Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 2
(1895-1896)– [tijdschrift] Tweemaandelijksch Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 456]
| |
Brieven van Johan Thorn Prikker.Ga naar voetnoot1)15 Februari '93.Ik heb weer een nieuwe teekening gemaakt, zoowat van een meter bij 75 centimeter. Ik heb bedoeld de Reinheid, zie je, die zóó is, dat het slechte er niet bij kan komen, dat het veranderd wordt, het slechte, door de reinheid, en dus ook goed wordt. Ik ben begonnen met een bloem van wit, mooi vol, wèlgedaan, met lange, uitslaande bladen, gevormd als heiligenbeeldjes die stil, eenigszins gebogen liggen. Uit het midden komt een kracht die naar boven gaat, en een vrouwefiguur vormt, naakt, met dubbele contour, omdat ze oneindig is, of beter gezegd, omdat ze geen begin en geen einde heeft. Een groot ovaal om haar hoofd met bloempjes, met lijnen, die uit enkelen naar boven gaan. Naast de vrouw een Christusbeeld, sterk gestyleerd, met een doornenkroon met bloemen om het hoofd. Naast den Christus heel stille, evenwijdige lijnen, die kalmte en rust moeten geven, en een duif met uitgespreide vleugels, als heel hoog leven. Om de vrouwefiguur staan kaarsen als symbool van uitzich-zelf-leven, als opoffering, want een kaars verbrandt zichzelf, en geeft daardoor licht aan anderen. Aan de andere kant van de figuur komen de hartstochten, drie kerels op een paard, en aan dat beest vastgegroeid, met lansen gewapend, die echter veranderen in lelies als zij bij de vrouwefiguur komen. Onder het paard zijn draken, die door doornen heenkruipen, dat het gemeene van een slechte daad moet geven. Ik bedoel met die teekening hoofdzakelijk eene beweging, | |
[pagina 457]
| |
een zacht beweeg van verscheidene lijnen, die te samen één kuisch geheel moeten geven. Uit de bloem komen veel lijnen, die om alles heengaan, stil ruischende, en al die lijnen vormen samen een kathedraal. Ik kan het je alles zoo moeilijk zeggen, je begrijpt, op zoo'n teekening staan nog meer kleine dingen, vormen, gebogen lijntjes, maar hoe je dat uit te leggen zoo zonder teekening. B.v. achter die drie kerels op het paard zijn vormen, die donker, onrust, angst en zoo moeten geven. Je schrijft dat je denkt, ik er ingeloopen ben met den Sâr Péladan, maar geloof dát toch niet, ik heb hem dadelijk in de gaten gehad, den man die boeken schreef als ‘Comment on devient mage’ en ‘Comment on devient artiste.’ Och jee, als hij dat allemaal zoo goed weet, waarom wordt hij dan zelf geen mage. Bovendien is het een grappenmaker. Ik heb nu b.v. de uitnoodiging van de Rose + Croix gekregen, een aanstellerij van belang. Bij andere invitaties krijg je een gewoon briefje, maar voor die Rose + Croix! Waar ik dáárin al niet voor uitgemaakt ben, valt niet te schrijven! ‘Artiste, mage, ouvrier! enz.’ ‘Votre travail sera sous la protection des Anges de votre pays etc. etc!!!’ De Sâr is een ‘opkammer’ zooals je ziet, en hij slaat in al die dingen zichzelf niet over. Je ziet, hij is leelijker dan Loffelt en zulke lui, die lui vinden n.l. enkel maar leelijk, hij echter voedt zich met de glorie van anderen, als een vampir... Jou idee van de beweging der jongeren vind ik verkeerd. Ik zie op tegen een revolutie als iets heel goeds, juist die hevige bewegingen zijn de beginnen van de nieuwe kunst, de kunst die in haar soort zoo groot zal zijn als die van Rembrandt of Matthijs Maris - juist dat wilde tegen elkaar ingaan, dat woeste opspringen, zijn de dingen, die den weg geven naar de groote rust, die komen gaat. Je raad, om de z.g. artiesten niet te vertrouwen, vind ik wel goed. Bovendien vind ik het onmogelijk, om mijn meest intieme dingen aan anderen te zeggen, want een lijn met zekeren vorm zegt mij meer dan al de woorden, die ik zou kunnen uitspreken. | |
[pagina 458]
| |
25 Februari.Ik ben in Brussel geweest. Wat is Brussel een stad! Ik bedoel niet de Boulevards, maar andere buurten, zooals het oudere deel, waar het Stadhuis is, die kanten van achter de Place Royal. Godzegenme, wat raar, dat die belgen nooit iets van St. Gudule gemaakt hebben, dat is toch wat, hè, de man, die zóóiets maakte uit ellendige, vierkante stukjes steen, dezelfde, waar ze onze nieuwe huizen en het leelijke Palais de Justice in Brussel van gemaakt hebben. En de markt met het stadhuis, en al die oude gevels met goud erin in het rond. Reusachtig. Heb je een flauw begrip, hoe het mogelijk is, zoo'n mooie kerk, of zoo'n gebouw, als het stadhuis is, te maken? Een schilder maakt op een dag den grooten omtrek van wat hij bedoelt, werkt dan op dit eerste begin door, en maakt desnoods een mooi ding, maar de man van de St. Gudule of zoo, moet in den grond beginnen, precies uitmeten, waar een kolom, of een muur moet komen staan. En dan die lamme stof, waar hij meê werkt, die werklui, die den boel in elkaar moeten zetten! Snap jij, hoe zoo iets kan komen, hoe sterk zoo'n man moet wezen (want als er iets staat moet het blijven staan) om zoo bedaard zijn plan, dat toch voor zijn oogen moet dansen en vliegen, te gaan beginnen bij den ondersten steen, heel diep in den grond, dán hooger en hooger ópgaan tot aan de kruisbloem op den top? En dan is het werk klaar, kant en klaar, hij doet er niets meer aan. Vergelijk zooiets eens met andere kunst, die toelaat de boel uit te schrappen, of op één dag door elkaar te smeren. - Achter de Place Royal is nog een heel oude kerk, romaansch, er is erg aan gerestaureerd, zie je, gewoon maar ráák, ze hebben er niet over gedacht, in den stijl te blijven, dus het is een gek ding geworden, maar je moet zien, de groote deur is nog heelemaal romaansch; de beeldjes zijn er wel uitgegapt, maar wat is het nog mooi als serieuze stijl van ópgaande lijnen! Ik heb een half uurtje in mijn eentje in en om die kerk gedwaald, alles zoo eens aangeraakt, een stukje kalk uit de muur gekrabd, om zoo'n stukje steen van vóór 800 jaar ook eens te voelen. | |
[pagina 459]
| |
Ik ben tegen twaalf uur naar de XX gegaan, en werd daar aan de lui voorgesteld. Allemaal bizonder deftige lui, in onberispelijk costuum, zeldzaam gesoigneerd, voorwaar niet gering, hoor! Als geheel was er eene prachtige tentoonstelling. Van de Velde had er behalve de landschappen, die op den kunstkring geweest zijn, een groote broderie, een landschap met vrouwen en kinderen tegen avond. Heel mooi gedaan, met stukken laken van allerlei kleur, de pointille doorgezet met zijde om de contouren der figuren. Prachtige dingen van Lemmen, titels voor boeken en zonnebloemen. Dingen van James Ensor, meer curieus dan mooi, met de allergekste voorstellingen er op, er was er een met veel duizend figuurtjes, en onmogelijke titels van drie regels lang, met woorden als ‘bombardement, flutes, signaux etc., etc’. Mooie dingen van Rijsselberghe, vooral een meisjesportret in het groen was prachtig. Mooie schilderijen van Degouve de Nangues, een invité, zeer gevoelig, zooals Karsen, maar mooier, sterker sentiment. Enz. Enz. Ikzelf heb er mijne twee schilderijen, waar je de fotografie van hebt, en eene teekening ‘Sneeuw’. Ik heb daar enorm succes, de lui verdringen zich voor mijne schilderijen, troepen publiek stonden er voor op de opening, ze begrepen er natuurlijk niets van, je hadt de praatjes van die lui eens moeten hooren. 't Was zoo leuk, ik kon er bij gaan staan, want ze kennen mij niet in Brussel.... Verder heb ik in Brussel de musea gezien. De primitieven zijn subliem hè, en toch houdt onze v.d. Weyden in het Mauritshuis het er tegen uit. Heb je die kleine italiaansche ook gezien, wat een heerlijke dingen! En wat zijn die kapitale van van Eyck mooi, wat sterk en modern van conceptie! Ik heb in dat museum altijd anders een idee of ik in een station of zoo was, niet de deftige rust van ons Rijksmuseum. Heb je ook het museum Wirtz gezien? Wat is dat daar een vuile boel, wat een lamme dingen allemaal, je wordt er gewoon half gek van als je er in rondkijkt.... | |
[pagina 460]
| |
29 Maart 1893.'t Is bij ons prachtig lenteweer. Wat is dat hier mooi, wat zie je mooie motieven voor levensbegin in de knoppen van de boomen, b.v. kastanjes, je weet, die maken zoo'n groote, langwerpige knop, met bruine, vetachtige blaadjes van onderen, met figuurtjes er op, als op den rug van een kever of van een schelpje. Dan zie je daarboven uitkomen dat jonge groen, heel fijn als kleur, de blaadjes nog in elkaar gefrommeld, maar zoo vol stijl, ze zitten zoo mooi in elkaar, dat dikke steeltje van achteren tegen die bruine blaadjes, en die vijf blaadjes zoo mooi gedraaid er om heen, prachtig, met vezeltjes of haartjes, wit van kleur, als dons er omheen, maar geprononceerd dons, ik bedoel niet wollig, zoo gewoon naar alle kanten, maar heel netjes op een rijtje, alles mooi naast elkaar, gewoon gestyleerd zou je bijna zeggen.... Je moet eens wat schelpjes en zoo voor me oprapen, die zullen daar bij jou wel weergâsch mooi zijn, zoo van parelmoer, of rood, of geel, met grillige vormen. Heb je wel gemerkt, dat de japansche kunst daar van afstamt. B.v. de vormen van draken, visschen enz, vindt je terug in de schelpen, vooral in de horentjes. | |
18 Maart 1893.Ik heb je laatsten brief ontvangen. Beste kerel, je weet niet wat ik bedoel met het minder mooi vinden van die pagode. Ik kan het je gemakkelijk uitleggen. Bij de Gothieke stijl, en b.v. bij de St. Gudule in Brussel zie ik een massa lijnen, die allemaal meêdoen om het groote oprijzen van het geheele gebouw te geven. Er staan ook in zoo'n front van een gothieke kerk honderden beeldjes, maar al die dingen, die op zichzelf óók heel mooi zijn, nemen niet weg, dat de groote vorm ópgaat tot den hemel, in mooie, strenge, strak naast elkaar loopende lijnen, zie je, dat soort van lijnen zooals je ziet in een bloemblad, allen komen ze uit het | |
[pagina 461]
| |
midden, en loopen mooi harmonisch naar dezelfde kant op. (Ik teeken het hierbij voor je.) Al die lijnen plus al die versieringen, vormen bij de Gothieken een groot geheel, en geven het religieuze gevoel van den maker. Ik vind de chineesche kleinigheden, b.v. de speksteenbeeldjes, die je me stuurde, de faiënce, en de broderies, prachtig. Maar ik geloof stellig, dat het sentiment, om iets heel groots te maken bij den chinees niet zoo sterk is, als bij de oude Europeanen. Ik geloof daarom, dat de chineezen hunne tempels in vier of meer afdeelingen bouwden, met trappen daartusschen, waarlangs de goden (zie jou laatste brief van 25 Jani '93,) omdat ze geen kans zagen om hun heele gevoel te leggen in één groot gebouw.... Je hebt een verkeerd idee gekregen over wat ik dacht van de landschapschilders. Ik bedoelde niet de groote franschen, Millet, Troyon b.v., die waren heel gevoelige menschen, die hunne eigen ziel lagen in hun werk, maar ik bedoel de schilders, die de natuur (den schijn van de natuur) naschilderen, niet de zonneschijn omdat het met hun ziel past, maar ze gaan dat schilderen, omdat ze hier en daar een mooi stukje witte muur en een paar boomen en eene koe hebben gezien, door de zon beschenen.... Ik ben aan vier teekeningen bezig. De eerste naar het vers van Baudelaire, dat je me stuurde, ‘Entends ma chère, c'est la douce Nuit qui marche’. Ik heb dat heelemaal willen geven als geluid van lijnen. Ik heb gemaakt een groot, bijna vierkant figuur met lange lijnen uit het hoofd, die naar alle kanten gaan zwieren, áchter een landschap met boomen, en een avondlucht met vijf groote sterren, heel duister. De vrouwenfiguur in het midden heel vaag geteekend, zoodat het aandoet als een geruisch. Rechts twee figuren, die op pijpen blazen, heidensche vormen met zwarte haren die op en neer gaan, en met geluid meê gaan doen. Links twee figuren met harpen, christelijke, met kruisen op den rug. Vóór de middenste figuur (links) gaan twee figuren, een man en een vrouw, een met een klok in de hand, de andere met twee papaverbollen; een groot geluid om hen heen van lijnen, die rondgaan. Rechts rijen | |
[pagina 462]
| |
figuren met zwarte haren die op pijpen blazen, en allen zingen monotene geluiden, zooals je 's avonds wel hoort. Uit de pijpen komt het groote geluid, dat overal langs en doorgaat, zoodat de indruk van de teekening enkel een beweeg is van donkere en lichte lijningen. De tweede is ‘The blessed Damozel’ (Rossetti), die vrouwenfiguur, die naar beneden staat te staren met de lelies in haar arm, gebogen. Ik heb de vrouwenfiguur heel groot gemaakt, in het midden van het papier. Ze moet heel stil en hoog staan, ver boven de figuren om haar heen, die gebogen staan, met gevouwen handen. (Hiernaast een schetsje er van). De vrouw zelf heel licht in wit, zoo wit als de lelies in haar hand en om haar heen, met vlammen die opgaan in een lijn, die om haar heen stijgen, beneden, links, de dag uit vlammen. De nacht aan den anderen kant nog vast in de donkere draaiingen om haar heen, en héél boven, achter haar hoofd het huis van God, met figuren zonder geslacht, heiligen, witte lelies, passiebloemen, met een groote ster en stralen licht. De derde is een ‘Christ vainqueur.’ Een Christus aan een kruis, met een gezicht, dat voor zich uit ziet, met lange haren, die om zijn hoofd wuiven. Het lichaam is twee ellipsvormige takken, waaraan doornen en bloemen zitten, twee passiebloemen, een lichte en een donkere. Van onderen draken, die aan de beenen knagen. Dan vallen de bloeddruppelen uit de bloemen en uit de figuur op de draken neder, die er zich mede voeden. Uit de drakenbekken groeien bloemen (ik bedoel hiermee het koude verbergen achter een mooi masker.) Om den Christus heen lijnen, die stil naar boven bewegen. De Christusfiguur met de passiebloemen zijn héél groot boven de draken van onder. Ik heb deze op het oogenblik naar eene expositie in Rotterdam gestuurd, en natuurlijk als schetsen opgegeven. Je raadt nooit, waaraan ik nu bezig ben. Een triptiek, een heel groote, van 2,50 M. bij 1,85 M. hoog, niet gering. Ik wou daarop maken de Drieëenheid. De Vader, de Zoon, en de Heilige Geest. Ik wou alles in personen schilde- | |
[pagina 463]
| |
ren, de Heilige Geest, zie je, dat heilige van alle Moois. Ik wou dat heel zuiver maken, in blanke kleuren. Ik wou het gaan schilderen in drie kleuren, b.v. blauw, paarsch, geel, natuurlijk met de noodige nuances er in. Ik wou dan met lijnen, die door elkander heenloopen, het verband brengen in de drie figuren. Ik heb den vorm van de triptiek genomen zooals de oude, b.v. die van Lucas van Leijden is, daar zie ik geen bezwaar in. | |
29 Maart 1893.Met mijn triptiek ben ik nog niet erg opgeschoten. Ik heb de compositie voor den Christus klaar, maar met de twee anderen zit ik leelijk in de war. Het is zoo beroerd, ik moet in vormen of lijnen de reinheid van den God geven, en dat is een bar werk. Ik vind het flauw om van den Vader een deftige, oude heer te maken met een mooien, grijzen baard, of zoo iets dergelijks. Ik heb twee flauwe krabbeltjes vast van den Vader gemaakt, de eene als Begin van de Dingen beschouwd, met van onderen een bloem, die op een halven cirkel staat: uit de bloem komt eene damp in drie deelen, die evenwijdig naar boven gaan, en zóó drie figuren vormen, een van die figuren heeft vlammen uit den mond, de andere een zwaard in de hand, de derde een lelie. Daaromheen staan zeven kaarsen te branden, met rechte, opgaande vlammen, daarachter staan zeven engelen, van de drie figuren afgescheiden door een soort van wolk, die gevormd wordt door bloemen en biddende figuren, dat alles sterk gestyleerd.... Maar nú vind ik zoo'n opvatting weêr niet goed, heelemaal niet goed, dat kan van alles beteekenen, desnoods heel andere dingen kan je er in zien, en dan is het al niets meer. Zie je, ik wou nu van den Vader maken iets dat wonderpuur was, dat je niet meer kon denken aan verf en aan een schilderij, ik wou iets maken, dat je den indruk geeft als een bloem van binnen, alles even volmaakt en zuiver. Begrijp | |
[pagina 464]
| |
nu, hoe de Heilige Geest moet worden, het allerreinste, de zuivere essence van alle zuivere dingen! Ik heb er al wat op zitten soezen, maar ik heb nog zoo ongeveer niets, alleen een slechte krabbel. Van den Zoon (het middenste deel der triptiek) heb ik nu gemaakt een groote Engel, met stijve, ronde krullen, die recht naar boven gaan. Die Engel is zoo groot als het heele doek, met uitslaande vleugels; in de handen heeft hij twee brandende kaarsen, met rechte vlammen, en bloote borsten, waaruit de melk drupt (symbool, daar kan iedereen van drinken). Vlak vooraan staat een kruis op een heuveltje, met wortels, die vast in den grond staan; onder het heuveltje is een hart met een vlam, die een bloem vormt, en een doodsbeen (hierin is het kruis geworteld.) Boven aan dat kruis bloeien de takken en ook vruchten. Aan den eenen kant van dit kruis hangen de slechten (een draak in doornen vastgemaakt), aan den anderen kant komt een reine ziel, een vlam, met een gestyleerde duif er op. (De Christus). Zóó wordt de Christus als 't ware de balans voor al de slechten. Achter dit kruis is een grooter, tweede kruis, waaraan de Christus hangt, met bloedend hoofd en handen, de bloeddroppels vallen naar beneden met de melk van de Engel achteraan. Uit de borst van de Engel komen twee stralen melk, die in een ovaal om den Christus gaan, de ellips, daardoor gevormd, is gevuld met bloemetjes, als symbool van volmaaktheid. (Natuurlijk staat het eerste kruis voor den Christus aan het tweede). Links van het middenvlak komt een wolk, die zich over de geheele triptiek moet voortzetten, zweven uit een bloem met steel, in lange, dunne, blanke vormen. Uit den ovalen vorm met de bloemen komt een straal licht, die onderaan menschen verlicht, die staan te boeten bij een kruis. Aan den anderen kant is de weg, die tot het kruis loopt, waarop heiligen gaan. De plooien van het kleed van de Engel zweven door de onderste figuren, en vormen den grond. Het middenvak wilde ik wit maken in paarschen toon, de Vader blauw, de Heilige Geest sterk geel, tegen chromaat aan. | |
[pagina 465]
| |
Ik heb nu een idee van den Vader en de Heilige Geest. Vindt je niet, dat de Vader is te zien als een avondlucht, zoo'n roode avondhemel, met roode, gele en paarsche strepen, en dan de Heilige Geest als morgenrood, rose, heel fijn, meer in ronde vormen?.... De Association in Antwerpen opent 8 Mei a.s. Ik stuur negen teekeningen, die welke ik verkocht heb vraag ik er voor op. Ze zijn nu heel mooi geëncadreerd, de meeste in zilveren passe-partouts, met een smal zilveren lijstje. | |
4 April.Ik heb nu verder gewerkt aan de triptiek. Ik ben de Heilige Geest begonnen met van onderen een bloem, die in vlammen staat. Uit de bloem komt een andere, op hoogen stengel, waaruit bloed drupt. Die stengel gaat eerst door rijen figuren met witte bloemen. Uit die bovenste bloemen stijgen eenige lijnen die een duif vormen, sterk gestyleerd. Die duif is het begin van de kracht, die zweven gaat door het middenste stuk (de Zoon) en hier en daar de figuren aanraakt, of om hen heen zweeft. Uit de benedenste bloem stijgen lange dampen op, die achter de duif rose wolkjes vormen, die ook op het middenste vak worden herhaald. Stoeten figuren in bloemvormen zweven langs die bloedende bloem heen, en vormen vreemde bloemen, die om de onderste beginbloem geschaard staan. Hier en daar zijn figuren die stil zijn in alle houdingen, neêrgelegen op het hoofd, of heel sterk, passiesterk, voor- of achterover gebogen. Ik wil de heele triptiek sterk van kleur maken, in dezelfde kleuren, waar ik al vroeger van sprak. Ik wou een soort altaar maken, waar alleen het reine kan bestaan. | |
[pagina 466]
| |
voor een ander over hebben. Maar ach, de maatschappij dwingt me, nog een zekeren tijd te blijven. Ik heb geen geld om stil te gaan leven buiten. Ik heb wel pogingen gedaan om er uit te komen, ik heb al een paar lui geschreven, of ze geen plaats voor me wisten als teekenaar aan een tijdschrift of zoo, maar men werkt mij in 't geheim overal tegen. Kon ik maar stil buiten leven! Ik zou dan geen dingen meer exposeeren voor al de pignoufs, ik zou wat ik maakte aan goede vrienden geven, of veilig bij me houden. Dat zou eindelijk eens gelukkig leven zijn.... | |
10 Juni 1893.Weet je wel, dat ik lust zou hebben de heele schilderijenmakerij te laten varen, en deze of gene betrekking te zoeken? Als ik blijf schilderen zie ik geen uitkomst. Ik verdien toch nooit genoeg om van te leven. Als je dood bent verkoop je eerst, dan strijken de ‘rôdeurs’ op je lijk neêr. En ik wou toch zoo graag ook leven, en met mijn vrouw, intiem en stil. Ze willen nergens van me weten, ik ben gek, zeggen ze. Tuinman was nog maar het best voor me, ik kon werken als een paard, graven als een polderjongen. Ik ga met niemand meer om, alleen de grootste koekebakkers vind ik nog wat, zoo om eens meê te kletsen. Er komt nog bij, dat ik op dit oogenblik zeer goed weet, dat het niets is, wat ik maak. 't Is nog zulk onsoliede spul. Denk eens om een goed schilderij, v.d. Weijden of zoo, zie je, hoe goed zit dat niet alles in elkaar, zooals de oude moet je wezen om wat te maken, dat blijft bestaan, dat door de eeuwen heengaat. Zie je, mijn werk moet anders worden, ik vind alles wat ik maak nog zoo gemakkelijk. Symboliek, wel ja, een vrouw wat anders geteekend, met een bloemetje er bij, neen, dat is flauwe kul, zoo moet het niet. Het lamste is, dat ik niet weet, hoe het dan wèl moet zijn.... Nu over wat *** je schreef, ja, ik schijn vijanden in | |
[pagina 467]
| |
den Haag te hebben. En weet je hoe dat komt? Omdat ik eerlijk ben en niet tot de ‘société de mutuelle admiration’ behoor. Dat komt door den goeden moed dien ik heb om zoo'es te vertellen hoe ik over de dingen denk. En daarom moet ik nu dood. Zooals je terecht schrijft zeggen ze 't me nooit zelf, maar altijd achter mijn' rug om. Je mag tegenwoordig niet meer wezen zooals je geboren bent, neen, je moet een slinger om je hand houden, de lui belazeren en zoo, dan schiet je op. Ik zal dus maar niet meer met de lui omgaan. Maar dan komt het spektakel eerst in vollen gang, dan zullen ze folianten aan *** schrijven, zeggen, dat mijn pedanterie ten toppunt gestegen is. Maar à la bonne heure! Zeggen dat ik eerzuchtig ben! Als ik dát was zou ik wel meer intrigueeren, en mij er zelf bijhalen, mijzelf opkammen als ik anderen afkeur. Ik ben blij dat je mij gewaarschuwd hebt. Geloof je wel, dat, nu ik alles zoo weet, wat ze achter mij om zeggen en doen, ik de gezichten van die lui voor me heb als rôdeursGa naar voetnoot1) met grijnzende snoeten, altijd zoekende of er iets te rooven is. Ik vind die geschiedenis dáárom zoo beroerd, omdat ik altijd gedacht heb, dat die lui zoo kwaad niet waren, en als je dan zoo plotseling valschheid bemerkt krijg je afschuw als voor eene vuile ziekte, of zooiets. | |
1 Juli 1893.Ik heb nu een nieuwe teekening. Een bosch, avond met boomen, hooge boomen tegen de avondlucht. Nu heb ik die geteekend zonder poppetjes of zoo in de boomen te zien. Ik heb dat bosch en het moment gegeven in enkele lijnen op een grijzen fond, de fond bijna gelijk van kleur met enkele nuancen, de lijnen, die allemaal oploopen, zacht naar boven gaande, langs een midden van eenvoudige, rechtere lijnen. Op den grond ook lijnen, allen zacht gebogen. Even bene- | |
[pagina 468]
| |
den aangegeven het bloeien van vele planten op den grond, natuurlijk niet de planten zelf geteekend, maar een langen, groenen vorm van rechts naar links met een groote, roode bloem met uitzwevende bloeikracht. Boven in de lijnen van de lichte boomen een bloem, een vreemde zonnebloem, paarsch hart met gele bladeren. Nu zal ik je eens schrijven, wat ik over de tegenwoordige kunst denk. Je zult b.v. met me eens zijn, dat de kunst van *** geen renaissance is van de oude kunst, maar het bij elkaar prutselen van verschillende stukjes kunst, al láng vóór ons véél mooier gemaakt door anderen. Ik vind op het oogenblik dat er niets anders bestaat dan Natuur, dat de natuur, die zich elk oogenblik anders voordoet, ons alle indrukken van het te komen werk geeft. Nu vind ik b.v. als we een avondlandschap zien, groote boomen tegen een lichte lucht, we dat niet moeten geven door figuren met vleugels of zoo iets, want die bestaan niet, maar dat moeten geven met enkele lijnen, want die bestaan wèl. Een gewone lijn maakt een' anderen indruk dan een lijn van bizonderen bouw. Zelfs vind ik de grootste rust in de eenvoudigste lijn, een bijna rechte, évenzacht gebogen. Nu geloof ik zeker, wat ik in Limburg zal probeeren, dat door de combinaties van lijnen, zonder de figuren zelf te volgen, een landschap, frisch en kleurrijk, zoowel als een stille maneschijn zijn te geven. Hierdoor, als het gelukte, zou ik geheel en al van de conventie afwezen. Als je goed nadenkt is het namaken van een boom of een figuur zelve al conventioneel. Nu willen de modernen, Reckitts, Redon, Doudelet, enz. de conventie van de gewone figuren wegmaken door het veranderen van de proporties, die volgens hun het sentiment moeten geven. Ik voor mij zie altijd in een figuur met geforceerde proporties meer iets spookachtigs, iets om bang van te worden. Dat is niet in de natuur, die altijd, zelfs bij het hevigste moment, de diverse factoren, die de compositie maken, onderling evenveel versterkt. Het bange van het moment is dus eigenlijk niet in de natuur zelve, maar alleen in den toeschouwer, die bang is voor zijn eigen ribbekastje. Denk maar eens, of het niet | |
[pagina 469]
| |
waar is. Denk aan de hevigste onweders, of een bui die in aantocht is, en op komt zetten, naar ons toe. Dan is de lucht donker, met zwarte plekken, en grijze onweêrskoppen, maar kijk dan ook eens, hoe sterk de boomen geworden zijn hoe donker zoo'n eik tegen een lichtplekje achter in de lucht uitkomt. Dán schudt een beuk door den wind, maar zijn schudden is als het schudden van den gespierden rug van een olifant, die tegen een steil pad opklimt. Vindt je zoo'n moment angstig voor de natuur zelve? Wel neen, de boomen kunnen den wind best ontvangen hoor! Zoo'n sneeuwbui ook, het is, alsof ze ons komt verpletteren, maar de grond en de boomen wachten het heel kalm af, omdat ze even sterk zijn als de bui. Dus je ziet, dat angstige zit alleen maar in den mensch, die daar rondtippelt in de groote natuur. Om nu zoo'n moment als hierboven te geven moet je dus die onderlinge éénheid geven, en niet nietige boompjes onder een groote, zware lucht. Je moet dan een geheel andere proportie in het landschap brengen, en jezelf vergeten. Niet je eigen angst geven, maar het wachten van de boomen en den grond om het andere stuk van de natuur te ontvangen. De proportieveranderingen zijn de eerste factor voor het te maken werk, maar het is heel moeilijk, niet onnatuurlijk te worden, het moet altijd kalmte en rust blijven. Vindt je niet dat deze theorie zuiverder is, meer uit de natuur zelve, dan al het gescharrel met lange armen en beenen, en bloemetjes, en zoo? Want dit laatste is niet iets, dat uit je brandt, maar dat langzamerhand gevormd wordt onder het werken door, zoo een beetje hier een stukje bij, daar een brokje af, en nu nog twee bloemetjes dan is het klaar. Natuurlijk moeten de verschillende lijnen helpen om de kracht en zoo te geven. Dus bij slot van rekening zou zoo'n teekening worden een wit papier, des noods eenigszins gekleurd, om het oog aangenaam aan te doen, met enkel donkere lijnen met potlood of krijt geteekend, dus zuivere lijnenkunst, zonder schaduw, zonder kleur (groen geel, enz.). De schaduw zou uitstekend door anders gevormde lijnen kunnen gegeven worden. Ja, als ik er toch eens kwam, | |
[pagina 470]
| |
je zoudt dan alles kunnen geven, alle momenten, ochtend of avond. En dan zou je geen kleur en verf noodig hebben om het groote van de natuur te geven. Jammer alleen, het is gemakkelijker om zoo in een brief te beweren wat ik wil, dan om het te doen met een stukje krijt, dat is zeker. Met mijn triptiek ben ik zoolang uitgescheden, ik vond het zoo nog niets, wat het was. Eigenlijk is het ook wel wat te brutaal, zoo den God zelf te willen geven, en den Heiligen Geest. Je moet zoo rein blijven áldoor in je werk, het minste donkere streepje hindert. Zoo'n ding zou licht moeten geven, dan was het goed. Maar schilder dat maar eens! Ik hoop nu maar op Visé, dat ik daar iets van maak. Misschien is het wel goed dat het met me is zooals nu. Er is toch een Dieu clément, waarom zou die slecht voor me zijn, als het niet voor de goede zaak was? | |
Visé. Hotel de Braband.Ik zit hier in mijn land, het land, dat ik zoo mooi vind. Het is prachtig hier, je moest eens zien zoo'n avond hier, nuit bleue aux milles étoiles. Goddelijk, dan is de Maas heel kalm, geeft wat licht, hier en daar glimt de rivier, op zij de weg lichtgrijs; op zij rechts de rotsen geel, grijs alle kleuren waartegen de boomen zoo donker, bijna zwart uitkomen, dan zie je allemaal figuren zich uitbuigen overal op de rotsen, heel sterke mannen, die elkaar omarmen, zie je elkaar vasthouden om de groote blokken te dragen, die boven hen zijn, en allerlei fijne, stille plekken, waar de rots minder wild is, zie je meer vrouwelijk, met éven rijzingen van borst en buik, ook anderen, uit oude tijden, drie naast elkaar ook, Assyrische met lange baarden en puntmutsen, allemaal heel reine figuren. De overkant van de Maas is mooi besluierd door de mist, die uit het water opstijgt. Als ik daarvan eens iets kon maken! Maar wanhopig moeilijk om zooiets te teekenen en te zorgen, dat je uit de oude kunstenaars blijft. Ik zou die rotsen willen maken bewust van hun bestaan, ze, hard en | |
[pagina 471]
| |
sterk als ze zijn, geven. Zie je, ze moeten zoo op je neerkijken als op een kleinen jongen, als op een Jan Klaassen, als ze wilden moesten ze je verpletteren tegen hunne harde lichamen. 't Is moeilijk, je moet zoo zeldzaam sterk blijven, om dat te kunnen maken. Ik heb al een paar malen geprobeerd, maar het gaat nog niet. Ende desespereert nimmer. Enfin, ik geloof dat je hier zoo buiten niet gauw er onder raakt. Alleen weet ik, als ik ooit van mijn leven getrouwd ben ga ik niet hier wonen in het land, waar je de dingen ziet, wel in Rijswijk of Voorburg. Je kunt onmogelijk werken hier. Je kunt niet nadenken over wat je gezien hebt, want telkens komt er een nieuw ding voor je, dat sterker is, en de andere impressie doodt. Als ik nu weêr thuis ben en dan de boel overdenk, ben ik overtuigd, dat ik fijner zal onderscheiden dan nu, het minder gelukkige zal vergeten, en alleen het mooie, de essences zien. En dan alleen kan je iets maken. Ja, het is hier prachtig, ook het stadje zelf, het heeft iets van italiaansch, straatjes, die sterk hellen, overdekte gangen, die op eene plaats of wijdere straat uitkomen, van voren donker en van achteren wit met een stuk zon. Alle huizen zijn hier van blauwachtig tot rood in alle nuancen, je begrijpt wat 'n mooie tegenstellingen met het oranjegeel van de rotsen, en het donkere, zwartachtige groen, subliem om te zien, om te loopen tusschen al de mooie kleuren, zoo jubelend in de zon. En dan met grijs weer alles zilverig grijs, dan kan je die landschapverzen van Verlaine eerst goed begrijpen, b.v. dat van ‘un amour encore mal défini,’ dat onuitgesproken opkomen, dat zien enkel omdat je weet dat het bestaat. Vooral 's avonds zie je hier teere, onuitgesproken pracht. Maar wat je hier tegenvalt, als je zoo loopt, en een begrafenis ziet, met de geestelijken vooraan, die liederen zingen, heel plechtig in mooie costumes, als je de menschen dan ziet buigen en knielen voor de hostie, dank denk je dat volk is goed, het gelooft, maar als je dan een oogenblik later komt, als het lijk in de kerk is, waar de priesters bidden, dan gaan al de anderen in de gauwigheid een bittertje pakken.... | |
[pagina 472]
| |
Gisteren was hier processie in Devant le Pont, de voorstad van Visé. Alles ging goed, de lui brandden kaarsen voor de ramen, met een Christusbeeldje in het midden, sommigen hadden in den tuin een soort altaar opgericht, waar de stoet dan ook behoorlijk halt hield; de hoogepriester trad daar binnen met dat kruis met die stralen (hoe dat ding heet, weet ik niet), alles boog en knielde, goed, best, de menschen tippelden achter de processie een eind meê, rozenkransen biddende.... tot ze ergens in een kroeg even stiekem in de gauwigheid er eentje tegen aan gingen gooien. Zie je, dat stoort me, 't is waar, de lui hier zijn zeldzame sjappies, maar een oogenblik denk je toch dat ze het meenen. Jongens, wat hebben ze hier mooie spullen bij de processies. Je weet misschien, Visé is heel oud, en de kerk met heel oude graven er in. Ze hebben b.v. vier bellen, van verschillende grootte aan een handvatsel, prachtig geciseleerd, en van heerlijken klank, ook prachtige lantaarns met koper drijfwerk, maar het toppunt van mooi was wel het costuum van den hoogen baas, dat was op geel fond met apostelbeeldjes naar voren geborduurd, alles in kleurtjes, op den rug een witte duif en een oog met stralen, superbe. Ik heb nu eenige schetsen gemaakt, een stuk rots met twee figuren, die precies eender zijn, mannen met lange baarden en open monden, de handen éven opgehouden. Ik heb hier zulke vreemde combinaties gezien. Een gebogen figuur met een kindje aan de borst, naast een heel groote mannenkop, die op den grond ligt met sterke expressie, wild, vol haat, met veel zonde in de trekken. Daar achter een soort venster, gothisch, maar heelemaal wild nog, eigenlijk lang vóór gothiek. Je begrijp wat een ding om daarvan te maken, de vrouw is heelemaal donker tegen den kop, het raam donker tegen de vrouw, maar met meer overgang. En dan al die mooie lijnen en bewegingen in de rotsen, vreemd, vreemd, ik heb dat nog nooit gezien. Ik behandel die dingen een beetje als bas-relief, met groote tegenstelling in twee kleuren, wit en zwart, rood en geel, paarsch blauw of zoo. | |
[pagina 473]
| |
En toch.... is er iets in me, wat me zegt, dat het hier afschuwelijk is, dat het hier geen land is om iets te maken, dat in Holland een eenvoudig wegje met twee boomen, zóó (volgt een teekeningetje) veel mooier is dan hier al die rotspartijen met figuren en koppen. En toch weer een andere stem die zegt, dat het hier goddelijk mooi is, en dat ik misschien op den goeden weg ben. Want als je goed nadenkt zijn alle stijlen, vooral gothiek en egyptisch (die vind ik de mooiste) geboren uit de natuur, en gestyleerd door den artiest. Mijn zoeken in die rotsen heeft dus wel reden van bestaan, maar dat vervloekte andere ding dat in me zit, en maar alles afkeurt wat ik zie, dat me zoo plotseling, juist als ik aan iets bezig ben, aanpakt en me even een wegje laat zien, eenvoudig, eigenlijk niets, je kunt het niet pakken, nieteens zien, maar het was tóch zoo mooi wat je zag.... Vroeger heb ik zooiets nooit gehad, dan bleef ik een tijdje sterk in wat ik bezig was. En het beroerdste van alles, het gebeurt altijd als ik iets maak, of denk, dat ik wel een beetje vind, dat nog zoo slecht niet is. - Ik zie nu, als in droom eigenlijk, kleine, vierkante landschapjes, zie je, zonder iets, alles bijna recht, zonder figuren, met een gladde lucht, maar teêr, teêr.... Maar straks is het weer weg, en zie ik niets meer van dat mooie fluweel, van die rechte lijntjes.... Is bij jelui een onweder óók zoo mooi? Dat moet je hier hooren, met die reflexen tegen de rotsen, dat klinkt wel drie of vier keer terug. Ik zou ze kunnen uitteekenen, die vier keeren. Ik ga eens probeeren een groote teekening te maken van die groote klanken, die tegen de rotsen reflecteeren.... Vandaag is het kermis in Devant le Pont, ik ga vanmiddag eens kijken, er wordt de Cramignon gedanst. Wat daar ook prachtig is, dat zijn de zeldzame sjapitouwers, die je er ziet, die heeren, die met zoo'n schiettentje op hun rug, je weet, het beroemde lichtjesschieten, langs den weg marcheeren, dát zijn me heeren, zoo nu en dan met een hoogen hoed nog wel op. | |
[pagina 474]
| |
Den Haag, 5 Aug. '93.In Devant le Pont werd de cramignon gedanst. Ik aan den directeur gevraagd, of hij niet een oude cramignon wist van een paar eeuwen geleden. Ja, zei de baas, en hij speelde ze, wat was dat mooi die eenvoudige muziek, heel zacht, bijna zonder toonverheffingen, en dan die lui hand aan hand dansende, loopende, want ze springen niet, in allerlei bochten gaan ze, weêr heen, weêr terug. Ik heb toen stil een meisje een hand gegeven en ben meê gaan doen. Ik ga daar iets van maken, het was tegen donker, die lui, die langs de rotsen loopen in allerlei draaibewegingen. | |
3 December 1893.Zooals ik je in mijn' laatsten brief schreef is het gegaan. De triptiek, die zoo goed ging, is niet meer. Er is in Pulchri een tentoonstelling geweest van muziek-instrumenten. Er waren allerlei soorten uit vreemde landen, heel mooi en rijk bewerkt, met goud en kleuren. Er was ook een rommelpot, weet je wel wat dat voor een ding is? De grondstoffen zijn heel primitief, maar het is zoo'n lollig ding, het bromt als de weêrga. Het is gemaakt van een bloempot, waarover een blaas is gespannen; in de blaas is een gaatje, waardoor een touwtje gaat, dat van binnen in de pot is vastgehecht. In de pot zit een pijpekop, die van boven met een palingvel is dichtgemaakt, dáárdoor weer een paardehaar. Die pijpekop is van binnen op een listige manier vastgemaakt. Nu, als je dat heele machien door de lucht zwaait begint het te brommen waar je geen flauw begrip van hebt, en zoo mooi, heel ongelijk, nu eens heel hoog, dan weer laag, dus je begrijpt wat voor een ding dat is. Er zijn ook trompetten in den vorm van slangen of draken. Tegelijk worden ook prenten geëxposeerd, waarop je die instrumenten kan zien bespelen, zeldzaam als je zoo'n sjappie op de rommelpot ziet spelen. Zoo'n vent heeft er zelf lol in, je kunt het aan zijn bakkes zien, en hij kon het goed ook, daar kan je verzekerd | |
[pagina 475]
| |
van zijn. Ja, wat moet dat vroeger een zoodje zijn geweest op die kermissen, in 1600 en dien tijd, daar hebben wij geen flauw idee meer van. Hier vechten, dáár een vrijpartij, diverse spelen; verduiveld, op een van die platen was een vent, die een soort piano had gemaakt met katten er in. De staarten hingen er uit, en daar trok die smeerlap zoo nu en dan aan, je begrijpt wat een spektakel dat gaf, en bovendien zat de vent zelf op een varken, dat schreeuwde, dat het een aard had. Hoe is het mogelijk hè? Wat een schorum!....
Ik ben nu nog meer veranderd in mijne gedachten van de menschen. Ik geloof nu dat de gewone menschen nog niet zoo heel kwaad zijn als wij ze oordeelen, ze zijn alleen maar dom, maar ik geloof, dat ze voor beter vatbaar zijn. Weet je wat het ergste is? Die zoogenaamde schilders, die zich groote artiesten vinden, en de zoogenaamde artistieke menschen, díe bederven de gewone lui, die veel puurder in hun mooi-of leelijkvinden zouden zijn als ze die quasi-artiesten niet ontmoet hadden.
Weet je wat ik wou? Ik zou graag eens heelemaal er uit zijn, zoodat ik niet meer over schilderen dacht, niet meer wist, wat dat woord beteekende. Dat zou goed voor me wezen. | |
11 Jani '94.Ik was weêr aan zoo'n schilderij bezig, als die ik je beschreef, toen over mijn triptiek, toen ik plotseling tot de overtuiging kwam, dat alles en de heele symboliek maar larie was. En waarom? Omdat het een brutale kwajongensstreek is omdat de mooie vormen, die de natuur ons aanbiedt genoeg zijn. Je mag ze wel veranderen, best, maar doe dat dan heel mooi, maak ze beter, maar niet slechter. En dan, als je heel bedaard over de symboliek nadenkt, dan is het zoo'n lam hulpmiddeltje. B.v. als iemand, die niet kan teekenen, iets wil geven doet hij zóó: ‘Hij teekent iets gebrekkig, en zet er met bijfiguurtjes bij wat het is, alsof er in woorden onderstond: ‘dit is een | |
[pagina 476]
| |
man.’ Als een symbolist een Christus wil geven, en hij kan niet genoeg, om er een enkele mooie figuur van te maken, die alles zegt, gaat hij zich helpen met bloemetjes, krulletjes, enz. Dat is toch niet eerlijk, niet zooals een oud schilderij van de primitieven. Neem het kleinste stukje van van Eijck's schilderij, bekijk het hoe je wil, het is en blijft prachtig. Alles gewild en geschilderd zonder eenig geknoei. En zoo moet het ook, dat is eerlijk, ja heelemaal niet ophouden met toevalligheden. Dat tracht ik nu ook zooveel mogelijk te blijven, alles moet geörnamenteerd zijn, en dan niet de schaduw zelf, maar een ornament dat de schaduw uitdrukt.
Dat wat ze me aanraden, om maar in Godsnaam dingen te maken die ze koopen, wat toch zoo makkelijk is, en omdat ik dan goed zou kunnen leven, neen, dat krijgen ze van mij niet gedaan. Dan zie ik veel liever mijn meisje en mij naar de weêrga, en lijd ik liever mijn geheel leven armoê. Dat vind ik namelijk zooiets als gaan leven met een rijke vrouw, waar je niet van houdt, maar omdat het je speciaal om de centen te doen is. | |
Februari '94.Toen Verlaine hier was heeft hij dikwijls gezegd, ‘als ik hier moest wonen, onder die grijze lucht, sprong ik stellig den een of anderen dag in een sloot.’
Ik heb je laatste fotografie van de bronsen Kwan-tjin op den berg van wierookhout ontvangen. Wat is dat een superbe ding! Ik kan me de zachte bronskleur en het zilver daar ingewerkt zoo goed er bij voorstellen. 't Zal een prachtig geheel zijn, en wat mooi, om dat hout van onderen wierookhout te laten wezen, wat mooi, dat fijne beeld in die fijne lucht van wierook. (Slot volgt). |