenging van den arbeidsdag, het zoogenaamde overwerk. De Brabantsche textielindustrie vindt een beter middel in het bestaan der huiswevers. Waar elk fabrikant die het middel van overwerk onvoldoende ziet worden voor zijne wisselende productie, òf tegen hooge prijzen hulp moet zien te erlangen buiten zijne fabriek om, òf reservemachines moet hebben, die in gewone tijden renteloos staan, en daarbij dikwijls dure tijdelijke werkkrachten moet zien te verkrijgen, bieden zich in Brabant de huiswevers in groot aantal aan, om zonder verhooging van productiekosten, nòch van fabrieksinstallatie, nòch van hoog arbeidsloon, het gevraagde product te leveren. Opdat echter de huiswever geen eischen kan stellen, moet er een practische evenwichtstoestand zijn. Aan de eene zijde toch moet de huiswever voortdurend bedreigd worden met - of gewaarschuwd door - werkeloosheid, terwijl anderzijds eene te groote mate dier werkeloosheid het bestaan der huiswevers, dus 't bestaan van den productieregulator in gevaar brengt. Het is ongeveer dezelfde verhouding als van de werkelooze reserve-armee der industrie, zooals Marx aanneemt. Om dit door enkele feiten toe te lichten kan ik mededeelen, dat naar schatting dezen zomer (1897) in Tilburg 600-800 werklooze huiswevers waren, terwijl de fabrikage tamelijk vlot ging. Deze werkeloosheid was niet voortdurend voor dezelfde personen, maar men moet dit zoo begrijpen, dat een groot deel der huiswevers geen vast werk had, telkens voor eenige dagen, nu bij dezen dan bij genen fabrikant werk kreeg, doch daartusschen eenige dagen werkeloos was, zoodat ge- | |
[pagina 101]
| |
middeld elken dag het genoemde getal mannen gedwongen rust had. Daar deze mannen meestal een stukje grond bezitten, dat zij bebouwen, viel het feit niet zoo op, terwijl een verlengde werkdag als er werk verkregen werd, het gemiddelde wekelijksch inkomen moest zien te halen. Het behoeft geen betoog, dat minimumloonen van f 4. - à f 5. - 's weeks hierdoor geheel verklaard worden. Hoe de lange werktijd bij de huis-industrie bekend is geworden als het middel, waarmee het loon geforceerd kan worden, al gaat dit ook met moeite, is bekend genoeg. Zoo is het algemeene gewoonte bij de huiswevers, dat tegen kermistijd, als er geld boven 't gewone verbruiksloon moet zijn, er geheele nachten wordt doorgewerkt. Dit verklaart mijns inziens duidelijk genoeg hoe de textielindustrie tegenwoordig met huisarbeid om de fabrieken heen kan bestaan. Wel is deze industriëele reserve-armee van tijdelijk werkeloozen, niet zoo afgrijselijk als die, welke Marx als noodzakelijk aanneemt, maar ook deze vestigt diep de overtuiging dat de machine nooit eenig nut kan stichten voor den arbeid, zoolang alle sociale verhoudingen op brandkast-overwegingen moeten berusten, want het werkelijk bittere lot dier huiswevers kan nooit invloed hebben op de balans tusschen het voordeel van tijdelijk machinale, en de provisorisch huis-industriëele productie.
Op dit geschiedkundig weefsel der industrie staan de verschijningsvormen van Truck geborduurd, want zooals de borduurnaald inslag en ketting volgt langs 't patroon van het weefsel, hangt de winkeldwang met deze geschiedenis samen. De geboorte der winkels is reeds nagegaan en de mogelijkheid van Truck als een soort woeker verondersteld. Tot langen tijd was dit werkelijk een eenvoudig soort woeker, door verachtelijke menschen uitgeoefend, maar toen de industrie-hervorming kwam voor de textiele nijverheid, kreeg het kwaad een ander aanzien. Reeds voor dien tijd zullen | |
[pagina 102]
| |
verlichte werkgevers ingezien hebben, dat de winkel, zoo niet met groot beleid beheerd, meer afbreuk aan de eigenlijke zaak deed, dan de bijkomende winsten konden bedragen. Waar echter de voornaamste werkgevers fabrieken gingen stichten, zagen zij zich dikwijls genoodzaakt den winkel op te geven, om twee redenen, n.l. dat zij weinig tijd er voor hadden, en dat de werklieden in hun fabriek gelokt konden worden door vrij en hoog loon. De winkels der fabrikanten werden dan ook meestal zonder woeker gedreven of verdwenen. Geheel anders moest het gaan met de winkels der kleine bazen, wier ‘zaak’ ten ondergang gedoemd was. Hier werkte alles mee om truck te bevorderen, want eenerzijds kregen zij meer oeconomische macht over den bedreigden stand der huiswevers terwijl de concurrentie der fabriek, - hunne industrieel zwakke positie, - hen er toe zou drijven zich op andere wijze een inkomen of rijkdom te verschaffen. De gedwongen winkelnering werd voor hen een bestaansvoorwaarde; de scherpte waarmee zij toegepast werd, zou toenemen in de lijdensgeschiedenis van de klein-industrie, om danook tot de uiterste grenzen van uitbuiterij te gaan bij personen, die altijd geneigd zijn in troebel water te visschen, die zich parasietisch in dezen toestand plaatsen om onder erkenden vorm van handel hunne kwade practijken uit te oefenen. Zoo moet de geschiedenis geweest zijn in de Brabantsche textielindustrie. In de wollen-stoffenfabrikage is de machine-revolutie tamelijk snel gegaan, en zal het geschetste geheel vele leemten vertoonen. De tegenstelling met lichtere en blijere toestanden, die als uitzonderingen gelukkig niet ontbreken, maken bovendien mijn schets onvolledig donker. In de andere industrieën van geweven stoffen, doet zich het proces levendiger voor. Bij de zoogenaamde bontweverijen is truck als historisch verschijnsel in hoofdzaak verdwenen, en mocht het zich nog voordoen, dan zou het in den gematigd geïsoleerden vorm zijn. De industrie van linnen, en vooral van ruwe stoffen, hennep, | |
[pagina 103]
| |
jute, het zoogenaamde embalagegoed, kent nu nog eenige phasen van het proces. Er is echter een industrie, waar het verschijnsel in de laatste jaren zoo sprekend te voorschijn komt, dat men geen speurtocht behoeft te ondernemen om zich op de hoogte te stellen, maar reeds een korte kennismaking den indruk geeft van een uitgebreide kwaal. De schrille contrasten, het schreeuwend onrecht zooals dat overal bij de schoenmakerij als huisindustrie in de provincie voorkomt, spreken niet alleen uit het verslag van den inspecteur van den arbeid, Dr. H.F. Kuyper, die een uitvoerige enquête instelde, maar uit den mond van bijna alle onpartijdige personen, die de toestanden van nabij kennen. De schoen is langen tijd nog uitsluitend handwerk gebleven, en zelfs nu nog heeft het machinale werk op dit gebied den naam van onsoliede. De waarheid is echter dat machinaal gemakkelijk zeer goedkoop en dan ook slecht werk gemaakt kan worden, hoewel dezelfde werktuigen ook producten kunnen leveren die het beste handwerk zoo niet overtreffen, dan toch zeker zeer nabij komen. Deze werktuigen zijn de oorzaak dat de schoen zoo lang handwerk is gebleven, want ieder die de moeite neemt het ingewikkeld mechanisme, zooals de verschillende meest Amerikaansche machines te zien geven, van nabij op te nemen, zal begrijpen dat er tijd noodig was eer deze werktuigen tot een technische volmaaktheid zouden komen. Wel zijn er misschien nog zwakke punten, maar de schoen-industrie staat niet meer achter bij welke andere ook in de technische ontwikkeling van het beginsel om alle handbewerking op snellere wijze door andere beweegkracht te verrichten. Dit moet dan ook niemand verwonderen, die de meest algemeene machine, namelijk de naaimachine, tot haar ontwikkeling en verbreiding zag komen. Hieraan toch zijn de meest ingenieuse der machines in de schoenmakerij het dichtst verwant. Inderdaad is voor Brabant de tijd gekomen dat de doodsklok begint te luiden voor het kleine vierkante tafeltje met opstaanden rand, waar vetpotje, snijmessen, pennetjes, pik etc. in wanorde door elkaar liggen, waarin de spijkertjes | |
[pagina 104]
| |
herinneren aan 't pikdraad maken. De piktafel als symbool van het oude handwerk staat te wankelen op de in werkelijkheid dikwijls wrakke pooten. Eenige groote stoomschoenfabrieken bestaan reeds en hebben voor ieder die zien wil de ware verhouding voor oogen gesteld. Want wel bestond reeds op de groote markt concurrentie der Amerikaansche en Duitsche fabrieken, maar men kon zich nog de oogen sluiten in den waan, dat het voorbijgaand slechte tijden waren, die de vaderlandsche industrie drukten, en misschien in protectie een absoluut redmiddel zien, doch nu staan in Brabant bloeiende fabrieken te midden der stervende huisindustrie en wijzen duidelijk de kwaal aan, die ongeneeslijk schijnt. Om te begrijpen dat dit niet voor een betrekkelijk kleinen kring geldt, en door een schattingscijfer een indruk te geven van de uitgebreidheid der industrie, kan men aannemen dat tusschen Waspik, 's Hertogenbosch, Tilburg en Breda, een 3 à 4000 handwerkers hun brood moeten verdienen met schoenmaken. Waarschijnlijk werd winkelnering reeds van zeer vroegen tíjd en op uitgebreide schaal gedreven, doch nu woekert ze parasitisch rond en profiteert van de industrieel slechte positie. Het was dan ook in deze streek, dat ik het trucksysteem in zijn ware beteekenis leerde zien, daar een nauwgezet onderzoek hier de vollèdige opsomming kan geven van de ergerlijke gevolgen, en de volledige zondenlijst hier duidelijk is op te maken, terwijl de omgeving verschillende gegevens aanbiedt om het bestaan der misbruiken tot een dergelijk opgevoerd peil te kunnen verklaren.
(Wordt vervolgd). |
|