Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 2
(1895-1896)– [tijdschrift] Tweemaandelijksch Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 312]
| |
I.Over de Mahdi-beweging in den oostelijken Soedan zijn wij thans op uitstekende wijze ingelicht, door twee buitengewoon goed geschreven boeken, die de ervaringen behelzen van pater Ohrwalder en Slatin Pascha. De pater missionaris en de voormalige mudîr van Darfoer hebben het Mahdisme bijna van zijn oorsprong af gadegeslagen. Zij hebben het verwonderlijk enthusiasme gezien, waarmede de bewoners van den Soedan den hervormer inhaalden en onder diens opvolger de bitterheid geproefd van een gedwongen verblijf in de onmiddellijke omgeving van een tiran, voor wien menschenlevens niet meer gelden dan het zandkorreltje dat de wind verstrooit. De moed en volharding waarmede zij de zwaarste beproevingen trotseerden, verdient alle bewondering, meer nog dat zij gedurende dat alles de oogen open hielden en ons door hunne opmerkingen thans in staat stellen een eindoordeel op te maken over de gebeurtenissen waarvan de Soedan in de laatste 15 jaren het schouwspel was. Het blijkt thans dat de opstand niet enkel het gevolg was van fanatisme, maar ook verklaard moet worden uit de corruptie der regeeringsbeambten (lang niet altijd Egyptenaren, maar ook inboorlingen) en de afpersingen waaraan de bevolking bloot stond. Men zeide: alf torba wa-lâ riâl tolba, | |
[pagina 313]
| |
‘duizend grafsteden maar geen reaal belasting meer.’ Toen Slatin in Darfoer kwam vond hij een wanbestuur, waarvan men zich nauwelijks een voorstelling maken kan. Van den Mudîr (gouverneur) tot den geringsten klerk, de rechterlijke ambtenaren niet uitgezonderd, waren bijna allen in processen gewikkeld wegens verduistering van staatsgelden, onzedelijken levenswandel, enz. Ieder klager en aangeklaagde tegelijk. Hier vermocht zelfs een Gordon weinig, al was hij ook overal geëerd om zijn persoonlijke eigenschappen.Ga naar voetnoot1) Een tweede factor was de afschaffing van den slavenhandel. De slavenhandel, door den godsdienst toegestaan, leverde den landlieden, zoowel die akkerbouw als die veeteelt dreven, steeds versche en goede arbeidskrachten. Dat bij de slavenjachten en gedurende het transport naar de Nijllanden dikwijls groote gruwelen geschiedden, was de schuld der koopers niet, die hunne slaven in 't algemeen goed behandelden. Nu was door de nieuwe verordeningen en hun strenge doorvoering, niet alleen de invoer van slaven uit de Nijllanden bijna onmogelijk gemaakt, maar ook de andere kregen de vrijheid, zoodra zij wegens slechte behandeling hunner heeren gegronde klachten hadden.Ga naar voetnoot2) Het heirleger ontevredenen werd daardoor vermeerderd met een aantal ondernemende avonturiers en geruïneerde slavenjagers, die reeds vroeger tegen de regeering in opstand waren gekomen en nu door de proclamatie der algemeene vrijheid (horrîa) in hun bestaan werden aangetast.Ga naar voetnoot3) Eindelijk was ook dit niet te ontkennen dat het zedenbederf, kwade trouw enz. groote verhoudingen hadden aangenomen. Vooral onder de sedentaire bevolkingen (arab. aulâd balad.) Deze, met name de Barabra (Berbers) Danagla (Dongoleezen) Djalïin, met Arabieren gekruiste Nubiërs, worden ons door alle reizigers en ook door Ohrwalder geschilderd als een hoogst bedorven ras. Uit hen kwamen voornamelijk de slavenjagers (djallâba) voort, aan hen vooral moeten de gruwelen | |
[pagina 314]
| |
geweten worden bedreven door de aanhangers van den Mahdi.Ga naar voetnoot1) De bevolking voor zoover Mohammedaansch was zich van zijn zijn gebreken wel bewust. Men voelde wel dat de Islam was ontaard, dat er misbruiken waren ingeslopen die de kracht der Moslims verzwakten en het den gehaten Turk (= vreemdeling) gemakkelijk maakte den inboorling te onderdrukken. Hier was dus plaats voor een reformatorische beweging die èn den Islam verbeteren èn den verdrukten redding brengen wilde. Onder deze omstandigheden is noch het optreden van den derwish Mohammed Ahmed, noch de snelheid zijner overwinningen onverklaarbaar. Verwonderlijk is slechts dat onder het reeds 60 jaren voortdurend Turksche (Egyptische) wanbeheer van zulk een optreden nooit vroeger sprake was. Mohammed Ahmed was een arme Dongolaner, wiens familie van den profeet heette af te stammen. Zijn vader was schriftgeleerde. Hij vertoonde reeds vroeg een zekere vroomheid en verheelde kwalijk zijn afkeer van vele met den Islam tegenstrijdige gebruiken zijner landgenooten. Hij liet zich opnemen in de orde der Samania. In de geestelijke orden, tarîqa's, is het godsdienstig sentiment dat in de wereld slechts onzuiver voorkomt, puur voorhanden. Het wordt er door dagelijksche oefening gekweekt en opgewekt tot waanzin toe. De faqîr of derwîsh is wel Moslim en Mohammedaan, doch het zijn niet zijn dogmatische opvattingen maar zijn geloofsijver die hem charakterizeeren. Men zou hem kunnen noemen een geloovige van de daad. De derwish Mohammed die ons als een zacht, sluw man beschreven wordt die altijd glimlachte, predikt de verheffing van den Islam uit zijn toestand van verval. Hij ondernam een reis naar Kordofan, en toen hij zich overtuigde dat zijn gevoelens in vele godsdienstige kringen grooten aanhang vonden, schreef hij vlugschriften voor | |
[pagina 315]
| |
zijn meest vertrouwde aanhangersGa naar voetnoot1). Hij maande daarin aan schijnt het tot een krachtig optreden om den zinkenden Islam te steunen en brandmerkte de Turken (Egyptenaren) als de vertegenwoordigers van ongeloof en dwingelandij. De verbinding van het godsdienstige met het sociaal element in den opstand werd hierdoor volbracht en de haat tegen de verdrukkers verbond zich met het godsdienstig fanatisme. Een merkwaardige traditie in den Islam kwam hierbij te hulp. De verwachting van den Mahdi, den rechtgeleiden ‘die de aarde met gerechtigheid zal vervullen.’ Het Mahdisme is in den Islam de strijd van het profetisch ideaal van godsvrucht en rechtvaardigheid met de ongerechtigheid en goddeloosheid dezer wereld. De Qoran noemt Mohammed het zegel i.e. den laatsten der profeten (Qor. XXXIII, 40 vgl. V, 5). Mohammed dacht met den Islam het godsrijk in te voeren dat aan de ure des gerichts (as-sā'a) onmiddellijk zou voorafgaan. Vandaar dat in den Qoran van Mahdistische verwachtingen geen sprake kan zijn. Mohammed was immers zelf de Mahdi (paracleet) dien Christus beloofd had. Het godsrijk waarvan onder Mohammeds eerste opvolgers de idee nog bewaard bleef, ging na verloop van tijd over in een wereldsch vorstenrijk (molk) en het laatste gericht verschoof zich immer meer naar achter. Doch de herinnering aan het godsrijk bleef bestaan. Zij verbond zich met de Messiaansche overlevering die de Arabieren van Joden en Christenen leerden kennen. Wat Mohammed was begonnen, wat de volgende tijden hadden verduisterd, dat dacht men, zou de Mahdi (Messias) opnieuw in vervulling brengen. Eerst toen begon men deze voorstelling den profeet zelven in den mond te leggen, eerst toen ontstond de Mahdistische traditie. En deze traditie verjongde zich bij alle revoluties in het oosten, die niets anders dan de pogingen waren van het godsrijk zich omhoog te heffen op de ruines der aardsche monarchiën.Ga naar voetnoot2) Dat men zich in den Islam geen revolutie | |
[pagina 316]
| |
denken kon die niet theocratisch was, daarin ligt het verschil met het Westen, waar zich reeds lang de politieke idealen van de religieuse hebben afgescheiden.Ga naar voetnoot1) Het Mohammedaansche Oosten heeft deze periode nog niet doorgemaakt. Er zou hierin op zich zelf geen fout liggen, maar de fout is veeleer deze dat de theocratische idealen van den Islam conservatief zijn. Dat zij niet vooruit, maar naar achteren zien en zich het godsrijk droomen als het rijk van Mohammed. Zoo is ook de poging tot hervorming van den derwish Mohammed Ahmed een poging tot hervorming geweest van den Islam door den Islam, die wel enkele misbruiken wijzigde maar verder weinig bracht. Men ziet zich de zending van Mohammed herhalen, een korte periode van enthusiasme en glorie, dan den strijd met het wereldsch principe en ten slotte dit laatste overwinnen. Op het eilandje Abba ten zuiden van Khartoem (aan den witten Nijl) gaf zich Mohammed Ahmed uit voor den Mahdi ‘den langverwachten’ en begint van toen af een openlijke propaganda. Hij heeft het geluk met zijn aanhangers de tegen hem gezonden regeeringstroepen te verslaan, maar zich met dat al niet sterk genoeg achtend, neemt hij de wijk naar Djebel Qadîr (1881). Hij noemt dit zijn Hedjra en vergelijkt het met de vlucht des profeten van Mekka naar Medina.Ga naar voetnoot2) Nu benoemt hij ook 4 Khalifen, de vertegenwoordigers der 4 eerste opvolgers van Mohammed, het zijn Abdallah (= Abu Bekr) Mohammed Scherîf (= Omar), Ali Waled Helu (=Ali). De plaats van den kalief Othman blijft voorloopig onbezet, zij was den invloedrijken scheikh Sanûsi voorbehouden, die echter weigerde haar aan te nemen. De eerste aanvallen der regeering wier aanhangers van de kracht der nieuwe beweging niet het minste denkbeeld hadden, werden glansrijk afgeslagen, daardoor vergroot zich op onrustbarende wijze de aanhang van den Mahdi. Van groot belang is het | |
[pagina 317]
| |
voor hem dat de Arabische stammen van het zuiden (Baqqâra, Risegat, Taäscha) voor de beweging partij kiezen. Hier werkt behalve fanatisme ook de zucht naar buit en plundering. Door hun toetreden wordt de provincie Darfoer geïsoleerd en een gemeenschappelijk optreden der Egyptische occupatietroepen verhinderd. Met een leger van duizenden fanatici, versterkt door slavenjagers en vrijgelaten slaven, verovert de Mahdi El-Obeid, de hoofdstad van Kordofan (18 Jan. 1883). Hierop volgt de kwalijk voorbereide en nog slechter geleide expeditie van generaal Hicks, waarop Slatin een scherpe critiek oefent. Men had er niet op gerekend dat de tot dusver behaalde overwinningen den Mahdi een veel grooter aantal geweren bezorgd hadden, dan in het bezit waren van de 10,000 man sterke armee van Hicks en dat hij over de lieden beschikte (struisvogel- en olifantenjagers, slavenhandelaars, negersoldaten) die deze geweren wisten te gebruiken.Ga naar voetnoot1) Niets overtrof aan wilde grootschheid het schouwspel van des Mahdi's intocht in El-Obeid na de nederlaag van Hicks pascha (Nov. 1883). Hij had nu niet alleen Egyptenaren verslagen, maar voerde ook van gesneuvelde Europeanen de bloedige tropheën met zich. Duizenden wierpen zich ter aarde en kusten den grond voor de voeten van hem dien men als een God vereerde. Thans was er niemand die aan zijn zending twijfelde. Men had de engelen zien afdalen en voor hem vechten tegen de Turken. Met het mislukken dezer expeditie was ook de laatste hoop van Slatin geweken zich in Darfoer staande te houden. In 13 veldslagen had hij moedig gestreden voor de zaak der regeering, hij capituleert en het teekent dezen nooit ontmoedigden dat hij vóór zijn overgave, in het front zijner troepen, verklaarde, den Islam te zijn toegedaan. Het zou dwaasheid zijn bij dezen stap aan verraad en lafhartigheid te denken. Slatin had een heroïken dood kunnen zoeken aan het hoofd zijner gedecimeerde troepen. Hij ver- | |
[pagina 318]
| |
koos een bijna ondragelijke gevangenschap, in de meening zóó het goevernement van groote dienst te kunnen zijn. Als molâzimGa naar voetnoot1) opgenomen in de onmiddellijke omgeving van den Madhi en Khalifa Abdallah, soms gewantrouwd en in boeien geslagen, maar ook geraadpleegd in gewichtige aangelegenheden, is hij een uiterst nauwlettend toeschouwer van de gebeurtenissen die volgen, het beleg van Khartoem en den tragischen dood van generaal Gordon. 25 Januari 1885 had het beleg van Khartoem 10 maanden geduurd. Geruchten gingen in het kamp der belegeraars van de overwinningen der Engelschen, die de stad zouden ontzetten. De Mahdi hield raad met zijn khaliefen en de voornaamste emirs. Al het verkregene stond op het spel. Werd Khartoem bevrijd, werden de belegeraars teruggedreven dan was zijne zaak binnen lang of kort verloren, daarom moest alles worden gewaagd. Vergeefs wacht Slatin en duizenden met hem op het fluiten der stoombooten, op het bulderen der Engelsche kanonnen. Vergeefs. Bij het vallen van den avond steekt de Mahdi en zijn khalifa's de rivier over en begeeft zich te midden zijner strijders. Hij moedigt hen aan met vurige woorden, zij wagen niet terug te roepen, want de aandacht der belegerden mag door niets worden levendig gemaakt. Den geheelen nacht door vallen schoten, in den morgen hoort men nog slechts weinige salvo's, dan een enkel schot en alles wordt rustig. Daarna schreeuwen en jubelgeroep. Slatin's bewakers vertellen hem dat Khartoem bestormd is en door den Mahdi ingenomen. Een groote menschenmenigte heeft zich verzameld voor de tenten van den Mahdi en de khalifen. Zij schijnt zich in beweging te zetten en komt nader. Zij komt naar Slatin's tent. Voorop gaan twee negersoldaten waarvan een een bloedig pak in de hand houdt. Een huilende menigte verdringt zich achter hen. De slaven komen en blijven voor hem staan met grijnzende gezichten. Zij vouwen het doek uiteen en voor Slatin's voeten rolt het hoofd van generaal Gordon. ‘Het bloed schoot mij naar 't hoofd, mijn adem stokte. | |
[pagina 319]
| |
Met groote inspanning hield ik de noodige zelfbeheersching om rustig in het vaal gelaat te zien. De blauwe oogen waren half geopend, de mond had zijn natuurlijken vorm, het gelaat was rustig, de trekken niet verwrongen, het hoofdhaar en de kleine bakkebaarden vast wit. ‘Is dit niet de ongeloovige uw oom?’ vraagt de slaaf den kop omhooghoudend. ‘Welnu wat zou dat, in elk geval een dapper strijder die gevallen is op zijn post. Zijn lijden is gedaan, het zij hem wel.’ ‘Gij looft den ongeloovige nog, gij zult de gevolgen wel zien,’ zegt de slaaf en verwijdert zich langzaam met het verschrikkelijk zegeteeken van den Mahdi. Ik ging in mijn tent terug en wierp mij tot stervens toe moede op den grond. ‘Khartoem gevallen, Gordon dood!’Ga naar voetnoot1) Drie dagen later kwam een stoomboot met Engelsche soldaten de rivier opvaren. Zij werd verwelkomd met de geweerschoten der Mahdisten, het was te laat. Na den val van El Obeid en de nederlaag van Hicks was Gordon's zending naar den Soedan, met het doel dit land te pacificeeren door de bezettingen te ruimen en een zelfstandig bestuur in te richten, een volmaakt miskennen geweest van den toestand èn bij hem zelven èn bij de Egyptische en Engelsche regeeringen die hem naar Khartoem lieten gaan. Wanneer de regeering door de politieke omstandigheden niet meer in staat was zich in den Soedan staande te houden, en de opgestane provinciën langzamerhand weder terug te veroveren dan was het ook geheel doelloos Gordon te zenden en op te offeren. Gordon's eenmaal zoo invloedrijke persoonlijkheid was door die van den Mahdi geheel verduisterd. Zonder een machtig leger, zonder hulp van buiten aan zijn eigen krachten overgelaten, wat viel er voor hem te pacificeeren? Zijn proclamatie waarbij de slavenhandel weder werd toegestaan, kwam te laat om nog invloed te oefenen. De Mahdi lachte over Gordon's brief, waarin hem werd aangeboden wat hij reeds bezat, het sultanaat van den westelijken Soedan. Hij | |
[pagina 320]
| |
wist dat Gordon zonder soldaten was gekomen en zag in dat de val van Khartoem nog slechts een zaak van tijd was. Als antwoord zond hij hem de witte, zwartgelapte djobbe (rok) de tâqia (muts) de libâs (broek) den tulbant, den gordel en de sandalen der derwishen.Ga naar voetnoot1) | |
II.Slechts een half jaar overleefde de Mahdi den val van Khartoem. Met zijn dood eindigt tevens de periode van het opkomend Mahdisme. Het godsrijk waarvan door uiterlijk vertoon de schijn nog bewaard wordt, is in werkelijkheid een despotisme zonder weerga onder des Mahdi's opvolger den Khalifa Abdallah. Deze is een volkomen ongeletterd man, die de kunst van schrijven zelfs niet machtig is. Hij is een ijdel en wispelturig monarch, maar van buitengewone wilskracht en van politiek inzicht geenszins verstoken. Hij predikt kuischheid en onthouding van aardsche genietingen, maar zijn harem telt 400 vrouwen, wier gelaatskleur van het zachtste geel tot het donkerst bruin afwisselt. Machtig door de bescherming van den Khalifa, gedragen zich zijne stamgenooten de Taäscha-Arabieren in het land als onbeperkte gebieders. Hij heeft deze uit den Zuidelijken Soedan naar de residentie Omm-DurmanGa naar voetnoot2) overgebracht, een ware volksverhuizing. De Taäscha vormen een leger van 12.000 strijders en hun zijn woonplaatsen aangewezen in de onmiddellijke nabijheid van den Khalifa. In het land ondernemen zij formeele strooptochten, vee en slaven medevoerend en de bewoners plagend met hooge contributies. Alle plaatsen en ambten worden bezet door de naaste verwanten van den Khalifa, die weer alle ondergeschikte posten bezetten met Taäscha. De Dongoleezen, de verwanten van den Mahdi, zijn geheel op den achtergrond gedrongen. Hun protest baatte niets. De emirs van Dongola en Berber ontvingen | |
[pagina 321]
| |
geheime opdracht de onder hen staande bevolking zooveel mogelijk te verzwakken. Geldafpersingen op groote schaal vinden plaats onder het voorwendsel van ongehoorzaamheid. Alle vuurwapens moesten afgeleverd worden aan de bureau's van den staat. Van vijandige stammen worden groote troepencontingenten gevorderd en deze weggezonden naar verwijderde garnizoensplaatsen, Darfoer, Gallabat, Redjef. De bewoners der Djezîra (het land tusschen den blauwen en witten Nijl) werden gedwongen tot den Kalief op te gaan ‘die zich van hunne gehoorzaamheid overtuigen wilde.’ De helft hunner landerijen wordt verdeeld onder de stammen van het Westen (Baqqâra) waarbij het beste deel natuurlijk weder den Taäscha toeviel. De oude bewoners werden gedwongen heerendiensten te verrichten voor de nieuwe die zich ook hun slaven toeëigenden. Hierdoor ging de landbouw in die streek bijna te gronde en met moeite onderdrukte de Kalief de daaruit volgende opwinding in het land. De handel van den Soedan is zeer achteruitgegaan. Wat gedeeltelijk te wijten is aan de slechte muntspecie die de nieuwe heerschers invoerden. Uitvoer van goud en zilver is verboden, die van natuurproducten alleen toegestaan, de gummihandel staats-monopolie. De eenige handelswegen die nog openstaan, zijn die van Berber naar el-Hemer en Assuan en die van Berber naar Suakin. Invoerproducten worden niet alleen aan de grens, maar ook in de hoofdstad met een invoerrecht van 10 pCt. belast. Wie over Suakin te Omdurman komt, heeft reeds ⅓ van zijne waren aan invoerrechten, geschenken aan de beambten enz. verloren voor hij met den verkoop begint. Het land heeft onmetelijk veel geleden onder de gevolgen der beroeringen van de laatste jaren, hongersnood en een verarmde bevolking.Ga naar voetnoot1) Het optreden van den Mahdi was aanvankelijk in de overige landen van den Islam niet zonder belangstelling gadegeslagen. Van verschillende Egyptische rechtsgeleerden bezat hij schrif- | |
[pagina 322]
| |
telijke bewijzen van instemming,Ga naar voetnoot1) Het protest der ulema's van Caïro schijnt niet zonder officieelen druk tot stand gekomen. Over de stemming in Mekka bezitten wij interessante mededeelingen van Dr. Snouck Hurgronje. In dit internationaal Mohammedaansche centrum verheugde men zich algemeen over de overwinning van den eenvoudigen derwisch op de legers van Turken en ongeloovigen. Hierbij kwam, dat de 13e eeuw der Hedjrâ juist ten einde was en dat van oudsher aan zulke overgangen van eeuw tot eeuw de verwachting van groote omwentelingen was verbonden. Van de Qoranwoorden: hulp van Allah en spoedige overwinning (Qor. LXI 13) werd de getalwaarde berekend. Dit gaf 1302, het jaar van de verovering van Khartoem. Ook in de overlevering vond men aanknoopingspunten. Ibn Arabi gaf onder de voorteekens van den Mahdi de verschijning van een man in Soedan. Scha'rani sprak in dit verband van ‘den man van den khartûmGa naar voetnoot2) den man van de witte kameelen, den man van den Mahdi, den redder des Islam's en in waarheid den vriend van Allah.’ Over de vraag of Mohammed Ahmed werkelijk de Mahdi was, bekommerde men zich in Mekka weinig. Een zeer beschaafd Egyptenaar verzekerde Dr. Snouck dat de Mahdi Caïro binnenrukkend, door de geheele bevolking met vreugde zou worden ontvangenGa naar voetnoot3). Daarentegen moet er op gewezen worden, dat onder de geleerden van den Soedan de stemming tegenover den Mahdi veel minder gunstig was. De theologen van Khartoem bleven tot het laatste oogenblik Gordon getrouw, hoewel het hun vrijstond de stad te verlaten en tot het leger der Mahdisten over te gaan. ‘Deze pretendent tot den rang van Mahdi, zeggen zij, heeft schisma gemaakt in de gemeenschap en den staf der eenheid gebroken en de verblijven der moslims te gronde gericht.’ Zij wijzen er op dat de geheele Mahdi-traditie aan bedenkingen onderhevig is en oorspronkelijk van Schiiten | |
[pagina 323]
| |
stamt.’Ga naar voetnoot1) Doch ook als men haar authenticiteit gelden laat, dan nog moogt gij haar niet op u betrekken. Waar is bijv. de khorasanier die den Mahdi moet voorafgaan, de Sofjani dien hij moet verslaan,’ enz. enz. Er is inderdaad in de menigte overleveringen van den profeet slechts weinig aan te voeren wat voor dezen Mahdi pleiten zou. Hij zelf beroept zich dan ook voor zijn optreden minder op de profetische overlevering wier inwendige tegenstrijdigheid hij releveert, maar op het stellig onweersprekelijk argument, dat de profeet zelf in een droomgezicht hem zijne roeping heeft medegedeeldGa naar voetnoot2). Ook uit Slatins opgaven blijkt dat de beweging in den Soedan de theologen niet zeer gunstig gestemd vond. Hierbij is niet te vergeten, dat zij uit de derwischscholen was voortgekomen en een den Islam reformeerend karakter droeg. De studie der theologie was oorspronkelijk verboden en de Mahdi beval zelfs alle wetenschappelijke theologische werken te verbranden. Vlijtig Koran-lezen werd aanbevolen, maar het was verboden den tekst uit te leggen. Ook van de heilige traditie werd de studie slechts onder voorbehoud toegestaan. De khalief Abdallah verbood zelfs den hadj, de bedevaart naar Mekka, in plaats waarvan die naar het graf van den Mahdi kwam. Wee dengene die het waagde aan de goddelijke zending van den Mahdi openlijk twijfel aan den dag te leggen, een heirleger van spionnen zijn door het geheele land verspreid en brengen dadelijk bericht aan de bevoegde autoriteiten. Dat desniettegenstaande toch nog velen weigerden den Mahdi te erkennen, pleit voor de kracht van hun overtuiging en zou kunnen strekken tot weerlegging van hen die van het Mahdisme in den Soedan op den Islam in 't algemeen grooten invloed verwachten. Wij hebben reeds gewezen op de houding van Sanûsi, den invloedrijksten sheikh van Noord-Africa; deze verwaardigde den Mahdi zelfs met geen antwoord op zijn schrijven. Een vroeger faqîh (rechtsgeleerde) Nûr an-nabi genaamd, die om | |
[pagina 324]
| |
zijn vroomheid groot aanzien genoot, placht zijn toehoorders steeds te vermanen zich streng aan het oude, ware geloof te houden en zich niet op het dwaalspoor te laten leiden door de ingevoerde nieuwigheden. De man werd gegrepen en aangeklaagd. Hij verklaarde vrijwillig een goed Mohammedaan, maar geen aanhanger van den Mahdi te zijn. Op een wenk van den Khalifah en zijn rechters zonder verder beraad ter dood veroordeeld, werd hij met ketens beladen onder het oorverdoovend geschreeuw der menigte naar de markt gevoerd en opgehangen.Ga naar voetnoot1). Van de qadhi's (rechters) die den heerscher als willooze werktuigen ter zijde staan en bereid zijn elk zijner bevelen te bekrachtigen, is de voormalige Qadhi al-islâm die zijn studie maakte in de Azhar-moskee te Caïro en aanvankelijk voor de beweging gewonnen was, langzamerhand tot een tegenovergestelde meening gekomen. Inwendig is hij een vijand van den Kalief. Hij moest zich tegen zijn zin de benoeming tot qadhi laten welgevallen, en daar hij de gerechtigheid hooger stelde dan de vrees, waagde hij het werkelijk zich eenige malen tegen den wil des heerschers te verzetten. Hij viel hierdoor in ongenade en zal, hoewel uit eerbied voor zijn persoon nog in zijn betrekking gehandhaafd, weldra tot hen behooren van welke de Khalifa zich voor altijd pleegt te ontdoen. Zoo blijft dan het zwaard en de vrees het eenige middel waardoor zich het Mahdisme in den Soedan staande houdt. Zijn moreele invloed schijnt bezweken. De vraag rijst in hoeverre de tijd voor een nieuwe occupatie van Egypte uit reeds gekomen is. Een bevestigend antwoord op deze vraag is ongetwijfeld de strekking van de werken van Slatin en Ohrwalder. Deze beiden hebben van het vorig bestuur slechts de goede zijde ervaren. Onder den indruk van hun gevangenschap en de door de Mahdisten bedreven gruwelen is het gecivilizeerde | |
[pagina 325]
| |
Egypte voor hen een ideaal waartegen de barbarie van den Soedan somber afsteekt. Toch moet er op gewezen worden dat de revolutie, hoewel haar vruchten voor den Islam niet groot schijnen, voor den Soedan niet zonder goed gevolg gebleven is. Men leest dit tusschen de regels door in het boek van Ohrwalder. De landbouw bijv. schijnt langzaam te bekomen van de gevolgen van den opstand. De schepraderen langs den Nijl zijn weer in volle werking. Een gewichtige volksverhuizing is geschied. Al het overwicht in het land is daardoor verplaatst van de Berbers en Dongoleezen op de stamgenooten van den Kalief, de Baqqâra en Taäscha-Arabieren. Ik heb reeds gewezen op de corruptie der genoemde halfras-stammen, (zie boven). Van de Arabieren die thans heerschen, krijgt men een geheel anderen indruk. De Baqqâra (zegt Ohrwalder) die in de steppen en wouden van Schakka en Darfoer zijn opgegroeid, zijn eenvoudiger en matiger; in dit opzicht verdienen zij de heerschappij over de bedorven aulâd balad. ‘Mit der Zeit werden sie die höhere Cultur ihrer Unterjochten annehmen und bereits hat sich ein bedeutender Fortschritt bemerkbar gemacht.’ Reeds aanstonds kunnen wij op een goed gevolg van den nieuwen toestand wijzen. ‘Slavenjachten als vroeger toen geheele benden met goede geweren dit ellendige werk dreven, komen niet meer voor. De khalifa zou zulke gewapende benden in zijn gebied niet dulden, ook beschikken particulieren niet meer over geweren. De Danagla Djaliin, deze beruchte slavenjagers, hebben thans gelegenheid zelf het juk der slaven te proeven (sic). Khalifa Abdallah schijnt in Gods hand het werktuig te zijn om het vele vergotene bloed aan hen te wreken.’Ga naar voetnoot1) Door de afscheiding van Egypte is het transport van slaven daarheen voorkomen en daardoor aan het bestaan der slavenjagers een grooter slag toegebracht dan onder het bestuur van den Khedive. Dat de slavernij bleef bestaan kan hoogstens bij bevooroordeelde Europeanen afkeuring wekken. Wie de toestanden goed kennen | |
[pagina 326]
| |
(ik heb daarop vroeger reeds gewezenGa naar voetnoot1) zien in de slavernij in den oostelijken zoowel als in den westelijken Soedan een economische noodzakelijkheid. Wat Gordon gewild had, is thans zonder hem tot stand gekomen, het nationaal bestuur dat hij te laat trachtte in te voeren. Zou men Gordon's nagedachtenis niet het beste eeren door dezen toestand te eerbiedigen en niet nog meer krijg en verwoesting te brengen over dit reeds zoo zwaar geteisterd land? |
|