| |
| |
| |
[Juli 1897 aflevering 6]
Van het oude Londen
door Heyn van Cortryck.
Lang vóór de kerk van St. Martins in the fields, zonder verrold te zijn, in het hart van Londen was gekomen; toen de Haymarket nog een weg was tusschen twee hagen, waar waschvrouwen haar linnen droogden; toen het vee nog graasde in Finsbury fields, - bestonden te Londen taveernen. Het waren de nieuwswinkels en de beurzen. Kooplieden handelden er, de reiziger verhaalde er zijn wedervaren, huizen van vermaak waren reeds het win-house der oude Saksers en het guest-house der Denen.
Hier klopte oud-Engelands polsslag. Straatroovers en beurzensnijders deelden er hun buit; de Rochesters van Karel II's tijd beraamden er hun nachtelijken minneroof; de Independenten ontlaadden er hun wrok over de dwingelandij en, welhaast, hun vreugd over de terechtstelling van den eersten Karel.
Maar ook zijn Engelands beroemdste namen aan taveernen verbonden. Shakespere, Fletcher, Raleigh, Beaumont vergaderden in de Mermaid Tavern, die omstreeks de helft der 17e eeuw nog in Broadstreet bestond. In Fleetstreet wordt nog een bij journalisten geliefde restauratie gedreven in de ‘Cheshire Cheese’, dat met zijn lage zoldering, kleine ruitjes, houten banken en muurschilderij, precies zoo bewaard is als in den tijd toen Johnson en Goldsmith er samen aten. In de ‘Holland Arms Inn’ ontweek Addison bij zijn geliefkoosden schotel kalfsvleesch en een beker sack, de grillen eener huisvrouw, die niet van de gemakkelijkste schijnt te
| |
| |
zijn geweest. De gothische City Hall is, behalve steeds vol etensgeur, vol historische herinneringen.
Een artikel in de Quarterly herinnerde ons verleden aan een pakje aanteekeningen, die wij eens over oud-Londen's tavernen en clubs maakten. De schrijver van dat artikel deelde een en ander mede over achttiende-eeuwsche beroemdheden, uit de sinds eenigen tijd gepubliceerde dagboeken van Jozua en Caleb (een zonderlinge combinatie) Parry. Maar hij plukte die te hooi en te gras en gaf niets dat naar een familiegeschiedenis van die merkwaardige Engelsche instelling: de club, geleek.
Al twee eeuwen geleden was Pall Mall om zijn tavern clubs vermaard of berucht. Er waren er van allerhande soort. In de meeste zouden wij liefst geen dames hebben meegebracht.
Enkele clubs bestonden alleen uit nachtbrakers, die op straat schandalen uithaalden, eerzame voorbijgangers en zelfs vrouwen aanvielen. Zoo de ‘Mohocks’ uit den tijd van den Spectator. Hun reglement was een formeel program tot het uithalen van kwaad, waartoe een voorafgaande brasserij den noodigen moed moest geven. ‘Keizer der Mohocks’ heette de president, die op het voorhoofd getatoeerd was met een halve maan. Ieder die op een laat uur op straat gevonden werd, moest door de leden evenzoo worden gemerkt.
De Mohocks begingen ongelooflijke gruwelen. Stelselmatig; want zij waren in groepen verdeeld, die elk hun eigen taak hadden. De Sweaters namen met hun zessen het slachtoffer in een kring en prikten het met hunne degens in dat lichaamsdeel waar schooljongens gestraft worden. De man draaide dan als een dolle in het rond, en eerst als hij genoeg gezweet had, liet men hem loopen. ‘Tipping the lion’ heette het, wanneer men den menschen den neus plat tegen het gezicht sloeg. De Tumblers zetten vrouwen op het hoofd. Anderen pakten vrouwen in tonnen en rolden haar Snow hill of Ludgate hill af.
In 1712 werd tegen de Mohocks een koninklijke proclamatie uitgevaardigd, waarbij zij met zware straffen werden bedreigd.
| |
| |
Niettemin duurde, volgens Swift, het gezichthakken voort. Wel schijnt het toen, tenminste vóór 1 uur 's nachts, betrekkelijk veilig op straat te zijn geworden. Sir Roger de Coverley, durfde, een week na het verschijnen van dit besluit, onder sterk geleide de komedie weer bezoeken, waar hij, uit vrees voor de Mohocks, in geen twintig jaar was geweest.
Later vaardigde de ‘keizer’ zelf een proclamatie uit. Hij veroordeelde geweld en rumoer en maakte bekend, dat alle wonden en schade aan lijf en leden, ‘uitgezonderd die welke hieronder nader zullen worden omschreven’, aan de zorgen van 's keizers heelmeester zouden worden opgedragen. O.a. werd verklaard, dat ‘tipping the lion’ niet zou worden toegediend aan man, vrouw of kind, vóór de klok van St. Dunstans één had geslagen; dat het zweet slechts zou worden gegeven tusschen een en twee uur 's nachts; dat de sweaters het Turksche bad zouden verschaffen in zulke nauwe sloppen en stegen, dat de behandelde personen geen gevaar liepen, kou te vatten; dat de ‘tuimelaars’, aan wier zorg voornamelijk de vrouwelijke sexe was toevertrouwd, zich zouden bepalen tot Drury Lane en de buurt van den Temple, enz. ‘Afgekondigd aan ons hof in de David Tavern’; - volgt de handteekening.
Tot bijna het einde der regeering van George I bleven de Mohocks bestaan.
Met de wonderlijkste bedoelingen, onder de vreemdste leuzen zijn in de 17e en 18e eeuw door drink- of dischgenooten vereenigingen opgericht. Men vond een ‘Lying Club’, een ‘Fighting’, ‘Fringe Glove’, ‘Ugly’, ‘Humdrum’, ‘Mummers’ club. Er waren er van dikke mannen, van eenoogigen en van menschen die in dezelfde straat woonden. De ‘Golden Fleece Club’ bestond uit kooplieden, die elken avond hun geweten schoon dronken; de ‘Everlasting Club’ verdeelde de 24 uur van het etmaal zoo onder hare leden, dat de club dag en nacht vergaderde, men had zoodoende altijd gezelschap, wanneer men er ook kwam.
White's Club was berucht om zijne weddingschappen. In 1744 wedden eenige jonge mannen om £ 1500, dat een man
| |
| |
12 uur onder water kon leven; een desperado onderwierp zich aan de proef, maar heeft het niet naverteld. Er werd veelvuldig gewed op menschenlevens en verder om al wat er zich maar eenigszins toe leende. Op den dag der aardbeving van 1750 hoorde een. geestelijke, bij het binnenkomen der club, dat men wedde, of de schok door een aardbeving of door het springen van een kruitfabriek veroorzaakt was. Vol verontwaardiging vertrok hij, zeggende, dat deze ongeloovige troep, bij het klinken der laatste bazuin ‘would bet puppet-show against judgment.’ Mr. Hogarth schilderde een speelscene in White's Club: bij het vuur wacht een man, uit wiens zak een pistool steekt, tot de winner van het meeste geld afscheid zal nemen. Hij zal zich dan schadeloos stellen voor zijn verlies!
In de taveerne met het uithangbord van St. Dunstan, die den duivel bij den neus neemt, vereenigde zich de Apollo Club; in verschillende andere herbergen zou de Calve's Head Club hebben vergaderd. Men beweert dat onder dien naam geen club bestaan heeft; echter blijkt uit prenten dat de onthoofding van Karel I en ook de verjaardag van Cromwell eenige malen met ruwe studentenfeesten zijn gevierd. Volgens een oud verhaal zouden daarbij kalfskoppen zijn gegeten op verschillende wijzen toebereid, waarmede de koning en zijne vrienden waren bedoeld. Verder kwamen op tafel een groote snoek met een kleinere in den bek - zinnebeeld van dwingelandij; een zwijnskop, voorstellende de Koningin in beestachtige natuur, enz. Na afloop van het maal werd een stuk uit Milton's Defensio Populi Anglicani voorgelezen, dat met een soort van eed door alle aanwezigen werd bekrachtigd. Wijn zou zijn rondgediend in een kalfsschedel ter eerbiedige herinnering aan die waardige patriotten, welke den tiran gedood en hun land verlost hadden van zijn willekeur.
Zoo althans verhaalt de schrijver van ‘Secret History of the Calves' Head Club or the Republican unmasked.’
Op 30 Jan. 1706 vermaakten eenige jongelieden van All Souls College te Oxford zich, omstreeks middernacht, nadat zij samen gesoupeerd hadden, met een aantal houtsnippen den
| |
| |
kop af te slaan ‘in contempt of the memory of the blessed martyr.’ Een 30 jaar later werd een dergelijk feest gevierd in een taveerne in Suffolkstreet. Verhit door den wijn maakte het gezelschap groot rumoer; éen stak het hoofd uit het raam en dronk op de nagedachtenis van het leger, dat den koning onttroond had en op de rebellen, die hem hadden onthoofd. Weldra vlogen er steenen van alle kanten; het volk woedend, dat een officicele vastendag (30 Jan.) aldus ontwijd werd, sloeg de vensters stuk en zou het huis in brand gestoken hebben, indien de brandwacht dit niet had verhinderd. Volgens Horace Walpole werd er heel wat vernield; de jongelui redden zich met groote moeite.
Van de letterkundige gezelschappen is de Literary Club de beroemdste geweest. Zij werd opgericht door Sir Joshua Reynolds en Dr. Samuel Johnson en telde als leden geen minderen dan Goldsmith, Burke, die de politieke welsprekendheid vertegenwoordigde, Bennet Langton, bekend om zijne bedrevenheid in de Grieksche letterkunde, Tophan Beauclerk, berucht om zijne avonturen, zijn kennis van de vroolijke wereld, zijn lastigen smaak en zijn sarcastisch vernuft. Hallam, Gibbon en Macaulay zijn er lid van geweest. David Garrick bracht er zijn onweerstaanbare vroolijkheid en smaak voor tooneeleffecten.
De volgende meesterlijke schets van een door Dr. Johnson geleide vergadering, is van Burke.
‘De zaal van de Litteraire Club ligt voor ons; op de tafel staan de omelette gereed voor Nugent en de citroenen voor Johnson. Daar zijn vergaderd wier hoofden voor altijd leven op het doek van Reynolds: Burke met zijn bril; Langton's lange, magere gestalte; Beauclerk, die hoffelijk grijnst en Garrick, die glanzend glimlacht; Gibbon, die op zijn snuifdoos tikt en sir Joshua met zijn roeper aan het oor. Op den voorgrond zien wij die zonderlinge figuur, voor ons even gemeenzaam als onze naaste verwanten: het reuzelichaam, het geweldige vleezige gelaat, bezaaid met litteekens, de bruine jas, de zwarte, gebreide kousen, de grijze pruik met het verschroeide kuifje, de vuile handen, de nagels, afgesneden en gebeten tot op het leven. Wij merken op, hoe neus
| |
| |
en oogen zich bewegen met stuiptrekjes. De zware gedaante hobbelt, puft, en dan komt het “Waarom mijnheer?” en het “Neen mijnheer!” en het “Gij kunt geen antwoord op die vraag geven, mijnheer!”
In deze club kwam ook Goldsmith. Hij stelde het geleerde gezelschap zeer op prijs, maar voelde er zich niet op zijn gemak. Beter was hij thuis in de “Shilling Whist Club”, die in de Devil Tavern samenkwam. Dit was een mindere soort herberg, behoorende tot de rubriek der “Heaven” en der “Hell” waarvan voorzichtige lieden schreven dat zij wel wilden dat die een anderen naam hadden: 't is kwaad spelen met messen. In vroeger tijd verdienden ze die namen ten volle. Een der trouwste bezoekers van den Devil Tavern was Mull Lock, alias John Cottington, die de eer had, den zak te rollen van Cromwell, en die Karel II, in zijne ballingschap te Keulen, voor £ 1500 aan plaatzilver bestal. In Goldsmiths tijd was het een zeer achtenswaardig gezelschap dat er vergaderde, wat niet belet, dat er allerlei aardigheden werden uitgehaald, waarvan deze goedige man dikwijls het mikpunt was.
Op zekeren avond gaf hij aan den koetsier, die hem naar de club bracht, een guinje in plaats van een shilling. Aan zijne vrienden klaagde Goldsmith zijn nood, doch hij berustte. Den volgenden avond zeide men hem, dat iemand op straat hem wenschte te spreken. Hij ging naar buiten en ontwaarde met verwondering en blijdschap den koetsier, die hem de guinje kwam terugbrengen. Om zoo groote eerlijkheid te beloonen, zamelde de goede Goldsmith een sommetje bijeen dat hij rijkelijk uit zijn eigen beurs aanvulde en zond den man daarmede naar huis. Hij was nog druk bezig, den eerlijken koetsier te prijzen, toen een der clubleden vroeg, de teruggegeven guinje te mogen zien... Ze was valsch.
Een gebrul van plezier ging op onder de genooten, en Goldsmith begreep nu, dat de gewaande koetsier evenzeer een namaaksel was als het geldstuk. “Noll” - zoo heette hij in de wandeling - was zoo verlegen, dat hij weldra stil heensloop.
De vermakelijkheden in deze club waren van allerhande
| |
| |
soort. Ook epigrammen werden vervaardigd en hier werd het eerst gehoord het beroemde grafschrift, dat Goldsmith maakte op Edw. Purdon:
Here lies poor Ned Purdon, from misery freed
Who long was a bookseller's hack;
He had led such a damnable life in this world,
I don't think he'll wish to come back.
Over oud-Engeland's letterkundige vernuften vinden wij in de dagboeken der Parry's menige aardigheid, die ons de kleine zijden van het karakter dier grooten doet zien en hen daardoor nader brengt.
Bijv. het volgende geval uit het leven van John Dryden.
“Glorious John” was voorzitter van een club van dichters en vernuften in Will's koffiehuis. Op een hunner bijeenkomsten, toen allen aan tafel de komst van hun president verbeidden, trad eensklaps Mayle, afgevaardigde in het parlement en een verdienstelijk lid der vereeniging, het vertrek binnen, stapte naar het hoofd der tafel en ging, met de opmerking, dat er een plaats vrij was, in den presidentszetel zitten. Dryden kwam kort daarna ook en nam, tamelijk onthutst, plaats op een leegen stoel nabij het hoofd der tafel.
Het eten werd opgediend en werd met ongewonen ernst verorberd. Ten laatste, toen de wijn de gemoederen wat had opgebeurd, begon men te praten over schrijvers en de nieuwste litteraire producten. Mayle hield op gezaghebbenden toon een korte rede over “Aurengrebe”, het bekende werk van Dryden. “Het getuigt zonder twijfel van veel kracht van karakter, juist gevoel en vloeiende dichting”, zeide hij “maar ongelukkig zijn de beste gedeelten gestolen.” Hij las eenige der meest geroemde verzen uit het dichtstuk voor en vroeg toen of de heeren gelooven wilden, dat die bijna letterlijk vertaald waren van een schrijver uit de vierde eeuw, Hieronymus Giraldus, een zeer scherpzinnig auteur, wiens werk, zeide Mayle, zoo weinig bekend is, dat redelijkerwijs
| |
| |
betwijfeld mag worden, of gij ooit zijn naam hebt ontmoet.’
De vrienden zagen elkaar aan. Neen, ze moesten bekennen, dat zij nooit van dien man gehoord hadden. ‘Nu dan zal ik u het oorspronkelijke van deze verzen geven’, en Mayle gaf een bijna letterlijke lezing van Dryden's verzen in het latijn.
Het gezelschap was versteld en Dryden stond geheel ontdaan, zonder een woord te spreken, van tafel op en ging heen. Nauwelijks was hij vertrokken of Mayle barstte in schaterlachen uit en bekende, dat voor zoover hij wist, nooit een schrijver Hieronymus Giraldus bestaan had, maar dat hij van Dryden zelven verzen had vertaald, die zijn naam beroemd zouden maken.
Het verhaal van Dryden's afranseling door den hertog van Buckingham in een Londensch koffiehuis, is volkomen waar. Hij had den hertog verachtelijk voorgesteld in ‘Absolom and Achitophel’ en daardoor zijn toorn opgewekt. Toen de bestraffing was toegediend, trachtte Buckingham een pleister op de wonde te leggen. Hij roemde de vertooning van het stuk en gaf aan Dryden een aanwijzing van £ 50 op zijn bankier.
Van Will's Coffeehouse worden wij gevoerd naar Button's waar Addison, Steele, Pope en Rowe vergaderden. Rowe had altijd sarcastisch over lord Oxford gesproken, zoo niet geschreven. In de dagboeken der Parry's wordt verhaald hoe deze zich wreekte.
Rowe had ook eens de hulp van den minister noodig en woonde zijne audienties zoo getrouw bij, dat lord Oxford hem eindelijk opmerkte en vroeg naar zijne wenschen. Rowe antwoordde, dat hij zeer verlangde, al zijn krachten te besteden om de regeering te steunen. Lord Oxford glimlachte minzaam en zeide tot hem: ‘Daar valt mij op het oogenblik iets in. Kent gij Spaansch?’
‘Neen, my Lord,’ zeide Rowe, ‘maar ik geloof dat ik het gemakkelijk leeren kan.’
‘Wel doe het dan vooral,’ antwoordde de minister nadrukkelijk.’
De heer Rowe vertrok en begroef zich geruimen tijd op het land, om al zijn aandacht aan zijn taalstudie te kunnen
| |
| |
wijden. Geen zijner vrienden begreep wat er van den dichter geworden was. Na zes maanden keerde Rowe terug en verscheen op audientie.
‘Wel mijnheer Rowe,’ informeerde lord Oxford, die hem opzettelijk spoedig aandacht schonk, ‘hebt gij mijn raad gevolgd? Hebt gij Spaansch geleerd?’
Het antwoord klonk bevestigend.
‘Maar, verstaat gij het zeer goed, mijnheer Rowe?’
‘Ik kan het nog niet spreken, my Lord,’ zeide Rowe, die zich reeds begon te verblijden in het vooruitzicht van tenminste een plaats als gezantschapssecretaris, ‘maar ik twijfel niet, my Lord, of een kort verblijf in Spanje zal mij in staat stellen, het even vlot te spreken, als ik het lees.’
‘Wel dan benijd ik u, mijnheer Rowe. Gij kent dan een genoegen dat mij nooit te beurt zal vallen: ‘Don Quixote in het oorspronkelijke te lezen.’
Jozua Parry heeft noch Rowe, noch Dryden of Wren meer gekend. Hij teekende zijn anecdoten op uit den mond van lord Bathurst. Pope echter ontmoette hij dikwijls ten huize van lord Bathurst - een vermogend beursman, die graag voor Maecenas speelde. - Volgens dezen kon Pope sneller verzen maken dan één zijner tijdgenooten. ‘Zijn verzen-molen draaide altijd.’ Maar van wandelen hield hij niet; als hij met Swift wandelde, liep hij zoo langzaam, dat deze zich vermaakte met om hem heen te loopen.
Men kent de geschiedenis van Pope's verliefdheid op Lady Mary Wortley Montague en hoe deze liefde veranderde in een haat, hevig genoeg om hem zijn bittere schets van vrouwenkarakters in de pen te geven. Over deze verhouding vertelde lord Bathurst altijd graag het volgende verhaal.
Lady Mary ging op zekeren dag een bezoek brengen aan lord Burlington in Piccadilly; maar vond hem niet thuis. Wel was, volgens den bediende, de heer Pope boven in een der salons. Lady Mary, zeide dat zij hem graag zou spreken, en liet zich de kamer wijzen. Na een poos ging de salon-schel en de bediende kwam op de trappen Lady Mary tegen, die juist de zaal verlaten had. ‘Je hebt me
| |
| |
gezegd, dat mijnheer Pope in het salon was,’ zeide zij, ‘maar ik vond er niets anders dan een grooten baviaan in een leunstoel.’
Het geval werd door den bediende aan lord Burlington verhaald en, zooals gewoonlijk in dergelijke omstandigheden, door een goedhartigen vriend den heer Pope zelven in het oor gefluisterd. Pope wreekte zich als volgt. Korten tijd daarna hield het rijtuig van den verontwaardigden dichter stil voor de woning van lady Mary, aan wie hij verzocht hem te volgen. Hij zou haar, zeide hij, toonen hoe uitstekend het was, dat men den steenen muur, die het gezicht van den weg op Kensington Gardens belemmerde, door een ijzeren hek vervangen had. Lady Mary was zoo kippig dat zij de voorwerpen op 20 voet afstand niet kon onderscheiden. Doch zij wilde dat nooit bekennen en ging met Pope mee, die haar een uur lang onthaalde op een beschrijving van de prachtige natuurtafreelen die men naar alle kanten door het zoogenaamde hek (maar er stond nog altijd een muur) te zien had gekregen. Lady Mary stemde alles toe, al zag zij niets. Na de vertooning greep Pope de eerste de beste gelegenheid aan, om al zijne vrienden te vertellen hoe schitterend hij op lady Mary haar onmenschlievende toespelingen op zijn persoonlijke gebreken verhaald had.
Van dezelfde lady Mary Wortley Montague bezitten wij een verhaal over hare toetreding tot de ‘Kit Cat Club’. Haar vader, Evelyn, hertog van Kingston, kwam op zekeren dag op de gedachte, haar als lid van deze vereeniging voor te hangen, toen zij nog geen 8 jaren oud was. De andere leden maakten bezwaar, omdat, volgens de regelen der club, geen beauty mocht gekozen worden, (wat de achtjarige jonge dame toen reeds schijnt te zijn geweest), die zij nooit gezien hadden. ‘Dan zult gij haar zien!’ riep de vader en in den roes van het oogenblik, zond hij naar huis het bevel, haar op het mooist uit te dossen en naar de taveerne te brengen. Met juichkreten werd de kleine Mary ontvangen en met algemeene stemmen werd zij gekozen, waarna elk der aanwezigen op hare gezondheid dronk en haar naam behoorlijk op een drinkglas gegraveerd werd.
| |
| |
Tot het gezelschap behoorden eenige der uitstekendste mannen van Engeland. De kleine ging van den schoot van een dichter over in de armen van een staatsman, werd onthaald op zoetigheden en overstelpt met liefkozingen en, wat haar misschien nog het meest beviel, hoorde van alle kanten den lof van hare gevatheid en schoonheid. Openhartig bekende lady Mary later, nooit zulk een gelukkigen dag te hebben gehad in geheel haar leven.
* * *
Wil men een kenschetsing van de taveerne waar het zoo zonderling toeging, dan vindt men die in de volgende beschrijving van een tijdgenoot (bisschop Earle).
‘Een taveerne is een graad, of, zoo ge wilt een paar trappen hooger dan een ale house; men is er dronken met meer krediet. Er wordt meer nieuws getapt dan wijn, en meer grappen dan nieuws. Het een of ander sponsachtig brein zuigt deze op en knijpt ze later uit in een klucht. Een taveerne is het beste tooneel: de karakters worden handelend vertoond, niet gespeeld. Het heet, dat men er komt om vroolijk te zijn, maar in waarheid is het om rumoer te maken. Men komt er om te twisten en men komt er om vrienden te winnen. Het is een verzengende luchtstreek, die het gelaat verschroeit en tabak is het kruid(t) dat blows it up. Er zou veel kwaad aangericht worden, zoo de waard geen water klaar had voor de vlammen... Na een lange zitting wordt het er als in een straat na een stortregen: de tuiten loopen van boven en de gooten beneden... Het is een gelegenheid tot lui zijn voor den werker en een werkplaats voor den leeglooper; het heiligdom van den zwaarmoedige; het tehuis van den vreemdeling; het vermaak van den pleiter; zoetheid voor den student; leengoed van den burger. Geen betere studieplaats dan deze voor het vonkelend vernuft.’
De taveernen van Knightsbridge waren bekend om de geheime huwelijken die er gesloten werden, o.a. in Trinity Chapel. ‘Leuter niet langer,’ zegt een der personen van Shadwell's ‘Sullen Lovers’: ‘In Knightsbridge weet ik er
| |
| |
een die alle losse menschen aan elkaar haakt; we gaan naar hem toe en hij zal ons zoo liefhebbend wegzenden als eenig paar zotten die ooit veroordeeld waren te trouwen.’
Men had er, waar tevens tooneelvoorstellingen werden gegeven. Aan The Eagle in City Road was een groote schouwburg verbonden. Zoo ook was Sadler's Wells vroeger een taveern theatre, waar het publiek wijn dronk en tegelijk naar vertooningen keek.
Een der oudste tegenwoordige clubs is Brooks's. Deze heeft tot regel, dat één zwarte bal een herkiezing noodig maakt. Sheridan werd er drie malen voorgehangen, maar even vaak gedeballoteerd. Het bleek, dat de zwarte bal afkomstig was van George Selwyn, die bezwaar maakte omdat Sheridan's vader op het tooneel was geweest. Toen Sheridan dezen reden vernam, verzocht hij voor de vierde maal te worden voorgesteld. Op den avond der stemming kwam hij, tien minuten voor deze beginnen zou, arm in arm met den prins van Wales de zaal binnen en werd nu gekozen.
George Robert Fitzgerald, nauw verwant aan een der eerste Iersche familiën, die in 1786 terechtgesteld werd wegens een koel beraamden wreeden moord, was in alle voorname clubs van Londen steeds geweerd om zijne duelleer-woede. Eens is hij bijna geslaagd, Brooks's Club binnen te dringen.
Aan een der leden, den admiraal Keith Stewart, verzocht hij, hem voor te hangen. De admiraal wist dat hij kiezen moest tusschen het voldoen aan dit verzoek en een duel. Hij koos het eerste, maar was niettemin volkomen besloten, met de andere leden tegen Fitzgerald te stemmen. Bij het openen der doos vond men dus geen enkelen witten bal.
Ieder had dit verwacht, maar wie zou den moed hebben, dezen uitslag aan den kandidaat te berichten? Een duel, dat er het onvermijdelijk gevolg van zou wezen, liep altijd noodlottig af voor Fitzgerald's tegenstander, en admiraal Stewart, dien men er voor wilde laten opdraaien, had er niet den minsten lust in.
Na lang beraad werd besloten dat Brooks, de eigenaar van het clubgebouw, den uitslag zou berichten. Fitzgerald, die in
| |
| |
een andere zaal wachtte, nam de tijding kalmer op, dan men gevreesd had. Nadat Brooks met veel strijkaadjes hem aan het verstand had gebracht, dat hij zich eerst een maand later opnieuw candidaat kon stellen, ‘aangezien er helaas een zwarte bal gevonden was,’ greep de duellant zijn hand en zeide: ‘Mijn beste Brooks, ik ben gekozen, maar er moet een kleine vergissing bij de stemming zijn begaan. Ga naar de heeren en verzoek hun, aangezien het maar één zwarte bal scheelde, om mijnentwil geen plichtplegingen te maken, doch alleen even over te stemmen.’
Men liet eenigen tijd verloopen en zond toen Brooks om te berichten, dat er nu twee zwarte ballen gevonden waren.
‘Dan,’ riep Fitzgerald, ‘zijn er nu twee vergissingen begaan en dan zullen de heeren werkelijk nog eens moeten beproeven of het niet mogelijk is te stemmen, zonder zich te vergissen.’
Weldra kwam nu het antwoord, dat Fitzgerald's zaak hopeloos stond, want dat hij van top tot teen gedeballoteerd was. En men verzocht hem, niet verder te trachten, in een gezelschap te dringen, waar zijn tegenwoordigheid niet gewenscht werd.
Nu snelde Fitzgerald de trappen op, trad de zaal binnen met een buiging en zeide tot de leden, die verontwaardigd oprezen, in zijn Iersch dialect: ‘I beg ye will be sated.’ Recht liep hij toe op admiraal Stewart, die bij den haard stond en vroeg hem en vervolgens aan elk der leden, of zij tegen hem gestemd hadden. Telkens werd ontkennend geantwoord, en nu keerde Fitzgerald zich tot het gansche gezelschap met de woorden:
‘Gij ziet mijnheeren, dat aangezien niemand tegen mij gestemd heeft, ik gekozen moet zijn. Het is de heer Brooks, die zich vergist moet hebben. Maar daarvan was ik al dadelijk overtuigd, en het spijt mij alleen, dat zooveel tijd verloren is.’
Daarop bestelde hij een flesch champagne om op het welzijn van de club te drinken en haar geluk te wenschen met de verkiezing met algemeene stemmen van een ‘real gentleman by father and mother and who never missed his man’.
| |
| |
Er zat nu niets anders op, dan den man dood te verklaren. Niemand sprak meer tot hem; alleen dronk hij zijn champagne op en hij verdween na eenigen tijd, met de belofte, den volgenden avond terug te komen, en dan ‘wat meer werk van zijn lidmaatschap te zullen maken.’
Doch toen waren eenige flinke politie-agenten op wacht gesteld en Fitzgerald, die daarvan de lucht schijnt gekregen te hebben, vertoonde zich in Brooks's club niet meer, hoewel hij overal rondbazuinde, dat hij met algemeene stemmen gekozen was.
Gij ziet hoe zeer de Tavern Clubs uit de dagen van den vroolijken Charles ontaard waren om een dergelijk verdienstelijk man den toegang te ontzeggen!
Wij komen nu aan de kalme en wetenschappelijke of deftige clubs van deze eeuw. In 1814 werd de Travellers Club opgericht, waarvan niemand lid mag zijn, die niet tenminste 500 mijl van Londen in rechte lijn buiten de Britsche eilanden gereisd heeft. Dobbelsteenen, hazardspelen en weddenschappen hooger dan een guinje, zijn er verboden, evenals speelkaarten voor den maaltijd. Zoo deugdzaam zijn zeker niet alle clubs, maar, ontbreekt er hier of daar iets aan de zeden, dan loopt dat minder in het oog.
Dat in datzelfde jaar White's Club aan den hertog van Wellington een maal bood van £ 2480 10s. 9d., hinderde niemand, behalve de leden. Zelf moesten zij ook maar weten hoe de £ 9850 te bekostigen voor het feest dat, kort te voren, ter eere van den keizer der Russen, den koning van Pruisen en andere toen te Londen vertoevende vorsten was aangericht. Die uitgaven waren bij White's traditioneel. Hierboven is er al iets van gezegd. In 1751 gaven zeven jonge leden een feest, waarbij van iedere flesch champage slechts één glas werd gedronken, terwijl de spijslijst, volgens Walpole, eenvoudige lieden voor een aardbeving deed vreezen.
Tot de society clubs behoort de ‘Four in Hand’, die in het begin van het jaar in Hyde Park ‘uitkomt’. Dan paradeeren de koetsen met hunne vierspannen, door de edele lords zelven gemend. Grappig dat Gentlemen-coaching in
| |
| |
Engeland begonnen werd door dames. Later volgden de heeren, vermogende bucks (viveurs), die hunne koetsiers zoo slaafs nadeden, dat een rijke jonge man een zijner voortanden deed wegbreken, om te kunnen spuwen, zooals zijn koetsier zoo netjes kon.
Een ander, lord Onslow, is onsterfelijk gemaakt in het rijmpje:
What can Tommy Onslow do?
He can drive a coach and two
Can Tommy Onslow do no more?
He can drive a coach and four.
en datzelfde talent wordt hem ten opzichte van een curricle en een phaeton toegekend.
Tommy Onslow was een levendig mannetje, die de hebbelijkheid had, op rare plaatsen te rijden. Eens - zoo wordt van hem verteld - reed hij door Thamesstreet, welke nauw en altijd vol karren is, toen de haak van een kraan, die voor een pakhuis bengelde, den kap van Onslows rijtuig pakte, tengevolge waarvan het omviel. Onslow viel op de steenen en brak zijn sleutelbeen.
* * *
Van de vele staatkundige clubs was in het begin der 18e eeuw de Mughouse het populairst. De Jacobieten hadden ijverig gewerkt om de straatbevolking in de hand te krijgen ten einde de Whig-regeering van koningin Anna omver te werpen en den weg tot het terugkeeren der verbannen Stuarts te effenen. Teleurstelling bij de troonsbestijging van George I maakte deze partij nog gevaarlijker, en de straten van Londen werden door woeste benden aanhoudend onveilig gemaakt.
De Mughouse clubs namen op zich de orde te herstellen. Zij trokken des avonds door de straten en vermaakten zich bijna dagelijks met kloppartijen te leveren aan het Jacobijnsch gepeupel.
Welbekend is de geschiedenis van politieke clubs als de Reform, die opgericht werd in 1834. Zuiver politiek is ook de twee jaren oudere Carlton Club, gesticht door den grooten
| |
| |
hertog van Wellington en enkele vrienden. Men heeft de Conservative en de Junior Conservative, de Oxford & Cambridge club, voor leden der beide hoogescholen, en de National Liberal, de groote vereeniging van vrijzinnigen. In 't geheel telt Londen nu zoowat 125 clubs, waarvan een half dozijn dagteekenen uit de vorige eeuw.
Deze rijke vereenigingen zijn zelfzuchtig in beginsel, en volkomen passend voor de gebruiken van het Engelsche volk. Het maatschappelijk en het huiselijk leven der Engelschen maakten zulk een instelling noodzakelijk en hun aangeboren zucht tot vereenigen deed de rest. Voor een betrekkelijk kleine jaarlijksche bijdrage wordt gij toegelaten in den kring, waar gij het liefst uwe kennissen zoekt. Een welgekozen en uitgebreide boekerij, dagbladen en tijdschriften zijn ter beschikking en men kan er zich onbekommerd in verdiepen, gezeten in de gemakkelijkste stoelen ter wereld, in de weelderigste zalen. Men eet er beter dan in de beste Parijsche hotels, gebruikt er het fijnst geslepen glas en de duurste serviezen. Voor de leden wordt de club een tweede huiselijke haard, maar een zonder beslommeringen en zorgen; geen hinderlijke kennissen, geen schuldeischers kunnen er doordringen...
Want al wat gering en onbeduidend is - dit woord in de Londensche beteekenis - wordt streng geweerd.
|
|