Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 3
(1896-1897)– [tijdschrift] Tweemaandelijksch Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 411]
| |||||
Nieuw-Malthusianisme
| |||||
[pagina 412]
| |||||
Een Afgeluisterd Gesprek (no 5.) Bestrijding van Overbevolking (no. 6). Schets I, Ons Programma door Dr. J.M. Smit, verschenen in 1882 het jaar na de oprichting, werd in 1883 gevolgd door het geschriftje van Van Houten. De vraag: waarom het aangekondigde leven van Malthus niet uitkwam, vindt men beantwoord in het verslag van de tweede Algemeene Vergadering, gehouden op 9 December van het laatstgenoemde jaar. ‘Niet de ijver van onzen voorzitter, de heer C.V. Gerritsen, die beloofde eene brochure te schrijven: 't Leven van Malthus, en die daarvoor de copie gereed heeft, maar financieele bezwaren beletten tot nu toe, de uitgave van een werkje waarin in hoofdzaak de strijd zal beschreven worden die Malthus te strijden had tegen de tegenstanders van zijne leer.’ ‘Voldoende verkoop der brochures - lezen wij verder - zou de financieele bezwaren wel kunnen doen verminderen, maar die verkoop gaat helaas noch niet naar wensch.’ Wat dit betrof, er was een lid op deze algemeene vergadering aanwezig, die het zich wel begrijpen kon dat Schets II nu juist niet erg trok. De brochure van Mr. van Houten - ‘hoe prijzens- en achtenswaardig ook’ - kon geen aanspraak maken op den naam van populair. Liever had de spreker een geschrift gezien dat kans had om begrepen te worden door de lagere volksklasse. Het bestuur, indien wij het korte verslag der bijeenkomst niet misverstaan, dacht over deze zaak eenigszins anders.. Een populair en praktisch boekje voor de massa, stond niet op zijn programma, althans niet voor zoo spoedig. Na de biografie van den schutspatroon der vereeniging had men zich volgens bovengeplaatste lijst, voorgesteld te behandelen de positieve oorzaken van de beteugeling der overbevolking. Dit onderwerp, zeer waarschijnlijk, opgevat als een bijdrage tot de verwezenlijking van het doel in de statuten genoemd: verspreiding van kennis betreffende de wet der bevolking, enz. Eerst dan zouden aan de beurt zijn: de preventieve middelen ter beperking, het eigenlijke praktische Nieuw- | |||||
[pagina 413]
| |||||
Malthusianisme, - ‘populair, ter verspreiding onder de lagere volksklasse’, waarvan het lid had willen spreken. Echter schijnt het, dat de bestuurderen reeds iets hadden gevoeld van de noodzakelijkheid waarop hun in de vergadering werd gewezen. Immers, wel bevatte de aankondiging achter in de eerste brochure het rijtje wetenschappelijke onderwerpen; maar in de jaarvergadering was al van nummer vier afgestapt. Dit maken wij op uit deze zinsnede van het rapport, onmiddellijk volgende op de laatstgeciteerde: - ‘Zeer spoedig kan de brochure nog niet verwacht worden waarin de preventieve middelen zullen worden besproken. En dit wordt te meer bejammerd doordien meer en meer blijkt dat voor hen, onder wie de Bond bij voorkeur propaganda wil maken, slechts één vraag op dit punt bestaat nl.: hoe kunnen wij de bevruchting voorkomen?’ Hier, dus, is sprake van de in de eerste toezegging in de vijfde plaats genoemde brochure. Deze, zegt het bestuur, kan eerst over eenigen tijd verschijnen. Onze konklusie dat men het plan voor de andere geheel had opgegeven, wordt waargemaakt door de omstandigheid dat zij nimmer het licht heeft gezien. Ongetwijfeld, nu, kan het bestuur van den Bond het beste beoordeelen wat voor het doel van den Bond het meeste noodig was. Onzerzijds willen wij alleen opmerken dat de wetenschappelijke orde in de schrifturen van den Bond geleden heeft. De ontworpen reeks was volkomen logisch. Na een uiteenzetting van het beginsel, een verdediging van het beginsel tegen een tamelijk verspreid bezwaar door een man van gezag. Vervolgens een woord van opbeuring en troost tot hen, die evenals de oud-vader Malthus gesmaad werden om het beginsel. Daarna de eene helft van het leerstuk nog eens breeder ontwikkeld: de positieve oorzaken, n.l. de thans in het blinde werkende krachten, die de overtollige personen van de aarde doen verdwijnen - en hieraan verbonden en het kompleteerende: de preventieve middelen; de onschadelijke maatregelen, door menschen gevonden om aan het woeden van gezegde krachten te ontkomen -, de verstandelijke wil gesteld in de | |||||
[pagina 414]
| |||||
plaats van de redelooze natuur. Eindelijk een uitbreiding over diverse aan de hoofdzaak verwante onderwerpen, prostitutie, huwelijk, enz. Maar, de logika van de feiten overstemde de logika der ideeën. Wij zagen dat reeds vóór de gemaakte opmerking, uit eigen beweging, schoon nog vasthoudende aan het plan van de levensbeschrijving, het bestuur reeds besloten had, zoo spoedig de finantiën het toelieten, vervolgens te komen op de preventieve middelen. Reeds klaagde de secretaris over het onvermijdelijke uitstel; want in de twee korte jaren van het bestaan der vereeniging had hij de ervaring opgedaan, dat het publiek, waarvoor zij was gesticht, niet vroeg naar theoretische boeken, maar alleen: ‘hoe kunnen wij de bevruchting voorkomen?’ En voor den aandrang waarmede deze vraag gesteld werd, bezweek spoediger dan men gedacht had, het wetenschappelijk systeem, volgens hetwelk de kennis van de wet der bevolking onder het Nederlandsche volk zou zijn gebracht. Malthus, eenmaal overleden, bleef dood voor zijne nakomelingen of leefde slechts in den naam van den Bond. De Heer Gerritsen aan wiens ijver ook zonder de verklaring van den secretaris wel niemand had getwijfeld, zag zich gedwongen zijne copie in portefeuille te houden. Latere verslagen zwijgen van de gedane belofte en in het openbaar heeft niemand zich meer om de kleine bibliotheek bekommerd, waarvan de inventaris in het eerste geschrift van de vereeniging was opgenomen. Ondank, echter, mag men dit niet heeten. De waarheid is, dat het publiek, voor de bloemen van den boom der kennisse, verkozen heeft de vruchten. Hoe Malthus eenmaal had geleefd, achtte men niet zooveel waard als hoe men thans zelf had te leven. De positieve of repressieve beteugeling - deed zij zich gevoelen in de werkelijkheid, dan was het te laat. Zou men stilstaan bij kwestiën van herstel, zoodra uitzicht was geopend op voorkoming van het kwaad? De prostitutie behoefde niet meer beschreven te worden, men zou haar opheffen met het Nieuw-Malthusianisme. | |||||
[pagina 415]
| |||||
Het huwelijk bij onbeschaafde volken kon wachten op deze nieuwe regeling van het huwelijk bij de beschaafde. En de voortplanting bij planten en dieren zou het eerst tijd worden te bedenken, als wij aan de ongebondenheid der onze paal en perk hadden gesteld. Kortom, de vraag der vragen overstemde alle andere; en het bestuur van den Nieuw-Malthusiaanschen Bond dat haar onvoorzichtiglijk had uitgelokt, en niettemin meende op zijn doode gemak voor en naast het antwoord allerlei gewichtige onderrichtingen aan de natie te kunnen slijten, zag zijne papieren plannen, geschrevene en ongeschrevene, verstuiven voor den storm die aanhield: ‘- hoe kunnen wij de bevruchting voorkomen?’ - | |||||
XXII.De Algemeene Vergadering die wij noemden, was van December 1883. Er werd vervolgens een gehouden den 21n December '84. Van het oorspronkelijke voornemen betreffende Schets III, zeiden we, werd niet meer gerept. Na eene korte, theoretische toespraak van den Voorzitter, vermeldde in zijn beknopt jaarverslag de secretaris de verschijning van nummer drie: Het Ontstaan en de Ontwikkeling van het Zedelijkheidsgevoel, als of nooit van iets anders sprake ware geweest. ‘Met de uitgave van No. 3 der schetsen is een belangrijke stap door den Bond gedaan. Hoezeer naar een dergelijk geschrift werd uitgezien, bewijst de waarlijk groote belangstelling die het ondervindt, terwijl daarbij tevens nog exemplaren van de beide eerste nummers verkocht worden. Zelfs het unaniem ignoreeren van het geschrift door de groote dagbladen, heeft niet kunnen tegenhouden, dat reeds drie weken na de verschijning bijna tweeduizend exemplaren waren verkocht. Trouwens het aantal brieven, dat ook in dit jaar enkelen bestuurs- en gewonen leden, inzonderheid medici, toevloeide, ter informatie naar de voorbehoedmiddelen, bewees genoegzaam hoe groote behoefte daaraan gevoeld werd.’ En | |||||
[pagina 416]
| |||||
deze laatste woorden waren slechts een herhaling van een zinsnede in het vorige verslag blijkens welke reeds in 1883 - onmiddelijk dus nadat de stichting van de vereeniging eenige bekendheid had gekregen - ‘verschillende leden, meerendeels geneeskundigen, maar vooral de secretaris, herhaaldelijk brieven (hadden) ontvangen, waarin inlichtingen over de preventieve middelen werden gevraagd.’ Al wat hier de klok luidt, is kennismaking met de middelen. Naar welk theoretisch beginsel men handelde, achtte men blijkbaar van minder gewicht, dan het praktische voorschrift. Wie zich per brief richtte tot de vertegenwoordigers van den Bond, informeerde niet of nauwelijks welke nieuwe moreele gezichtspunten de Heeren Gerritsen en Heldt hadden ontdekt, maar met welke instrumentjes het kinderenkrijgen belet kon worden. Wie, echter, den titel van de brochure die in het verslag van 1884 vermeld wordt, in het oog vat, zal niet dadelijk begrijpen dat dit nu de langverbeide en dringend gevraagde praktische mededeeling was. ‘Ontstaan en ontwikkeling van zedelijkheidsgevoel,’ zou men zeggen, is waarlijk wel de moeite waard dat men er over spreekt; - maar toch, de lieden die naar de machinetjes vroegen, waren over de eischen van het hunne met zich zelf niet meer in tweestrijd, en alleen begeerig tot daden te komen. De waarheid is dan ook dat deze titel een vroom bedrog was. Blijkens het verslag der vergadering is door een der leden de opmerking gemaakt, dat de naam niet zeide wat het boekje inhield. De president antwoordde alleen dat over de keuze van den titel lang getwist kon worden. Wie het precies wilde weten, bovendien, had maar op de advertentie te letten waar de titels der drie hoofdstukken van het boekje afzonderlijk werden genoemd. Hoe dit zij, zeker schijnt het evenwel dat een liefhebber van filozofische bespiegelingen; met des werelds kwaad niet genoeg vertrouwd om in de afwezigheid van een uitgeversnaam op den omslag iets verdachts te bespeuren; begeerig de hand leggende op een geschrift dat hem zal verhalen van het zedelijkheidsgevoel, nauwelijks zal verwachten de laatste | |||||
[pagina 417]
| |||||
bladzijde van de brochure ingenomen te zien met prentjes, met prentjes van de heilmiddelen welker applicatie in de vorige wordt aanbevolen en toegelicht. Want op deze geïllustreerde handleiding tegen een overtolligen kinderzegen, loopt de wijsgeerige dissertatie uit. Zij vormt het laatste van de drie hoofdstukken, met opschrift De Voorbehoedmiddelen. Wat de beide andere afdeelingen van de brochure betreft, zij bevatten de uiteenzetting welke het bestuur noodig acht om het noemen en uitteekenen van de zaken in de laatste aannemelijk te maken. Was men, derhalve, hier nog theoretisch gezind geweest, het geschiedde niet ter liefde van de theorie, maar als een onvermijdelijke overgang tot de praktijk; beter gezegd tot de praktijken. Het bestuur is zich bewust, dat geen ‘openbaar verkrijgbaar geschrift vermeteler tegen de gangbare meening optreedt dan dit.’ Teneinde, schrijft het verder in het voorwoord, ‘teneinde daarom onze brochure tegenover zooveel vijandige gezindheid, die haar hoofdzakelijken inhoud wacht, te beschermen en haar verspreiding toch tevens de meeste kans te verzekeren, hebben wij gemeend haar onder een algemeenen titel en met een bijzondere inkleeding te moeten uitgeven.’ Beteekent dit dat deze theoretische inleiding verwacht werd de tegenstanders te overtuigen? De Nieuw-Malthusianen waren, mag men antwoorden, niet eerzuchtig genoeg om zoo naief te zijn. Reeds was er een overwegend praktische zin in hen gevaren. Zij wisten, schijnt het, zeer goed, dat bij zeer weinigen de zuivere gedachte beslist. Aan het afsluiten van de utertis was hun meer gelegen dan aan het openen van de hoofden. De noodzakelijkheid dwong, en hunne taak werd het de middelen te verschaffen. Hoe kon men beschrijving en afbeelding onder het pubhek brengen? - men gevoelt dat dit de vraag was, die in het bestuur alle andere overtrof. Voor zijn part mocht men van hoofdstukje I en II denken wat men wilde, indien men de gegevens van III slechts gebruikte. In de slaapkamer, niet in het studeervertrek te heerschen, werd de klaarblijkelijke toeleg. Niet zoo naief waren de leiders van de beweging om te gelooven dat hunne twintig bladzijden | |||||
[pagina 418]
| |||||
leering een noemenswaarden invloed zouden krijgen; en zij wisten dat velen met den mond afkeuren wat zij elders aanwenden. En niet zoo eerzuchtig, dat meer op openlijke instemming met het beginsel werd gelet, dan op ijverige, zij het geheime, propaganda van de daad. Neen, de verhandelingen over het zedelijkheidsgevoel waren niet bestemd om de heden te overtuigen. De inleiding die wij citeerden, zegt duidelijk dat zij bij de middelen zijn geplaatst, welstaanshalve. Natuurlijk wilden de verantwoordelijke samenstellers van de brochure hun arbeid niet zonder een woord van verweer prijsgeven aap de vijandige wereld. Maar in één adem noemden zij de verdere bedoeling: de zoo groot mogelijke verspreiding van de brochure. Men behoeft niet veel van het publiek te weten om te beseffen dat de uitgave van een half vel druks, bevattende niets dan praatjes over vrouwelijke geslachtsdeelen en een plaatje van voorwerpen daarin te plaatsen, geen levensvatbare onderneming zou zijn - tenzij klandestien gedreven. Om hun weg te vinden in het openbaar, moesten de acht bladzijden aangevuld en voorafgegaan worden door 24 over wel is waar gewaagde, maar evenwel geleerde zaken. Ook was dit voor de betrokken personen de eenige manier om zich te vrijwaren voor de reputatie van verspreiders van vieze boekjes te zijn. ‘De hooge ernst en het welslagen van het streven van onzen arbeid - zoo zeggen de auteurs in hunne inleiding terecht - eischten dit daarenboven, maar wij meenen, niet minder, dan de eerbiediging van zekere natuurlijke beschroomdheid, ook van velen dengenen die dezen arbeid beamen.’ En, hoe weinig de betrokken personen belemmerd werden door auteursijdelheid of een dogmatische gehechtheid aan de théorie, blijkt nog uit een verklaring van den secretaris in den loop van de algemeene vergadering die wij thans op het oog hadden. Een spreker wilde aan hoofdstuk III doen voorafgaan een in meer bijzonderheden tredende beschrijving van het vrouwelijk lichaam. Eerst dan, zeide hij, kan de toepassing van de preventieve instrumenten, doeltreffend en onschadelijk plaats hebber. En wat antwoordde de Heer Heldt: | |||||
[pagina 419]
| |||||
ach - ‘90 procent der lezers zouden al het overige voorbij zien om tot de wetenschap der middelen te komen.’ Deze wetenschap zou inderdaad voortaan de eenige zijn, welke de Nieuw-Malthusiaansche Bond zich moeite gaf te propageeren. Nog op dezelfde vergadering, namelijk, werd het voorstel van het hoofdbestuur goedgekeurd, om het meermalen genoemde derde hoofdstuk van de schets met haar fraaien filozofischen naam, afzonderlijk te doen drukken en verspreiden. In den boekhandel hadden deze voorbehoedmiddelen op hunne wijze voorbehoedmiddelen noodig gehad. Voor een brochuretje, gratis rondgedeeld en op aanvrage bij het bureau en sommige leden verkrijgbaar, was de voorzorgsmaatregel van de inleidende wijsgeerige beschouwingen overbodig. De oppositie tegen het voorstel werd gemakkelijk overwonnen. Zij ging uit van het lid die zoowel de beschrijving als de prenten wenschte uit te breiden. Beter dan eenig geschreven of gesproken, hier geciteerd woord, geeft dit voorstel te kennen welken weg de Bond zich had gekozen. De theoretische goedspreking van het systeem op hare plaats, zelfs onvermijdelijk gevonden voor een boekje dat aan de gewone eischen zou moeten voldoen, ook uit een boekverkoopers oogpunt; - maar voor de eigenlijke verspreiding onder de massa, onder het onmiddellijk opzicht van den Bond, met de distributie in zijn handen, in omstandigheden die het ontvangen van het geschrift geheim zouden doen blijven, waarbij het bewaren van dekorum onnoodig en in den regel ieder geadresseerde ook de direkt belangstellende was - achtten zij die het konden weten, alle theorie en zelfs eene toelichting van de handtastelijkheden welke verder ging dan het strikt noodige, voor een nuttelooze moeite... Negentig van de honderd lezers vroegen immers alleen naar de instrumenten! Nu was het niet zoo gemakkelijk de gegeven opdracht uit te voeren. Het jaar 1885 verliep zonder dat de brochure verscheen. Evenmin kwamen in dit jaar de leden bijeen in een algemeene vergadering. Het werd Mei '86 voor dat zij omtrent de werkzaamheden van hun bestuur iets vernamen. | |||||
[pagina 420]
| |||||
Dit talmen - schrijven voorzitter en secretaris in hun circulaire van die maand - ‘dit talmen had zijn oorzaak. Ten eerste wilden wij gelegenheid geven tot het oefenen van critiek op de jongst uitgegeven brochure en ten andere wenschten wij de geneeskundigen, die het nieuwe middel (het pessarium occlusivum) aanbevalen, te raadplegen omtrent het verkregen resultaat.’ Maar de pers bleef zwijgen; en wat de dokters zeiden, was gunstig. Nu kon het bestuur aan het werk gaan, en in den brief wordt verder meêgedeeld dat het geschriftje bij den Heer Gerritsen verkrijgbaar was, met een opwekking om van de gelegenheid een ruim gebruik te maken. Toch was dit niet het eenige wat het bestuur in het verloopen anderhalf jaar had verricht. Waarschijnlijk om de formaliteit van een besluit der ledenvergadering te ontgaan, had de voorzitter - die met bescheidenheid zijn auteurschap verzwijgt - een boekje in het licht gegeven, getiteld: Een krachtig middel ter bestrijding van armoede en lage loonen; verschenen, na de ondervonden moeielijkheden bij de gevestigde uitgevers met Schets No. 3, bij het Alg. Nederlandsch Werkliedenverbond, firma B.H. Heldt. Niet minder dan 8000 exemplaren van deze brochure - een gesprek tusschen Jan en Piet, groot één vel druks, prijs 3 centen - had deze firma gesleten. Verder vermeldt de circulaire dat de laatstgenoemde Schets uitverkocht was, en bovendien de verkoop van I en II aanhield. Eindelijk, dat de bestellingen van apparaatjes (bij de H.H.A. en B. Schmeink) steeds toenamen waaronder vele uit Indië. ‘Een en ander geeft ons voldoende hoop op de toekomst.’ Met de gelden van den Bond was het goed gesteld, het ledental steeg en bedroeg thans 385. En thans kwam voor den Nieuw-Malthusiaanschen Bond een langdurige periode van zwijgend handelen. Er werd ongetwijfeld veel gehandeld, en bijna nog meer, zou men zeggen, gezwegen. Druk na druk van de Middelen ter voorkoming van groote gesinnen, zag het licht; juist niet altijd het volle daglicht op geschriften uitgestort in kouranten en openbare bijeenkomsten, maar des te meer de kalme schemering waarin middelen als deze het nuttigste worden verspreid. | |||||
[pagina 421]
| |||||
De reeks van schetsen werd vooreerst onderbroken. Het bleef bij de drie verschenen nummers; en het blijkt dat het plan van een tamelijk kompleete rij van populaire brochures over de burgerlijke zienswijze van de bevolkingsleer, voor goed was opgegeven. Intellektueele krachten stonden den Bond voldoende ten dienste; ook aan geld ontbrak het niet, want een gedrukt schrijven aan de leden, gedateerd April 1890, het eerste woord dat aan de jarenlange stilte een eind maakte, berichtte dat de kas genoeg voorzien was geweest voor drukloon en porto's, waarom men de kontributie in geen drie jaar opgevraagd had. Indien men dus heeft afgezien van de uitgave der wetenschappelijke werkjes, is het, in volkomen overeenstemming met al het hier meêgedeelde omtrent den praktischen weg zeer spoedig na de oprichting door den Bond ingeslagen, omdat men geen redenen heeft gehad op dien weg terug te komen. Deze cirkulaire bevat nog een gewichtige mededeeling. Van een weinigje theorie, was de Bond al spoedig overgegaan tot een zeer uitgebreide praktijk. De Middelen zonder de zedelijkheidsverhandeling werden, kunnen wij gelooven, wel twintigmaal ruimer verspreid dan met. De circulaire van April 1870 heeft reeds het cijfer van 40.000 exemplaren. Intusschen, de vraag die zich onmiddellijk met een zoo sterken aandrang deed vernemen, dat de idealistische plannen van de oprichters er van overstuur geraakten en in duigen vielen, was nog maar voor de helft beantwoord. Hoe duidelijk de toelichting mocht wezen, het was nogthans slechts een toelichting op het papier; en de eigenlijke uitvoering van het werk vereischte toch oefening en eene voorafgaande vingerwijzing door eene bekwame hand. Zonder de medewerking van geneeskundigen of verloskundigen moest de levering van het boekje van den Nieuw-Malthusiaanschen Bond blijven, wat men bij het zwemonderwijs droge instruktie noemt. En het groote bezwaar was, dat, in het midden latende wat in de binnenkameren der rijkelui's huizen gebeurde, de busdokters zich in den regel niet veel moeite gaven om hunne patienten met het gebruik van het kransje bekend te maken. Bleven | |||||
[pagina 422]
| |||||
over de vroedvrouwen. Op eene algemeene vergadering had iemand de opmerking geuit, dat, wijl het Nieuw-Malthusianisme met haar belang strijdig was, op hare hulp niet te rekenen viel. Bovendien waren vele vroedvrouwen wellicht niet kundig genoeg om, althans in het begin van de beweging, volkomen vertrouwbare raadgeefsters te zijn; en misschien hadden zij vooroordeelen. En het grootste bezwaar zal wel geweest zijn, kostelooze onderrichting te vinden. Een van de propagandamiddelen onder de arbeidersbevolking moest zijn, dat het niets kostte. Welnu, deze circulaire bracht het bericht, dat in het reeds sedert eenigen tijd verleend hulpbetoon van eene bekende Amsterdamsche dokteres, een wijziging was gekomen, welke het noodig maakte dat weer eenig geld in kas kwam. Het optreden van Dr. Jacobs in Amsterdam was het tweede belangrijke feit in de geschiedenis van den Nieuw-Malthusiaanschen Bond. Dit rondschrijven aan de leden van April 1890 is er het dokument van. De proefneming was geheel geslaagd. ‘Honderden hebben van deze gelegenheid, om een gratisconsult te erlangen, gebruik gemaakt.’ De Amsterdamsche Werkmansbond stelde, evenzeer kosteloos, lokalen beschikbaar. Toen om een of andere reden er de kliniek tijdelijk gestaakt moest worden, wendden zich de arme vrouwen tot de bestuursleden, die haar natuurlijk niet konden helpen. Dit was de aanleiding dat Dr. Jacobs, thans namens den Bond, in een door den Bond gehuurd lokaal midden in een Amsterdamsche werkmansbuurt, vrije konsulten zou geven. De daarvoor noodige uitgaven waren oorzaak, dat het bestuur de bijna afgebroken relatiën met de leden wenschte te herstellen. De achterstallige kontributie werd hun geschonken, en slechts de opvordering van de loopende aangekondigd. Het ledental was in de jaren ‘sedert het laatst uitgebrachte verslag’, het door ons geciteerde van Mei 1886, geklommen tot 423. De belangen van den Bond, tot betere verspreiding van de denkbeelden, werden den leden dringend aanbevolen. Ten slotte is dit stuk gewichtig voor de historie van het onderwerp, omdat er uit blijkt, dat de proefneming van Dr. | |||||
[pagina 423]
| |||||
Aletta Jacobs, gevolgd door hare aanstelling tot deskundige van den Bond voor de kostelooze hulp, tevens het bestuur had doen overwegen wat in andere plaatsen te doen zou zijn. En, om tezelfder tijd de aandacht van de leden te vestigen op een nog verder liggende taak, sprak de circulaire van het gratis of tot zeer geringen prijs verstrekken van de voorbehoedmiddelen aan minvermogenden. Nog een enkel woord over de door dit dokument ingeleide periode. Zoolang het bestuur van den Bond over genoeg fondsen beschikte, om het brochuretje over de Middelen te geven aan wie er om vroeg, of te verspreiden waar het een kans zag, kon het fungeeren als een uitgeversbureau en had het de leden nauwelijks noodig. Met iemand aan het hoofd, die persoonlijk voor de zaak iets over had, zooals de oprichtervoorzitter, en die geneigd was een bijdrage te geven, zooals het populaire geschrift over Armoede en Lage Loonen, buiten bezwaar van de kas, kon men de formaliteit van een algemeene vergadering laten rusten, en zelfs de beurs van de leden. Een nieuwe werkkring moest zich voordoen eer dit anders werd, en wij zagen in de circulaire van April 1890 welke bezigheden het bestuur zich voorstelde te ondernemen. Niet vreemd dan ook dat een andere circulaire, mede van April 1890, deze keer tot niet-leden van den Bond gericht met verzoek lid te worden, van den hernieuwden ijver der bestuurderen kan getuigen. De jaren van stilzitten waren voorbij, er kwam een periode van grootere werkzaamheid. Uit de andere circulaire van dezen tijd, die aan de leden, blijkt dat de stellers zich wegens de slappe jaren eenigszins geneerden. Behalve dat er niet gedisponeerd was over de kontributie, waren er ook geen vergaderingen gehouden en geen verslagen uitgebracht. Vandaar, waarschijnlijk, een leuke afwezigheid van data in de circulaire. ‘Naar aanleiding van het besluit der Alg. Verg., om op ruime schaal een brochure te verspreiden’ enz. luidt de aanhef. Zeer goed, en niemand zal getwijfeld hebben dat het besluit flink uitgevoerd is. Het was alleen het bagatel van groot vijf jaar geleden, dat deze | |||||
[pagina 424]
| |||||
algemeene vergadering bijeen kwam. En verder: ‘sedert het laatst uitgebrachte verslag is het ledental der vereeniging geklommen tot 423.’ - Voortreffelijk, vergeten wij evenwel niet dat dit verslag dateert van Mei 1886, toen het cijfer 385 bedroeg, Kortom, in het voorjaar van 1890 openden de bestuurderen van den Nieuw-Malthusiaanschen Bond een nieuwe kampagne; en hun goede wil, geprikkeld door het vooruitzicht van een nieuw arbeidsveld, toont zich in een zekere verlegenheid met de werkeloosheid van de voorgaande jaren. Een volgend dokument, wederom als brief gericht tot de leden, en gedagteekend 1 December 1892, bewijst dat de tweede serie van bemoeiingen - nu de eerste, het verspreiden van de kennis der middelen beschouwd kon worden als reeds ten deele geslaagd te zijn en voor het overige zich zelf te bezorgen - bemoeiingen die bestonden in het aanwijzen van deskundigen om het gebruik van het pessarium te leeren en in het verkrijgbaar stellen van de apparaten tegen verminderde prijzen, niet zonder succes waren aangevangen. Wij lezen nl., dat behalve in Amsterdam kostelooze hulp beschikbaar was gevonden in Rotterdam en in Groningen. Overeenkomsten met instrumentwinkels voor leverantie van goedkoope kransen enz., - de circulaire spreekt van het verstrekken tegen 1/3 en 1/6 van den kostenden prijs - waren aangegaan, behalve in Groningen en Rotterdam ook in Den Haag. Het schijnt, dat deze laatste maatregel, waarmêe in het praktische de Nieuw-Malthusiaansche Bond weêr aanmerkelijk vorderde, nog van jongen datum was. Immers het bestuur herinnert, ‘dat naarmate het bestaan der voorbehoedmiddelen meer en meer bekend wordt onder de mingegoeden, de vraag er naar wel is waar toeneemt, maar voor dezen in geenen deele de mogelijkheid doet ontstaan om f 3 te offeren voor de benoodigde apparaten.’ Dit is, vergissen wij ons niet, de uitdrukking van een verlangen, nauwelijks in de daad overgegaan. Trouwens hoe zouden de enkele honderden guldens waarover men beschikte, het bestuur in staat hebben gesteld eenigszins in het groot den nadeeligen handel te drijven met de verlaagde instrumenten? De brief bevat dan ook een sterke aansporing | |||||
[pagina 425]
| |||||
om op iedere manier de inkomsten van de vereeniging te helpen stijven. Sedert heeft de Bond een onverflauwde werkzaamheid ontwikkeld. De circulaire van December 1892 vermeldt een uitbreiding van het bestuur en het optreden van den Heer W.M.H. Anten als penningmeester, een naam die onafscheidelijk is van de geschiedenis der eerstvolgende jaren. Het verslag aan de leden over 1893, uitgebracht in het laatst van December, bevat de mededeeling van een ijverige propaganda. In dit enkele jaar waren 35,000 exemplaren uitgedeeld van de Middelen ter voorkoming van groote gezinnen, thans voorzien van de adressen van de gratis-konsulten. De lijst was uitgebreid, en telde nu tien plaatsen in acht provinciën. In een groot aantal bladen waren advertentiën geplaatst betreffende de Middelen en andere geschriften van den Bond. De leden waren toegenomen. Wij konstateeren eenigen achteruitgang die ingetreden moet zijn onmiddellijk na de herleving van werkzaamheden; einde 1892, zegt het verslag, bedroeg het cijfer nog geen 400, en thans 480. Wij zagen dat in April 1890 de opgave 423 was. Dit verlies is een bewijs te meer, dat de periode van stilstand na 1885 een algemeen gebrek van belangstelling vertegenwoordigde, waarin eerst verbetering kwam met de mogelijkheid van een nieuwen praktischen werkkring. Tien maanden later verscheen een nieuw verslag. De vereeniging groeide en bloeide. Er waren 563 leden. De brochure was met 30.000 stuks verspreid. Het plan van het bestuur, meêgedeeld in de vorige circulaire, om uitvoering te geven aan het voorschrift van art. zooveel van de statuten, betrekkelijk de algemeene jaarvergadering, was in 1894 volvoerd. De vergadering, gehouden 28 October 1894, hechtte hare goedkeuring aan de verrichtingen van het bestuur, en machtigde het bestuur om nog in andere groote gemeenten gesalarieerde vrouwelijke deskundigen te benoemen voor het gratis helpen van onvermogenden. Reeds had het bestuur in zijn schrijven van het vorige jaar bericht dat met een vroedvrouw te Amsterdam een zoodanig accoord gesloten | |||||
[pagina 426]
| |||||
was. Het voorstel van 1894 bewijst dat de proefneming was gelukt. Uitdrukkelijk zegt de schrijver dat vrouwen uit de arbeidersklasse de meest geschikte personen zijn, om propaganda voor de praktische toepassing van het Nieuw-Malthusianisme te maken. Voortaan werd het vinden en aanstellen van Bonds-vroedvrouwen de gewichtigste bezigheid van het bestuur. Of, zooals de Heer Anten, secretaris-penningmeester, schreef: ‘Dit alles houdt volstrekt niet in, dat het hoofdbestuur het verspreiden van geschriften of het houden van voordrachten als propaganda-middel verwerpt; maar alleen dat het - althans voor het eerstvolgende jaar - daarvoor niet meer de hulp van vrouwelijke deskundigen meent te kunnen gebruiken.’ Ook uiterlijk is het verslag van 1895 weêr een vooruitgang. In plaats van een kwarto-circulaire een brochuretje van bijna een vel druks. De leden, van 563 op 687 geklommen. De Middelen, opnieuw bij duizendtallen gedrukt en verdeeld. De schetsen, met één vermeerderd en nog een aangekondigd. Twee nieuwe werken, bovendien, van ijverige leden, waaronder een kompleete verhandeling over het onderwerp door den Heer Anten: Het Nieuw-Malthusianisme, in een nieuw licht bezien. De kostelooze hulp, eindelijk, uitgebreid. Bijna 3500 adviezen waren in 1895 gegeven, waarvan 1800 onbetaalde. De geldmiddelen, echter, wilde men op deze schaal voortgaan, vereischten dringend versterking. Van daar een beroep op extra-bijdragen van de leden, bijzonder voor dit doel aangevraagd, het salariëeren van Bondsvroedvrouwen. Het jaarverslag eindigt met een bericht van de algemeene vergadering te 's-Gravenhage op 26 Januari '96. De Heer Anten, aftredende als secretaris-penningmeester, ontvangt den dank van de leden voor zijne ijverige bemoeiingen. Van belang is overigens slechts geweest de mededeeling van het bestuur, dat het een geschrift wenscht uit te geven waarin ‘het goede doel van den Bond in het licht wordt gesteld, en verwezen wordt naar de bekende middelen, en dat dus beter beantwoordt aan den eisch het op alle leestafels te kunnen leggen.’ | |||||
[pagina 427]
| |||||
De gebleken behoefte aan een zoodanig geschrift getuigt van den vooruitgang van de Nieuw-Malthusiaansche denkbeelden. Vroeger kon men in de geschetste Middelen de dingen duidelijk en zonder eenige reserve beschreven zien; men wist dat in den regel alleen de belanghebbenden de blaadjes in handen kregen. Thans echter, nu over Nieuw-Malthusianisme de heele wereld begon mêe te spreken, en de drang om er nader mede bekend te worden, sterker werd, kon het bestuur van den Bond de verantwoordelijkheid van de verspreiding eener tamelijk kruë brochure niet langer op zich nemen. Hoe algemeener de beweging werd, hoe diskreter de propaganda moest zijn en kon zijn. Er was in de vergadering een idealistische oppositie van een lid, die er voor was ‘om de waarheid onder ieders oog te brengen’; daarbij niet bedenkende dat in de burgerlijke beschaving de waarheid, om door te dringen, den vorm van de onwaarheid behoeft, en verder komt, naarmate zij zich minder onbewimpeld voordoet. Omstreeks den tijd waarop het hier geschrevene het licht ziet, zal de Nieuw-Malthusiaansche Bond opnieuw een algemeene vergadering houden, en een verslag over 1896 aan de leden worden gezonden. Men mag het bericht van een verdere uitbreiding van de werkzaamheden met vertrouwen voorspellen. - | |||||
XXIII.De moraal van de geschiedenis is dat de Nieuw-Malthusiaansche Bond het burgerlijk karakter dat hij van zijne oprichting heeft gedragen, in de eerste plaats bevestigde door de keuze van den hier geschetsten werkkring. De Bond heeft geen andere gehad. Een oogenblik stond wel is waar voor het geestesoog van den oprichter een boekenplank, gevuld met een rij lezenswaardige werken en werkjes over belangrijke onderwerpen, maar geen sterfelijk oog heeft hen immer aanschouwd. Geen andere keus had de Bond, wijl tot de gezelschappen waaruit hij is voortgekomen, het besef niet was doorgedrongen, noch bij mogelijkheid doordringen kon, dat | |||||
[pagina 428]
| |||||
de oogenblikkelijke nuttigheid van de kunstmatige beperking der geboorten de manier was, waarop een zeer samengesteld verschijnsel zich voelbaar maakte naar ééne zijde. Het besef, met andere woorden, dat de arbeiders thans gedwongen werden - wilden zij tenminste iets doen om voor geheelen ondergang zich te bewaren - hunne gezinnen zoo klein mogelijk te maken in een maatschappij, welke de arbeidsmiddelen geplaatst had in handen van eene enkele, kleine klasse. Zoolang dit privilege gehandhaafd blijft, is ongetwijfeld de opzettelijke onvruchtbaarheid van de proletariërsvrouw een middel om aan den druk op de andere klassen eenigen weerstand te bieden. Maar wij noemen het een burgerlijke zienswijze dit privilege te houden voor een onvermijdelijke en eeuwige, voor de best-denkbare maatschappelijke instelling; en, als een middel om de nooden welke het systeem onder de proletariërs verspreidt, tot een minimum terug te brengen, propaganda te voeren voor het Nieuw-Malthusianisme. De burgerlijke zienswijze verschilt van de revolutionnaire hierin, dat deze laatste de afschaffing noodig oordeelt van het voorrecht der burgerlijke klasse om te komen tot de opheffing van het lijden der andere. Met haar is vereenigbaar de erkenning van het betrekkelijk goed recht van de genoemde propaganda, hetwelk in zoover relatief is, als een onmiddellijke hulp niet mag worden afgewezen zoolang een afdoende verbering niet kan worden aangebracht; maar aan den anderen kant niet mag worden aanbevolen in de plaats van de afdoende verbetering of om van haar de aandacht af te leiden. De sociaaldemokratie, die de in de bewustheid van de arbeidersklasse overgegane revolutionnaire idee is, staat, derhalve, principieel tegenover het Nieuw-Malthusianisme; maar veroordeelt geenszins de oogenblikkelijke toepassing van het Nieuw-Malthusiaansche stelsel door hen die meenen er zich van te moeten bedienen. Niet verontrust, dus, door de gedachte dat zij een dieper ingrijpend en verder strekkend hervormingsmiddel, namelijk de geheele omwenteling van de bestaande orde, ongebruikt lieten; en, voor zoover zij zich met de vraag bezighielden, | |||||
[pagina 429]
| |||||
haar beschouwend als leden en organen van de geprivilegeerde klasse; moesten de leiders van den Nieuw-Malthusiaanschen Bond de praktijk met den meesten ijver ter hand nemen. De theorie van het Nieuw-Malthusianisme, bovendien, zij konden er lang en breed over spreken; maar wie had er iets aan? De geleerden onder hen mochten zeggen dat zij de bevolkingswet te pakken hadden, en hunne uitvinding prijzen als de werking van het menschelijk vernuft, dat den prikkel zou ontnemen aan een natuurwet, waaraan al het levende onderworpen was, en een groot deel van het levende veel ongemak te wijten had. Maar, nog eens, wie had er iets aan? Zij konden gelijk hebben of ongelijk, zonder dat de voordeelen van het middel om aan de lasten van het onophoudelijk kinderenkrijgen een einde te maken, daarom meer of minder welkom waren. - Hoe voorkomen wij de zwangerschap? - dit was het referein van het lied, dat het koor der ellendigen al spoedig aanhief. Indien de spuiten, de sponsen en de kransen doeltreffend waren, konden de wijsbegeerte en de wetenschap zoo foutief zijn als zij wilden. Het was den leiders van den Bond, zeiden wij te voren, niet in de eerste plaats te doen om op de hersens te werken. De belanghebbende personen kwamen niet om een levenwekkende leer, maar om een onvruchtbaar makend instrument. Zij vroegen niet in naam van welke theorie, noch met welke diepere sociale bedoeling men hen wilde wijden in de kennis van de kunstmatige sterieliteit. Zij rekenden niet met het algemeene doel, en telden slechts den bijzonderen uitslag. Doch dit is slechts één aspekt van de zaak. Wij willen zeggen, dat de Nieuw-Malthusiaansche theorie in de lotgevallen van den Bond bewezen is alleen in naam een theorie te zijn. Het middel van vrijwillige sterieliteit is zoo oud als armoede en gebrek; en nieuw is enkel een met wiskundige zekerheid en regelmatigheid toenemende moeilijkheid om in de kapitalistische maatschappij als proletariër te leven. Nieuw is de kracht van dit motief, die in onzen tijd den tegenstand van de oude bezwaren heeft verbroken. Maar waar zijn hier de elementen van een nieuwe ekonomische wetenschap? De waar- | |||||
[pagina 430]
| |||||
heid dat er niet meer menschen konden leven dan er menschen konden eten; en dat het beter was niet te hebben geleefd dan van honger te zijn gestorven; dit waren onbetwistbare dingen. Vielen eenmaal de oudere moreele voorstellingen weg, en zij waren natuurlijk tegen zulke diepe veranderingen in de werkelijkheid niet bestand, dan bleef er slechts een technische onwetendheid, een materieele hulpeloosheid over. Behalve het verder ondermijnen van het verouderd godsdienstig-zedelijke principe, was het eenige wat de bourgeoisie nog te leeren had, het axioma dat voor twee kinderen de spoeling iets minder dun kan zijn dan voor zeven. Wij willen den Heeren Gerritsen c.s. niet het onrecht doen van dit een onwetenschappelijke stelling te noemen, mits zij op hunne beurt ons toegeven dat zij geene andere te verkondigen hadden, noch hebben verkondigd. Het is eene stelling die tot de rekenkunde behoort en niet tot de ekonomie. Zeer zeker was ook het andere wat deze heeren onderwezen een wetenschappelijk iets; fiziologisch, en wat dies meer zij. Maar, gelijk de Heer de Bruyn Kops reeds zeide, de staathuishoudkunde had er niet mede te maken. Hoogstens, kunnen wij zeggen, de huishoudkunde. Maar hierin hadden de huismoeders reeds onderricht genoten van eene strengere meesteres; en aan hare opleiding mankeerde enkel de cursus van de vroedvrouw, die tot dusver alleen placht te verschijnen als het te laat was. Welnu, wat reeds een theoretische ontleding van de burgerlijke bevolkingsleer toonde, namelijk dat zij als eene wetenschap niet bij machte was het vraagstuk te doorgronden omdat haar onderzoek belemmerd werd door den engen grens van het klassebelang; dit bevestigt de uiterlijke historie van den Nieuw-Malthusiaanschen Bond. Zoo goed als onmiddellijk na de oprichting - en hiermede, gelooven we, kenmerkt men zijn aard en wezen het beste - werd de Bond een filantropische vereeniging. Wil men de burgerlijke maatschappij handhaven, of weet men niet beter, dan is het raadzaam zoo min mogelijk te filosofeeren en zoo veel mogelijk te doen. Dan mag het schijntje filosofie dat men bewaren wil, bestaan in het betoog | |||||
[pagina 431]
| |||||
dat het eenmaal niet anders kan gaan in deze wereld; maar het doen moet zijn een weldadigheidsoefening, zoo onbekrompen als eenigszins kan. Den Nieuw-Malthusiaanschen Bond, wil men begrijpen wat hij deed en niet deed, wil men den leiders de eer geven die hun toekomt, vergelijke men bij het vermaarde Amsterdamsche genootschap Liefdadigheid naar Vermogen. De heeren van Liefdadigheid naar Vermogen laten in hun verslagen en soms in hun ledenvergaderingen of in voordrachten over het onderwerp, de bewijzen zien dat zij de armenzorg niet alleen als armverzorgers hebben behandeld, maar ook als geletterde personen. Als personen evenwel, die nimmer in gedachten de palen der kapitalistische instellingen hebben overschreden, noch lust gevoelden het te doen. Sommigen, misschien omdat zij wisten waar de echte liefdadigheid behoort te eindigen, nl. daar waar het klassenbelang ophoudt van de bourgeoisie; anderen, en zoo men wil, de groote meerderheid, wijl zij geen andere wereld kenden dan door deze lijnen wordt begrensd. De eenige wetenschap betreffende de liefdadigheid die het de moeite waard is te leeren, is dat zij zoo uitgebreid mogelijk moet zijn en nochtans nooit voldoende kan wezen. Maar hiermede verstoort de linker- wat de rechterhand wil bouwen. Het is daarom beter dat met beide handen wordt gegeven. In een maatschappij waar de armoede de noodzakelijke bestaansvoorwaarde van den rijkdom is, welke liefdadigheidsthëorie kan men verwachten van de rijken? Neen, men verschoone ons van redeneering: de rijken kunnen niet meer doen dan geven; zij het berekening bij sommigen, goedhartigheid bij anderen; de theoretische gronden, echter, waarom zij geven zijn onverschillig, omdat de armen alleen de giften kunnen gebruiken, en waardeloos, omdat de rijken alleen het geven verstaan. Met dit voorbeeld, nu, is de geschiedenis van den Nieuw-Malthusiaanschen Bond niet moeilijk te verklaren. In twee woorden was de geheele leer te zeggen: minder kinderen. Zoo er nog meer woorden noodig waren, vergelijkenderwijs meer dan bij de gewone filantropie, dan was dit omdat velen huiverachtig waren de geboden hulp aantenemen. Inderdaad | |||||
[pagina 432]
| |||||
onderscheidt die behoefte aan eenig betoog, de werkzaamheden van deze vereeniging, bij de andere vergeleken. Maar ook dit klassenorgaan had aan het publiek geene nieuwe ekonomische waarheden te leeren. Reeds lang was dit de taak van de klasse der arbeiders. Wat de vermogenden die van goeden wil waren, konden doen om de nooden van het stelsel te lenigen zonder het stelsel in zijn grondslagen aan te tasten, geschiedde in het eene en in het andere geval. Zooals wij weten heeft het genootschap Liefdadigheid naar Vermogen zich alleen de verbetering van de praktijk voorgesteld; en, als namens haar ook theoretisch over armoede en armenzorg werd gesproken, was dit de liefhebberij of de eerzucht van partikulieren uit haar midden. De Nieuw-Malthusiaansche Bond, echter, noemde in de statuten als zijn doel: het verspreiden van kennis aangaande de Wet der bevolking, hare gevolgen en invloed op de zeden en gewoonten der menschen. Jaren lang hebben deze woorden hunne plaats behouden op het papier. Maar, toen na de stille periode van den Bond de mogelijkheid van nieuwe werkzaamheden nieuw leven bracht, toen werd de ongepastheid van de omschrijving in het oog loopend. De wijzigingen, voorgesteld door het bestuur, werden goedgekeurd in de vergadering van October 1894. Thans luidt het artikel: - Het doel der Vereeniging is:
Men ziet het, de bijvoeging is duidelijk en volledig. Een volgende stap, die de woorden nog dichter bij de werkelijkheid brengt, zal bestaan in het schrappen van alinea a. Het is eenmaal het lot van de bourgeoisie, oude idealen prijs te | |||||
[pagina 433]
| |||||
geven. Reeds is het een opmerkenswaardige beleefdheid, en eene hulde aan de realiteit, in bedoelde zinsnede het vroegere Wet te hebben vervangen door vraagstuk. Met iets zoo onbepaalds als een vraagstuk echter, zal een degelijk en praktisch genootschap zich niet lang kunnen bezighouden. Sedert de uitvinding van het pessarium occlusivum toch, bestaat voor den Bond niets twijfelachtigs meer. -
(Slot volgt.) |
|