Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 4(1897-1898)– [tijdschrift] Tweemaandelijksch Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 459] [p. 459] Uit: ‘De nieuwe tuin’ door Albert Verwey. Wat een Zanger tot een Koning zei. Ik kom, een zoon van blonde stranden, En zoek uw volken-volle rijk, O Vorst, en in mijn naakte handen Draag ik noch kroon noch kroon-gelijk. Maar zie, het helm-blond van mijn haren Wast op een voorhoofd dat omspant Droomen meer dan de rijken waren Die ge ingrifte op uw marmerwand. En zie, de tempels van mijn oogen Bewaren monumenten-tal Meer dan de bruggen en de bogen Die voeren naar uw woning-wal. En van mijn mond de roode boorden Omranden - als uw park bij nacht De fakkelglansen die er gloorden - Een weelde- en onheil-volle pracht, [pagina 460] [p. 460] Van bloemen soms en soms van zwanen: De wondren van mijn zang en lied - En uw prieelen van platanen Omarmen mijn gefluister niet. En rondom mij voer ik den toover Die uit de stem eens dichters bindt - Uw heiren gaan die grens niet over: Zij zwerven loom, zij zwermen blind. Slotpark. De gele blaren reegnen - De loovers hangen los - De verven, jongstverkreegnen, Sterven in 't bosch. In stille grachten drijven Zwanen in ranke tocht: Hun lange halzen blijven Roerlóos in slanke bocht. In regelrechten vijver Neptuun zwaait zijn drietánd: Zijn hoorn blaast Triton stijver: Het zee-volk zoekt den kant. Geschoren eiken schragen De lucht, herfstlijk livreid - Trompet en fluit beklagen Die schrille heerlijkheid. Vorige Volgende