Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 4
(1897-1898)– [tijdschrift] Tweemaandelijksch Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 152]
| |
Fr. van Eeden in de Gids.
| |
[pagina 153]
| |
er fantasieën geboren van werelden waarin de direkte produktie was weêrgekeerd. De menschheid heeft hare heugenis aan de blijde dagen van den schuldloozen en onbekommerden tijd van het eerste socialisme nooit geheel verloren. Toen zijn ontstaan de kostbare moreele deugden van naastenliefde, edelmoedigheid en toewijding. Het Christendom, zelf een eenigszins geslaagde poging om een socialisme te vestigen, heeft de traditie van socialistische deugden versterkt. Maar goed en kwaad is niet anders dan de tegenstelling van bijzonder en van algemeen belang, en zij kon eerst ontstaan in den nakommunistischen tijd. Die naar het kommunisme terug wilden, predikten het goede, het kwade was de zelfzuchtige begeerte, eerst mogelijk toen het kommunistisch verband zwakker werd. De utopische menschen worden ons voorgesteld als bezitters van vele deugden, die van de zedeloosheden der warenproduktie en de op warenproduktie gegronde samenleving zich hebben afgewend, en een nieuwe maatschappij geformeerd naar de inspraak van hun hart, zonder ruil of handel, zonder hebzucht, strijd en naijver. Dit zijn meer dan aardige tafereelen, het zijn de bewaarplaatsen van menschelijke idealen, gewekt door de overgeleverde herinnering van hetgeen was, en het scheppingsdrift prikkelende kontrast met hetgeen is. Maar de waarheid was, dat in de werkelijkheid goed en kwaad tot een nadere maatschappelijke orde moeten blijven. Wij kunnen met geen deugden de stad der toekomst bouwen, omdat de stad van de toekomst zelve eerst de grondstof van de deugden zal voortbrengen. Men zegt ons wel dat het socialisme rekent op engelen en niet op menschen, en dat met engelen ook het kapitalisme voldoende zou zijn. Maar wij antwoorden dat het kapitalisme slechts menschen levert en geen engelen, en dat het socialisme niet de vrucht maar de drijfveer van verbetering zal wezen. Wel de utopische gemeenebesten in de verbeelding van de dichters ontstonden als resultaten van den wil van brave lieden, die eenvoudig warenproduktie of kapitalisme buiten de grens hielden van hunnen bedachten Staat. Maar de werkelijke socialistische maatschappij kan niet worden ontwerpen en uitgevoerd als een kunstwerk der verbeelding - omdat de verbeelding zich inspireert door een liefde, die niets anders is dan afkeer van het bestaande. Het socialisme als de leer van een partij heeft vroeger gemeend dat het zoo kon. Overal, in Engeland, in Duitschland, in Frankrijk waren de eerste socialisten ijverige stichters van ondernemingen, kolonies, verbonden, die al vast het socialisme zouden toepassen en door hun voorbeeld en propaganda de andere menschen overhalen. Zelfs Lassalle was niet vrij van deze neiging en droomde van beroepsvereenigingen met subsidie van het Rijk. Nu hebben de sociaaldemokratische partijen reeds lang ingezien, dat alle werkzaamheid in deze richting een nuttelooze, dikwijls schadelijke inspanning is. Zij zien de grondslagen van de sodalis- | |
[pagina 154]
| |
tische maatschappij in wording; de noodzakelijke konsekwentie van het kapitalisme is het socialisme; en als er lieden gezegd kunnen worden het socialisme te maken, dan zijn het de groote mannen van het kapitaal. Maar de nuttige en onmisbare werkzaamheid is de vorming van een maatschappelijke macht, welke eenmaal de macht kan bedwingen, die de wording van het socialisme tegenstreeft. Tot dusver heeft de bezittende klasse geen teeken gegeven, dat zij geneigd was hare voorrechten af te staan. Wat zij deed, waren flauwe pogingen om het kapitalisme te verbeteren en houdbaar te maken: maar zelfs hiervoor mankeerden haar de geestkracht en de goedgeefschheid. Voor het overige zoekt zij haar heil in de reaktie. De sociaaldemokratische partijen kennen deze realiteit en hebben er de handen mee vol. Van tijd tot tijd komen er in de burgerlijke klasse personen, die de oude utopistische taktiek willen voortzetten. In het beste geval blijft het bij woorden; als het tot daden komt, kunnen het niet anders dan schadelijke daden zijn. Want in naam van het socialisme, wordt dan het socialisme direkt of indirekt bestreden. Indirekt door de afleiding van sommiger aandacht van de hoofdzaak, door het vestigen van de meening, dat de maatschappelijke strijd een verkeerdheid is, een uitvindsel van twistzieke menschen, en dat alles terecht kan komen, als de beschaafde lieden maar eens willen nadenken over het geval, enz. Direkt, door de vijandigheid, welke de plannenmakers en hunne vrienden tegen de arbeiderspartijen veelal opvatten zoodra het blijkt, dat de sociaaldemokratie van individueele reddingsmaatregelen niet gediend is. Ik hoop, dat Van Eeden in zijn eerste periode niet zal verstijven. Het is daarom, dat ik voortga met over zijn persoon te spreken, die mij zooveel belangrijker toeschijnt dan de zaak. Ik heb reeds getracht, het besef in hem wakker te roepen van zijn positie. Dat is niet gelukt. In het eerste en in het laatste gedeelte van zijn repliek zegt hij eenige dingen, die mij in de gelegenheid stellen een tweede poging te doen. * * *
In één woord - om met goed gevolg voor het socialisme werkzaam te kunnen zijn, moet de Heer van Eeden, opgevoed en tot een aanzienlijke hoogte geklommen in de burgerlijke beschaving en kunst, zijne burgerlijke levensbeschouwing afleggen. Voor den Heer van Eeden heeft op dit oogenblik, vrees ik, de aanduiding van deze noodzakelijkheid weinig zin. De zin dien hij er aan hecht komt hier op neer, dat er een socialistische partij is die, evenals elke partij, de waarheid alleen meent te bezitten; en, omdat zij hoofdzakelijk uit arbeiders bestaat, en zich dus vijandig stelt tegenover de bourgeoisie, alles wat haar verkeerd voorkomt, kortheidshalve burgerlijk noemt. Zoo denkt niet alleen Van Eeden, zoo denken velen die deze | |
[pagina 155]
| |
zaken niet nauwkeurig genoeg hebben bekeken. Geen wonder als zij zich verzetten. Zij zeggen, en men leest het bijna dagelijks in de kapitalistische pers, precies wat Van Eeden zegt met de woorden die zijn repliek besluiten: ‘.... het zou te veel gevergd zijn, als men daarbij moest aannemen dat die fractie het monopolie van toekomstwijsheid heeft, - ook al snoeft zij er op de “klasse der toekomst” te representeeren, - dat er geen heilzame maatregelen zijn te bedenken die niet reeds door hare leiders zijn bedacht, of dat er geen sprake kan zijn van ernstige hervormingen eer zij het roer in handen heeft.’ Neen, het is geen grootere wijsheid die de socialisten zich verbeelden te bezitten, zoo weinig als het grootspraak mag heeten dat zij zeggen de klasse der toekomst te zijn. Er is weinig wijsheid voor noodig om te ontdekken welken weg deze kapitalistische maatschappij gaat, en welke politieke programma's het best den ontwikkelingsgang van de maatschappij zullen bevorderen. Vooral thans is er weinig wijsheid voor noodig, nu het eenmaal ontdekt is. Het is waar dat de wetenschappelijke vaststelling van de groote waarheden van het socialisme grootendeels door niet-arbeiders is verricht - maar het zou een onopgemerkte, vergeefsche arbeid zijn gebleven indien geen groepen van proletariërs de leer hadden opgenomen, in haar hadden erkend de theoretische uitdrukking van hun revolutionnair streven. Zij konden dit doen omdat wat geschreven stond geheel overeen kwam met hunne eigen ondervinding, het was de werkelijkheid, die zij kenden, in woord gebracht; zoo werd het woord een sterke ideëele kracht. Aan den anderen kant kon de leer ontleend aan de ervaring van de werklieden - en wat is zij dan het betoog van de onmogelijkheid om in het kapitalisme de nooden en grieven van de werklieden afdoende te verhelpen, omdat het kapitalisme op het bestaan van eene ondergeschikte klasse is gegrond - kon deze leer geen ingang vinden bij de meesters van de werklieden. Die in de werkelijkheid afkeerig waren van de beweging om aan het kapitalisme een einde te maken - konden zij zich verklaren voor een theorie, welke de ekonomische en historische kategorieën van het kapitalisme aan het licht bracht? Maar - beginnende bij een ontleding van den toestand der moderne arbeiders, bleef het socialisme niet alleen een ekonomische wetenschap. Van het bestaan der proletariërsklasse geraakte het tot de studie van het wezen der maatschappelijke klassen in het algemeen. De strijd der klassen thans leidde tot de erkenning van den klassenstrijd vroeger. De redeneering van tegenstanders en de eigen op de ervaring der werklieden gegronde theorie, voerden tot de kennis van het menschelijk gedachtenleven. Kortom - het socialisme is geworden de naar alle kanten werkzame levensbeschouwing van de proletariërs in de kapitalistische maatschappij. Zij staat tegenover de burgerlijke in | |
[pagina 156]
| |
eene overeenkomstige verhouding als de burgerlijke voor honderdvijftig jaar tegenover de middeleeuwsche of aristokratische. Evenmin als men den derden stand van 1789 eenige verwaandheid mag verwijten, dat zijnentwege en met algemeene instemming werd gezegd dat hij alles in het Rijk behoorde te zijn, is het rechtvaardig de leer van het socialisme ten aanzien zijner eigen positie een snoeverij te noemen. Er wordt meê bedoeld een historisch feit te konstateeren, waarover wij natuurlijk gaarne ieders meening in hare waarde laten; maar men mag de onze niet zonder nader onderzoek aan pedanterie toeschrijven. Zoolang er klassen zijn, meenen wij, zal er een leidende en een teruggaande zijn; een klasse van het verleden en een klasse - van de toekomst. Dit is misschien een dwaling, maar een zienswijze in onze partij eigen aan de bescheidene en de onbescheidene leden, die wij wellicht in een zelfde verhouding bezitten als de andere partijen. Ik zal niet trachten te ontkennen dat het besef van tot de historisch-geavanceerde klasse te behooren, verleiden kan tot onaangename uitingen. De regel is evenwel, dat het besef de strekking heeft luider te spreken van de plichten die het oplegt, dan van de rechten die het verleent. De schijn is somtijds anders, maar waarom? - Omdat het behoort tot het socialisme als leer, dat met eenige objektiviteit gesproken wordt over het socialisme als partij. Van het bestaan van onze eigen klasse opgeklommen tot het begrip van klassen in het algemeen, dalen wij van het algemeene weer tot het bijzondere af; en rekenen met de aanwezigheid van de arbeidersklasse en hare attributen als met een ding buiten ons, schoon wij er zelven toe behooren. Het past niet in de burgerlijke denkwijze hier oog voor te hebben, en zij is slechts vatbaar voor de bekrompene uitlegging dat menschen die van hunne partij spreken als de partij der toekomst, in ieder geval van grootspraak niet vies zijn. - Zelfs Van Eeden, de burgerlijke artist, moet zijne oogen wijder open zetten om, behalve de schoonheden der kunst, de grootschheid van het werkelijke leven te kunnen zien. De zekerheid van de eindelijke overwinning, de gestadige en onszelven dikwijls verrassende vergrooting van den invloed der socialistische partijen en gedachten, stemmen tegenover de nog altijd in het gestoelte der heerschers gezeten burgerlijke klasse tot een toon van meerderheid, die een goed luisteraar van persoonlijke ijdelheid wel zal weten te onderscheiden. Dit is, dit moet alles anders zijn bij de bourgeoisie. Zij heeft haren tijd van opgewekt klassenbesef achter zich. Maar zij heeft dien tijd niet minder dan wij gehad toen zij nog een revolutionnaire klasse was. Omstreeks 1848 kon men de organen van den burgerstand dagelijks hooren beweren, dat het de kern der natie was, het denkend deel, de alles voortbrengende, de aanzienlijken ter eene, de arbeiders ter andere onderhoudende klasse. De bourgeoisie is vervolgens in | |
[pagina 157]
| |
koterieën uiteen gevallen. De positie van het proletariaat bracht te weeg, dat men de arbeiders leerde kennen als een klasse, van de klasse der bourgeoisie onderscheiden. De positie van de bourgeoisie verduisterde zeer spoedig haar bestaan als zoodanig. Het spreekt van zelf dat een bevoorrechte stand, die van zijn voorrechten geen afstand wil doen, niet wil hooren van het wezen der bevoorrechte standen, der standen in het algemeen. Zijne verdedigers beloofden een heilstaat waarin allen, tenzij met uitzondering van de volstrekt onbekwamen en onwilligen, gelijk zouden worden aan de bourgeoisie. Maar dit neemt niet weg, schoon het klassenbesef spoedig verdween, dat het klasseninstinkt behouden bleef. De koterieën of staatkundige partijen handhaafden in hun onderlingen strijd, overeenkomstig dit instinkt, een ongeschreven wetboek van wederzijdsche verplichtingen. Men behoorde verschil van meening te respekteeren, de achting voor tegenstanders niet uit het oog te verliezen, elkanders persoonlijk karakter buiten debat te laten, enz. De parlementaire toon is de weerklank van de stem van het parlementarische belang. Hij is verstoord zoodra socialisten ergens in de vertegenwoordiging kwamen; en het burgerlijk konsortium dat het kapitalisme verzorgde, voor de woordvoerders van het proletariaat een plaats moest maken. Zooals Van Eeden alleen de snoeverij heeft gehoord, hoorden andere burgerlijke beoordeelaars alleen de ruwheid. De burgerlijke eigenliefde, de burgerlijke kortzichtigheid, troostten zich met de opmerking dat de arbeidersafgevaardigden minder beschaafd waren dan de vertegenwoordigers van de fatsoenlijke lieden. In waarheid is hier een verschijnsel van het ondergaan der burgerlijke beschaving, die, als een klassenbeschaving, de burgerlijke klasse niet overleeft - in tijden van klassenstrijd te kort schiet - vervangen wordt door de hoogere geestelijke volmaaktheid van de samenleving zonder klassen. Het misverstand ligt voor de hand, dat wij de verdraagzaamheid en wellevendheid van burgerlijke personen en partijen onderling, toeschrijven aan opzettelijke veinzerij, beraamd om de buiten haar staande groepen en individuën te bedriegen, te hunnen koste haar prestige te handhaven. Integendeel weten wij, dat het klassegevoel der bourgeoisie in de dagen van haar opkomst en bloei, den vorm van eene achtenswaardige ideologie heeft aangenomen. De Grieksche en Romeinsche beschaving was het geestelijk leven van een klasse welker bestaan evenzeer berustte op dat van een geheel rechtlooze massa; maar daarom zullen wij de klassieke kultuur niet loochenen. Wat hier van de burgerlijke is gezegd, zoo het thans haar vonnis is, was eenmaal haar roem. De eerlijke burgerlijke beoordeelaars die ons vermanen tot bescheidenheid en gematigdheid; de sympathieke burgerlijke waarnemers van de maatschappelijke verschijnselen, die veel met het socialisme ophebben, maar tot hun verdriet met een zekere overmoedigheid en scherpte van uitdrukking in onze | |
[pagina 158]
| |
strijdwijze zich niet kunnen verzoenen - wij weten zeer wel dat zij op de beste traditie van hunne klasse zich kunnen beroepen. Zooals wij schrijven in de pers, en spreken in de parlementen en in de vergaderingen, zouden burgerlijke publicisten en politieke mannen gemeend hebben, dat onvereenigbaar was met de beginselen van ernst en fatsoen. Althans van een tendeele reeds heen gegaan geslacht, is het vergefelijk niet alleen, maar volkomen aannemelijk, dat zij gruwen van de socialistische polemiek, die gebroken heeft met bijna alles wat zij hun leven lang hebben zien eerbiedigen. Overigens, dat de burgerlijke beschaving inderdaad slechts een klassenbeschaving was, blijkt ook uit de houding van de burgerlijke organen tegen het socialisme. Zelfs in den tijd dat het socialisme nog enkel de nieuwsgierigheid opwekte meer dan vrees, in de beste dagen van het kapitalisme en de uit het kapitalisme voortkomende burgerlijke beschaving, gold tegenover haar de wet van den goeden toon geenszins. Het heeft nooit ontbroken aan mannen, die de waarde van de socialistische kritiek gedeeltelijk erkenden; maar wetenschappelijke lieden die gewoon waren hun oordeel over andersdenkenden met de meeste verschooning uit te drukken en tegenstanders persoonlijk hoffelijker wellicht dan hunne vrienden te bejegenen, ontzagen zich niet de socialistiche leer in de sterkste termen belachelijk, de socialistische leiders verachtelijk te maken. Bij de grens van het burgerlijk belang, hield ook de burgerlijke bedachtzaamheid, hield het burgerlijk fatsoen - hield de burgerlijke beschaving op. En zoo is het volkomen waar, dat de burgerlijke wellevendheid niet toestaat aan een van de burgerlijke koterieën, dat zij zich de partij der toekomst noemt, of anderszins zich hooger boven hare zusteren verheft, dan met de voorwaarde, dat ieder het klassenbelang van allen respekteert, bestaanbaar is. Voor de socialisten, echter, geldt de maatstaf niet. En die haar wil gebruiken, zal niet alleen verkeerde uitkomsten krijgen, maar geeft te kennen, dat hij van het klassenwezen der maatschappij, van het socialisme in het bijzonder geen begrip heeft. * * *
Hier is uitvoerig over dit punt tot Van Eeden en zijne geestverwanten gesproken, omdat de schrijver in zijne repliek te kennen geeft, dat hij zijn plan beschouwt als te worden, ‘in strenge consequentie’, ‘van zuiver socialistische strekking.’ Hij meent te mogen verlangen en schijnt te hebben verwacht, dat wij, ‘met welwillende sympathie’, zijn voorstel zouden hebben overwogen. Ik zeide reeds, waarom nòch de strekking, nòch de idee van de Rijkshoeven socialistisch mag heeten. Niet door hervormingsplannen van enkelen, niet door partikulier initiatief, zal het socialisme worden gesticht - maar het zal als een nieuwe produktiewijze uit de ont- | |
[pagina 159]
| |
bindings-verschijnselen van de oude te voorschijn treden. De naar het socialisme neigende inrichtingen dragen nog kapitalistische vormen - de koncentraties van voortbrenging en verdeeling in nijverheid en landbouw. Maar het zal aan de arbeidersklasse gemakkelijk vallen, de oude vormen te verwijderen en het nieuwe wezen te ontwikkelen, zoodra zij de politieke macht heeft. Socialistische maatregelen, verder, kunnen tweederlei zijn. Men kan de kapitalistische verwording versnellen door wetgevende maatregelen - namelijk door takken van de produktie of distributie aan het partikuliere kapitaal te onttrekken. Een broodfabriek is geen socialistische inrichting, maar kan gemakkelijker in een socialistische maatschappij worden overgebracht dan een honderdtal konkurreerende kleine bakkerijen. In de tweede plaats kan men de algemeene strijdvaardigheid van het proletariaat bevorderen door politieke en ekonomische maatregelen. Het overige is niet-socialistisch, en behoort tot de utopistische plannenmakerij. Alleen de hier aangeduide werkzaamheden worden gevonden op de moderne sociaaldemokratische programma's. Dit is reeds voldoende om te bewijzen dat het socialisme van Van Eeden een misverstand moet zijn. Als de kenmerken van zijn socialistische inrichting noemt hij op: ‘geen handelswinst, geen rente-woeker, geen persoonlijke grondeigendom, geen onrechtmatige onthouding van het arbeidsproduct aan den arbeider.’ Ja, ik wil gelooven dat in de schepping van Van Eeden dit alles zal worden gemist, gelijk het ontbrak aan de andere utopistische ontwerpen. Maar dit neemt niet weg, dat deze en andere trekken van de kapitalistische produktie eerst uit de werkelijkheid zullen verdwijnen, als de socialistische produktie bij machte zal zijn de volken te voeden, opgegroeid in vergaande kapitalistische vormen, door de krachtsontwikkeling der arbeidersklasse vrijgemaakt. En niet op het machtwoord van wien ook. Komt op de aangeduide wijze het begin eener socialistische regeling tot stand, dan zal ieder naar voorkeur en verdienste een werkkring kunnen vinden. Misschien zal bijna niemand lust hebben in het landelijk bestaan, het boerenbedrijf en de eenvoudige levenswijze door Van Eeden, volkomen willekeurig en als een onbewuste reaktie tegen het bestaande, voorgeschreven als een menschelyk ideaal. Het is een zuiver persoonlijke gril, dat het zoo plezierig is sobertjes te leven en alles te planten en te poten wat men noodig heeft. Wij leven in een wereld met weerzinwekkende groote steden, een dikwijls afzichtelijke industrie en een zedelooze, onzinnige weelde van de rijken. De fantasie die dit alles omkeert moge velen bekoren, maar is geen basis van een toekomstige werkelijkheid. Zij wier hartstocht de muziek is, of het machinebouwen, of de medicijnen - eenig vak van kunst, techniek of wetenschap - zal men hen allen onderbrengen in de agrarische toevluchtsoorden van Van Eeden? Het zou alleen | |
[pagina 160]
| |
mogelijk of wenschelijk zijn als wij allen Van Eeden's waren. Geen wonder dat een ernstige en gevoelige jongen bij zich zelven zegt: nu, dan ben ik liever een boertje en leef van honing, olie enz. en maak mij los van de zwendelmaatschappij. Maar dit is hoogstens de vlucht uit de booze wereld van den kloosterling, geen revolutie van een ekonomisch politiek systeem.
* * *
Geheel homogeen met het overige is de opmerking van den Heer van Eeden, dat ‘het socialisme tot nu toe sterker in de diagnose dan in de therapie is.’ Dit kan licht het geval zijn, omdat het in 't geheel niet doet aan therapie. In de boven aangegeven zienswijze past allerminst de beschouwing - algemeen bij de bourgeoisie - dat de maatschappij ziek zou zijn en geneeskundige behandeling behoeven. Al het ook door Van Eeden gezegde over het abnornale van de kapitalistische maatschappij, behoort tot de burgerlijke en daarom onwetenschappelijke sociologie. Waar is het kenmerk van een normale maatschappij? Wij zoeken nlet naar geneesmiddelen tot herstel, wij zoeken naar machtsmiddelen tot revolutie. Hoe men de socialistische orde zal inrichten, moeten de menschen weten die haar beleven. Het kapitalisme wordt met geweld gehandhaafd door de bourgeoisie. Dit weten wij en willen wij veranderen. ‘De meeste artikelen van het socialistisch programma; - verkorting van arbeidsduur, arbeidersverzekering en dergelijken - zijn palliatieven, zonder ingrijpend principieel karakter,’ - zegt de schrijver. Zeker, de overmacht van de regeerende klasse bestrijden, en haar dwingen bescherming te verleenen aan de klasse die het meeste lijdt, is op dit oogenblik de eenig mogelijke taktiek. Elke versterking van het proletariaat is een bespoediging van de ekonomische revolutie; Van Eeden heeft dus ongelijk wanneer hij op het programma alleen palliatieven leest. Ja, de doktoren van de ‘zieke’ maatschappij zijn talrijk, maar buiten de socialistische partijen. De heele geavanceerd-burgerlijke politiek stelt zich ten doel het kapitalisme op te lappen. De invloed van de arbeidersklasse, bovendien de hoop dat men de ‘therapie’ zal houden voor een ernstige poging om het mogelijke te doen, leiden tot uitgebreide hervormings-programma's, en individueele probeersels. In dien zin heeft Van Eeden gelijk, als hij zegt: ‘men vindt de menschen die geneigd zijn tot arbeiden in zuiver socialistische richting niet minder buiten dan in het partijverband.’ Alleen heeft het van het socialisme enkel den naam. Niet, zooals Van Eeden beweert, schuwt men den naam en kan men de denkbeelden wel lijden: den naam geeft men zich niet ongaarne en de denkbeelden worden geschuwd, voor zoover men ze kent. Wat geliefkoosd wordt, is het valsche socialisme van eigen maaksel. De soort die de Heer | |
[pagina 161]
| |
van Eeden ‘zuiver’ noemt, en bedoelen moet als hij beweert, ‘dat maatregelen van min of meer socialistische - dat is anti-kapitalistische strekking - voorgesteld zijn door partijen met allerhande namen, en uitgevoerd door regeeringen van allerlei kleur.’ Er is niet anders voorgesteld of uitgevoerd dan wat door pressie van de werklieden niet langer mogelijk was achterwege te laten. Meer dan iets anders bewijst de verwarring tusschen socialisme en de gebrekkige regeeringsmaatregelen van de laatste jaren, dat de schrijver nog slechts zeer uit de verte met het socialisme heeft kennis gemaakt. Antikapitalistisch zijn de hervormingen van het kapitalisme, zoover ze het eenigszins zijn, ondanks de regeeringen en de regeerende klasse. De bewering, eindelijk, dat in Nederland ‘de socialistische partij, in vergelijking met naburige landen, wel zeer klein en machteloos is, maar het aantal eerlijke menschen met zuiver socialistische gevoelens er misschien betrekkelijk grooter dan ergens ter wereld’; - en dat ‘er wellicht niets ontbreekt dan een krachtig en tactvol leider om er een partij van te vormen, relatief even machtig als de Duitsche of Belgische’ - is van de zuurzoete welwillendheid die maar een nuance verschilt van de vijandigheid tegen de sociaaldemokratie, waartoe teleurgestelde ook-socialisten zoo licht overslaan. Ik vertrouw dat het bij Van Eeden niet verder zal gaan en hij een uitzondering zal blijken te midden van die vele ‘eerlijke menschen,’ wier sympathie feitelijk zoo moeilijk van afkeer te onderscheiden is. Van Eeden zou diensten aan de arbeiderspartij kunnen bewijzen als maar zeer weinigen. De krachtsontwikkeling van onze partij bij de verkiezingen is ook voor hem wellicht een vreugdevolle verrassing geweest. Pas losgerukt uit de verstikkende omhelzing van de anarchie - hoe hebben in andere landen de partijen vroeger onder dien druk geleden! - is inderdaad de Sociaaldemokratische Arbeiderspartij in Nederland niet onder het in billijkheid te eischene gebleven. Wij hebben, het is waar, alle menschen van goeden wil noodig. Maar evenzeer, meen ik, hebben de goedgezinden behoefte aan de voorlichting van, aan de samensmelting met de broederschap van den arbeid. Wij zouden in Van Eeden roemen, en Van Eeden zou groeien met ons.Ga naar voetnoot1). Aug. '97. |
|