Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 1
(1894-1895)– [tijdschrift] Tweemaandelijksch Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |
De legende van Lavoisier
| |
[pagina 242]
| |
I.Wanneer Lavoisier in zijn Traité Elémentaire de gisting bespreekt, merkt hij op, dat aan het verschijnsel der gisting twee scheikundige vraagstukken verbonden zijn. Vooreerst, waarvandaan het koolzuur en de wijngeest komen, ten tweede hoe de suiker zich kan omzetten in twee zoozeer verschillende stoffen. ‘On voit, gaat hij voort, on voit que pour arriver à la solution de ces deux questions, il falloit d'abord bien connoître l'analyse et la nature du corps susceptible de fermenter et les produits de la fermentation; car rien ne se crée, ni dans les opérations de l'art, ni dans celles de la nature, et l'on peut poser en principes que dans toute opération, il y a une égale quantité de matière avant et après l'opération; que la qualité et la quantité des principes est la même, et qu'il n'y a que des changemens, des modifications. C'est sur ce principe qu'est fondé tout l'art de faire des expériences en chimie; on est obligé de supposer dans toutes une véritable égalité ou équation entre les principes du corps qu'on examine, et ceux qu'on en retire par l'analyse. Ainsi puisque du moût de raisin donne du gaz acide carbonique et l'alkool, je puis dire que le moût de raisin = acide carbonique + alkool.Ga naar voetnoot1) Men ziet het, in dit citaat is zeer veel aangewezen, wat wij nog altijd beschouwen als de grondslagen van ons scheikundig doen en denken. Vóór en na de proef is er even veel gewicht; ook de elementen zijn vóór en na de proef in even groote hoeveelheid en onveranderd aanwezig; men kan een algebraïsche vergelijking opstellen; er gaat geen gewicht verloren en er wordt geen gewicht gewonnen, - dit alles is in het citaat aangewezen. Aangewezen, doch niet alles uitgedrukt. Want het feit is, dat de gegeven aanhaling, zwaar van scheikundige wijsheid, klassieke bewijsplaats voor de meening van Lavoisier, en aanleiding tot de legende, een betreklijk onnauwkeurige | |
[pagina 243]
| |
uitdrukking is voor wat Lavoisier eigenlijk meende. Bij uitzondering heeft hij bij deze gelegenheid zijn gewone behoedzaamheid uit het oog verloren, en iets anders gezegd dan hij bedoelde. Hij zegt: il y a une égale quantité de matière avant et après l'opération, en hij bedoelt: une égale quantité de matière pesante; hij spreekt van: une véritable égalité entre les principes du corps, en hij bedoelt: une véritable égalité de poids entre les principes du corps. Hij zegt: rien ne se crée, doch hij bedoelde hier: rien de pesant ne se crée. Deze onnauwkeurigheid is er vooral een van Lavoisier's eigen standpunt, omdat hij zelf de materialiteit van de warmte geenszins ontkende. Ook de warmte, aldus was hij geneigd te denken, was een materie, hoewel een materie zonder gewicht. Het gewicht was dus voor Lavoisier niet het essentieele kenmerk van een stof, en daarom, waar hij in het gegeven citaat wel degelijk wegende stoffen beschouwde, had hij ook van zijn eigen standpunt uit er bij moeten vermelden, dat zijn beschouwing op het gewicht, op wegende stoffen betrekking had. Een ander maal, vroeger, toen hij zijn eerste studie over de gisting publiceerde, en ook daarin betoogde, dat men een scheikundige werking door een algebraïsche vergelijking kan voorstellen, vergat hij niet de bepaling toe te voegen, die hij later achterwege liet: j'ai été obligé de supposer que le poids des matières employées étoit le même avant et áprès l'opérationGa naar voetnoot1); en bij vele andere gelegenheden heeft hij eveneens vermeld, dat hij het over het gewicht der stoffen had als hij van een constante hoeveelheid sprak,Ga naar voetnoot2) doch in de beroemde episode welke ik aanhaalde, is het niet vermeld, en dit is een onnauwkeurigheid, klein voorzeker, doch een onnauwkeurigheid is het. Doch deze onnauwkeurigheid heeft de episode voor de | |
[pagina 244]
| |
lateren des te belangrijker gemaakt. De lateren, die gansch niet meer aan de gewichtloosheid van de warmte als aan iets nieuws dachten, en ook gaandeweg haar materialiteit lieten vallen; die gewoon waren bij scheikundige werkingen aan geen andere dan aan wegende stoffen te denken, voor hen is het citaat van Lavoisier de formuleering van hun eigen inzichten geweest; in dit citaat zagen zij het credo van hun eigen leer, en toen Dumas Lavoisier's grondgedachte uitdrukte in de spreuk: rien ne se perd, rien ne se crée, heeft men het citaat als de bewijsplaats er voor aangezien en als rechtvaardiging voor de legende, die mede door Dumas in de wereld is gebrachtGa naar voetnoot1). | |
II.De legende van Lavoisier noemde ik de meening, dat hij de gewichtswet zou hebben ontdekt, geconcipieerd en opzettelijk experimenteel bewezen, en de spreuk: rien ne se perd, rien ne se crée, als uitdrukking voor zijn overtuiging gebruikt heeft. Nu is het zeker waar, dat Lavoisier met hart en ziel aan de gewichtswet geloofde; waar ook, dat hij de genoemde spreuk had kunnen gebruiken en zeggen wat hij meende, indien hij alleen aan wegende materie dacht, doch het is niet waar, dat hij de gewichtswet ontdekt heeft, en het is ook niet waar, dat hij de spreuk uitsprak zooals ze overgeleverd is. En men moet het aan den invloed van Dumas toeschrijven, zoo er een meening gangbaar is geworden over Lavoisier, die niet geheel juist is. Ik ben geenszins van plan mij boos te maken over Dumas, den schrijver van zooveel fraaie artikels over belangrijke scheikundige personen, en vooral van het alleraangenaamste opstel | |
[pagina 245]
| |
over Lavoisier, dat nog altijd, nu na zestig jaren, een zoo genotrijke lectuur verschaft; ik ben ook geenszins van meening, dat men Dumas een strafwaardige onnauwkeurigheid in documenteele mededeeling of gebrek aan wijsgeerig inzicht ten laste moet leggen, waar hij het heeft over Lavoisier en de gewichtswet. Doch het feit is, dat Dumas, waar hij de denkbeelden van Lavoisier in korte woorden oververtelt, een enkele maal, niet geheel terecht er bij voegt, dat hij Lavoisier's eigen woorden gebruikt, en ook doet alsof naar Lavoisier's inzicht de warmte geen materie was. ‘La pensée première de Lavoisier reparaît donc toujours dominante et agissante: rien ne se perd, rien ne se crée; la matière reste toujours la même; il peut y avoir des transformations dans sa forme, mais il n'y a jamais d'altération dans son poids. J'emploie ces termes à dessein, ce sont ceux qu'il employait lui-même. Personne encore n'a présenté Lavoisier comme ayant introduit ce point de vue dans l'étude de la chimie....’Ga naar voetnoot1) Het gezichtspunt door Dumas bedoeld, is zoowel de gewichtswet, als de mogelijkheid om een algebraïsche vergelijking op te stellen, en het is dit citaat, dat, naar mijn meening vooral moet worden beschouwd als oorsprong van de legende over Lavoisier. Dumas grondt zich klaarblijkelijk op de door mij geciteerde episode uit het Traîté Elémentaire in verband met een overeenkomstige uiting in dezelfde studie over de gisting. Evenals Lavoisier de materialiteit van de warmte voorbijziet, tegen zijn eigen leer in, ziet ook Dumas ze voorbij. Waar Lavoisier enkel zegt: rien, ne se crée, maakt Dumas er van, ten onrechte bewerende, dat hij Lavoisier's eigen woorden gebruikt: rien ne se perd, rien ne se crée. Wij kunnen aannemen, dat Dumas' beroemdheid als scheikundige en zijn groot talent als schrijver zijn woorden tot wet hebben verheven; dat hij het is, die de legendarische spreuk als eene van Lavoisier zelven afkomstig populair heeft | |
[pagina 246]
| |
gemaakt; dat hij het ook is, die Lavoisier de gewichtswet liet invoeren. Wij kunnen dit aannemen, doch niet zonder verbazing zien wij, dat hij de eerste zou zijn, die aan Lavoisier de invoering van de gewichtswet toeschreef. Moeten wij inderdaad gelooven, dat Lavoisier's tijdgenooten, dat Lavoisier zelf, dat de velen, levende tusschen Lavoisier's dood en Dumas' voordracht niet zouden hebben opgelet, hoe de gewichtswet het belangrijke in Lavoisier's werk was, hoe de vooruitgang der scheikunde aan het toepassen van die wet voor zulk een belangrijk deel was gebonden? Het is vreemd om te zeggen, doch het is waar. Dumas is de eerste geweest om dit uiterst belangrijke deel van Lavoisier's werkzaamheid op te letten; de scheikundigen, tijdgenooten van Lavoisier en de na hem gekomenen, zij hebben van zijn innovatie gebruik gemaakt, zonder te weten, dat in haar het groote verschil gelegen was tusschen hun scheikunde, en die hunner voorgangers; Lavoisier zelf heeft de gewichtswet tot leerstuk gemaakt zonder te weten dat hij daardoor èn het vak èn de wereld veranderde. De tijdgenooten hebben zeer goed geweten, dat Lavoisier de balans gebruikte en veel méér gebruikte, dan de scheikundigen gewoonlijk deden, doch hem niet geprezen als den ontdekker van de gewichtswet, en ook niet als den man, welke die wet dogmatiseerde; zij hebben hem geprezen als een uiterst nauwkeurig werker, die aan zijn arbeid de eischen van een natuurkundig onderzoek stelde; die de idée ingénieuse had om niets te laten ontsnappen, alles te verzamelen, alles te wegen;Ga naar voetnoot1) die zich niet aan ijdele hypothesen overgaf, doch proefondervindelijk bewees, wat hij beweerde, en dan vooral met de balans;Ga naar voetnoot2) kortom, zij beschouwden zijn gebruik van de balans als een deel van het geheel zijner methoden, die allen zich onderscheidden door een nauwkeurigheid, voorheen slechts bij natuurkundige onderzoekingen toegepast.Ga naar voetnoot3) En niet eenmaal hebben alle tijd- | |
[pagina 247]
| |
genooten in hun beschouwingen over Lavoisier grooten nadruk op deze methodische eigenaardigheid, op het gebruik van de gewichtswet gelegd. Pieter Nieuwland geeft op het eind der vorige eeuw een overzicht van Lavoisier's stelsel, doch hij noemt het wegen ternauwernood. En niet eenmaal heeft Lavoisier zelf zijn wegen en zijn algebraïsche vergelijking als een zijner groote daden genoemd, toen hij de verrichtingen te samen telde, die hij de zijnen heeten wildeGa naar voetnoot1). Lavoisier dan zelf zocht zijn beteekenis niet in de ontdekking of de invoering der gewichtswet, en zijn tijdgenooten evenmin En ook de lateren vóór Dumas deden dat niet. Althans, er is een leerzaam werk over de geschiedenis der scheikunde, geschreven ongeveer in 1830 door den Engelschen scheikundige Thomson, en in dit werk is een uitvoerig hoofdstuk over Lavoisier, doch wat wij heden ten dage in de eerste plaats als de groote zaak in zijn arbeid noemen, dat blijft in het boek van Thomson onvermeld. Wij mogen dus inderdaad aannemen, dat Dumas Lavoisier het eerst heeft voorgesteld als den man van de gewichtswet. En de voorstelling van Dumas is overgenomen, naverteld en bij dat navertellen zelfs nog verscherpt. Dumas laat Lavoisier de gewichtswet invoeren, de legende drukt zich nog sterker uit en zegt: Lavoisier heeft de gewichtswet ontdekt en hij formuleerde de ontdekking in de spreuk: rien ne se perd, rien ne se crée. | |
III.Waarom hebben de tijdgenooten niet in Lavoisier gezien, wat tegenwoordig een ieder als zijn grootste daad beschouwt? Om twee redenen: vooreerst was het gebruik van de balans voor hen geen volkomen nieuws; ten tweede was voor Lavoisier de gewichtswet niet het doel van zijn onderzoek, doch een methodisch hulpmiddel; een zeer fraai hulpmiddel voorzeker, doch niet meer dan dat. Gewogen is er, om zoo te zeggen, gewogen is er, zoolang | |
[pagina 248]
| |
de wereld bestaat, en nauwlijks waren er eenige sporen van scheikundig werk ontstaan, of de balans werd er bijgehaald. Dat het om een stof uit andere stoffen te bereiden niet onverschillig is, in welke hoeveelheden men ze te samen brengt, dat men zekere gunstige verhoudingen moet in 't oog houden, dit inzicht is eeuwen oud, en eeuwen oud ook het gebruik om die gunstige verhoudingen door gewichten uit te drukken. Doch er is verschil tusschen gebruik en streng gebruik. En het strenge gebruik van de balans werd belemmerd door den stand der scheikundige kennis in het algemeen, want men was er niet in geslaagd strenge algemeene regels te vinden, en leefde daardoor in het besef, dat van de scheikundige verschijnsels geen nauwkeurige wetenschap te maken was, geen wetenschap nauwkeurig van methoden en zeker van uitkomsten. Doch de groote natuurkunde der zeventiende eeuw heeft ook op de scheikunde haar werking gehad. Mannen als Boyle, en later Boerhave, fysici en chemici tegelijk, brachten de strengere eischen van de natuurkunde in de scheikunde over, en zoo zij dit streven niet met de uiterste consequentie volhielden, zij hielpen er toch veel aan om het nauwkeurig gebruik der methodische hulpmiddelen tot gemeengoed van de scheikundigen te maken. En men vindt dan ook bij discussies vóór het optreden van Lavoisier belangrijke argumenten ontleend aan het gebruik van de balans en zelfs van de gewichtswet. De gewichtsvermindering door kalksteen bij gloeien ondervonden, schreef men toe aan verlies van een gelijk gewicht gas, en de gewichtsverhouding tusschen den kalksteen en de overgebleven kalk werd met redelijke nauwkeurigheid vastgesteld. Men kan dus niet zeggen, dat Lavoisier het gebruik van de balans invoerde, doch wel, dat hij het dogmatiseerde, en juist in dit dogmatiseeren is zijn groote daad gelegen, terwijl men zich toch kan verklaren, dat voor hem zelf deze daad niet een merkwaardige vondst was, doch enkel een der vele verscherpingen van nauwkeurigheid, waardoor hij het scheikundige werk naast fysische onderzoekingen wist te plaatsen. Maar bovendien, en dit is wel de voornaamste reden, noch de balans, noch de gewichtswet waren voor Lavoisier de hoofd- | |
[pagina 249]
| |
zaak, het doel van zijn werken. Wat hij doen wilde, was de phlogistonleer omverwerpen, en daarop was al zijn arbeid gericht. Hebben balans en gewichtswet hem in dien arbeid gesteund, hebben zij het hem mogelijk gemaakt de leer van het phlogiston door de leer van de zuurstof te vervangen, voor deze vervanging alleen had hij oog en het andere telde hij niet als een vondst. Het was zijn bedoeling niet om een methode in te voeren, doch hij nam de methode op om een groot vraagstuk te onderzoeken en te beantwoorden. Zoo ging het hem, zoo ook ging het zijn tijdgenooten. Het is hun niet verborgen gebleven, zooals reeds bleek, dat Lavoisier méér de balans gebruikte en nauwkeuriger werkte dan vele anderen, doch dat maakte hen niet warm. Het conflict Lavoisier-Stahl was voor hen niet een conflict balans - niet balans, maar de strijd van zuurstof tegen phlogiston, en het was deze strijd, die hun belangstelling wekte en hen minder gevoelig maakte voor de geweldige omwenteling in methode, door welke de strijd beslist werd. Want al bestond de methode van Lavoisier alleen in het verscherpen en dogmatiseeren van een methode ook door anderen gebruikt, het zijn juist deze verscherping en deze dogmatiseering geweest, die de omwenteling maakten. De balans werd dus door Lavoisier gebruikt en streng gebruikt, zonder dat hij en zijn tijdgenooten daarin de groote waarde van zijn arbeid zochten, en zonder zelfs dat hij of zij zich over die strengheid zeer verbaasden. En als met de balans is het ook gegaan met de gewichtswet. Lavoisier heeft ze noch ontdekt, noch bepaald ingevoerd, doch hij heeft die wet als uitgangspunt van al zijn beschouwingen aangenomen, en onwillekeurig als een dogma beschouwd. Een vaag, ongesystematiseerd, besef van de gewichtswet heeft, men kan haast zeggen, altijd bestaan. Er is een antieke anecdote over een wijsgeer, wien men het lastig wilde maken met de vraag: hoeveel weegt rook? - doch hij bracht den vrager tot zwijgen door te zeggen: weeg het hout, weeg de asch, en het verschil is de rook. En dit antwoord moge naar onze scheikundige kennis niet juist zijn, het gaat uit van de | |
[pagina 250]
| |
opvatting, dat zulk een ingrijpende vormverandering als die van hout in asch en rook geen gewichtsverandering veroorzaakt. Bij de alchemisten ontbrak het besef evenmin als het gebruik van de balans en het werken naar recepten met gewichtsopgaven. Maar ook hier bestond het verschil tusschen een vaag besef, en een consequent volgehouden en toegepaste overtuiging, en die laatste bezaten de alchemisten en de oudere scheikundigen vóór de achttiende eeuw niet. Waren zij al geneigd om in 't algemeen het voortbestaan van het gewicht der stoffen te erkennen, zij zagen geen kans in tal van bijzondere gevallen die neiging te volgen. Vooral verwarming scheen zeer dikwijls het gewicht te vernietigen. Metalen werden dikwijls zwaarder door langdurige verhitting, andere stoffen, de brandbare, schenen geheel en al te verdwijnen op een beetje asch na. Wat moest men anders denken, dan dat de brandbare stoffen zich door verhitting konden omzetten in vlam, in vuur, in warmte?Ga naar voetnoot1) Zulke bezwaren beletten een consequente erkenning en toepassing der gewichtswet in een tijd toen men nog niet de proeven met zulk een nauwkeurigheid verrichtte, dat gasvormige producten werden opgevangen en gewogen. En zoozeer stonden de traditie en de gewoonte van gebrekkig experimenteeren het vormen van een meer nauwkeurige voorstelling in den weg, dat zelfs Boyle, toen hij wèl nauwkeurig experimenteerde over de gewichtsvermeerdering van een metaal in een gesloten toestel verhit, geen andere gevolgtrekking wist te maken, dan dat een deel van het vuur bij het metaal was gekomen en het grootere zwaarte had gegeven. Ook dit feit echter leert ons, dat de gewichtstoename wel degelijk als een belangrijk verschijnsel werd aangemerkt, en zelfs met het gewichtsverlies van een andere stof - in dit geval het vuur - in verband gebracht. Doch al leert deze geschiedenis van Boyle ons vooral, hoeveel er nog overwonnen moest worden, de zeventiende eeuw, het werd reeds gezegd, is niettemin voor de scheikunde een eeuw van voortgang naar de overwinning geweest, en niet | |
[pagina 251]
| |
het minst door toedoen van Boyle zelf. De zeventiende eeuw met Galileï, Pascal, Newton en Huyghens heeft het besef van nauwkeurig natuuronderzoek, - nauwkeurig, zoowel in het experimenteeren als in het berekenen en beredeneeren - in de natuurkunde voor goed gegrondvest, en de zijdelingsche werking op de scheikunde is niet uitgebleven. En Boyle's sterk aandringen op nauwkeurigheid in werken, op helderheid in denken heeft den invloed der fysica versterkt. Wij kunnen hieruit reeds eenigszins verklaren, dat Lavoisier, die de beste opleiding had gehad, welke in zijn tijd verkrijgbaar was, die even goed natuurkundige was als scheikundige, bij zijn onderzoekingen met een consequentie te werk ging, die voorheen in de chemie onbekend was; wij kunnen hieruit eenigszins verklaren dat hij, eenmaal de balans als middel van onderzoek, eenmaal de gewichtswet als methodischen leiddraad aanvattende, èn balans èn gewichtswet niet slechts af en toe, doch voortdurend en met de grootste gestrengheid gebruikte. Maar dit is te weinig. Noch het eeuwenoude halve gebruik van balans- en gewichtswet, noch het streven naar nauwkeurigheid zijn voldoende om te verklaren, dat Lavoisier de gewichtswet van te voren als een van zelf-sprekend onfeilbare stelling aannam, dat hij van haar juistheid à priori overtuigd was. Er moet een directe oorzaak geweest zijn, welke hem de overtuiging dier juistheid geschonken had, en hem van het begin tot het einde zijner carrière aan die overtuiging heeft doen vasthouden. Aangezien men in de werken van Lavoisier zelf geen uiting vindt over de redenen van zijn geloof aan de gewichtswet, is men wel gedwongen een gissing te maken. En naar mijn gissing is de reden geen andere dan de gravitatiewet, welke wet, indien zij ook niet een bewijs levert voor de wet van het behoud van gewicht, zeer geschikt is om de gedachte aan de juistheid der laatste wet op te wekken. Naar deze gissing derhalve was door den invloed van Newton's gravitatiewet in den gedachtenkring der natuurkundigen, waarin ook Lavoisier leefde, de overtuiging ontstaan, dat de wet van het behoud van gewicht de eenvoudigste onderstelling was om den regelmatigen loop der astronomische verschijnsels | |
[pagina 252]
| |
in overeenstemming te brengen met het bestaan van scheikundige werkingen op de aarde, en wellicht ook op andere hemellichamen. Gewicht hebben is volgens de wet van Newton een uiting van de algemeene gravitatie, en de grootheid van het gewicht een kwantitatief gevolg van de graviteerende werking. Gaat er bij een scheikundige werking op aarde gewicht verloren, dan is er vermindering van de hoeveelheid graviteerende stof van onze planeet. De aarde nu is geenszins een lichaam in scheikundige rust; zij is zonder ophouden onderhevig aan chemische werkingen uitgeoefend tusschen wegende stoffen. En indien men ook al aanneemt, dat de chemische werkingen beperkt zijn tot een dunne buitenlaag van den aardbol, de aarde bestaat lang en het aantal chemische werkingen tusschen wegende stoffen is onnoemelijk groot geweest, en is zelfs iederen dag zeer groot. Bracht nu dit onophoudelijk zich voltrekkende chemisme een verandering in de hoeveelheid wegende stof teweeg, dan moest ook de graviteerende werking der aarde als geheel een verandering ondergaan, en onze planeet kon als hemellichaam in betrekking tot andere hemellichamen, niet meer als een graviteerend geheel van standvastige graviteerende werking beschouwd worden. Gelijk men weet, heeft Newton zijn gravitatiewet afgeleid uit de wetten van Kepler, en omgekeerd, nu de gravitatiewet eenmaal is aangenomen, kan men uit haar de wetten van Kepler afleiden. Bij die afleiding echter moet men aannemen dat de massa, dus ook de graviteerende werking der planeten, constant is, en dus ook, streng genomen, dat de scheikundige werkingen geen verandering in de massa der aarde ten gevolge hebben. De vraag is echter of kleine veranderingen in de massa der aarde en andere hemellichamen van merkbaren invloed zouden zijn op hun loop aan den hemel; of, indien men hun plaats aan den hemel voor een gegeven tijdstip berekende uit de wet van Newton en de onderstelling dat hun massa een weinig verandert, die plaats een merkbaar andere zou zijn, dan die welke men berekent bij de onderstelling dat de massa constant is, en die ook door de waarneming gevonden wordt. Inderdaad hebben overwegingen over deze vraag tot de uit- | |
[pagina 253]
| |
komst gevoerd, dat veranderingen in de massa der planeten zouden kunnen voorkomen, zonder dat er verschil werd opgelet tusschen de berekening over hun beweging aan den hemel, en de waarneming over die berekening. Deze uitkomst echter strijdt niet tegen mijn gissing over het ontstaan der overtuiging van de gewichtswet bij Lavoisier. Hier wordt gezocht naar een invloed, die hem tot die overtuiging kan gebracht hebben, en daarvoor is het niet noodig om de wet van Lavoisier als een noodzakelijk gevolg van de wet van Newton op te vatten. Genoeg, zoo men aantoont, dat de gedachte aan zulk een verband een natuurlijke en niet onverdedigbaar is. Want daaruit alleen reeds kan men psychologisch verklaren, dat het werk van Newton in den gedachtekring der scheikundigen, die een goede fysische opleiding genoten hadden, een besef heeft ingevoerd van het onveranderlijke gewicht der scheikundig werkende stoffen. En bestond dit besef in den geest van Lavoisier, wiens aard het streng vasthouden aan een inzicht medebracht, terwijl het werken met balans en gewichtswet reeds eeuwen lang met meer of minder consequentie in gebruik was, dan behoeft men er zich niet zoozeer over te verwonderen, dat hij de gewichtswet zonder eenig voorbehoud tot onfeilbaren richtsnoer hij zijn arbeid koos, en er zelfs nooit over dacht zijn recht op die keuze in twijfel te trekken of te verdedigen. De verwondering wordt niet geheel weggenomen, want het blijft nog altijd eenigszins vreemd, dat zulk een groot denker als Lavoisier, die zeer weinig gelijkt op een genialen naïef, den grondslag van zijn arbeid aannam zonder eenigen twijfel aan zijn recht, zonder eenige poging om zijn recht te bewijzen, doch uit wat is aangevoerd, wordt zijn gedrag toch voor een groot deel psychologisch verklaard. Wat onverklaard blijft kan men beschouwen als een merkwaardig archaïsme uit de scheikunde der achttiende eeuw, als voorbeeld van een zonderlinge handeling toen ook door den besten van dien tijd zonder aarzeling verricht, tegenwoordig ook door den gewonen man niet meer uitgevoerd, en het is niet onmogelijk in Lavoisier's werk nog meer gevallen van archaïsme aan te wijzen. | |
[pagina 254]
| |
IV.Bij de bespreking van Lavoisier's verdienste wordt vaak gewag gemaakt van de antieke spreuk, welbekend uit het leerdicht van Lucretius, dat niets uit niets kan ontstaan, noch tot niets vergaan. Mij komt voor dat men van die spreuk misbruik maakt, zoo men ze als een formule voor Lavoisier's streven toepast. Voorzeker was Lucretius materialist, en daar hij de zwaarte een essentieele eigenschap van zijn primordia, zijn atomen noemde, zou hij gaarne het behoud van gewicht erkend hebben. Men kan ook zeggen, dat een opvatting als die van Lucretius zeer geschikt is om iemand op dé gedachte van de gewichtswet te brengen, en zelfs om hem die wet te doen gebruiken zonder dat hij er over nagedacht heeft of zij wel apodiktisch waar is; maar het is niet juist gezegd, dat in de spreuk van Lucretius de wet van het behoud van stof, of van het behoud van gewicht, zonder meer geformuleerd is. Geen ding ontstaat uit niets, men mag het zeggen, zoo men nader omschrijft, en vertelt, wat men een ding noemt, wat men iets heet. Wil men ieder verschijnsel een ding, een iets noemen, dan kan men zeker de spreuk volhouden, want er is een onafgebroken stroom van gebeurtenissen: aan ieder verschijnsel gaat een ander vooraf, ieder verschijnsel wordt door een ander gevolgd, ieder verschijnsel dus, kan men zeggen, wordt uit een ander geboren en gaat in een ander over. Maar op die wijze redt men zeker de gewichtswet niet. Want ook als er gewicht verloren ging, zou er een opeenvolging van gebeurtenissen, van verschijnselen zijn, en werd er in een zekere bewerking bij een bepaald gewichtsverlies een bepaalde warmte-ontwikkeling gevonden, men zou kunnen zeggen: de warmte is ontstaan uit gewicht, en het gewicht is vergaan tot, of overgegaan in warmte. Inderdaad drukt men zich in de natuurkunde zoo uit, wanneer men spreekt over de betrekking tusschen arbeidsvermogen en warmte. De warmte aan ijs gegeven om er water van te maken is verdwenen als warmte, doch het moleculaire arbeids- | |
[pagina 255]
| |
vermogen van water is grooter dan dat van het ijs. Evenzoo: bij het verrichten van een cyclus met een calorische machine gaat warmte verloren, doch wordt arbeid gewonnen. Die beteekenis mag men dus aan de antieke spreuk niet geven, als men in haar een formuleering van Lavoisier's overtuiging zien wil. Men moet het voortbestaan van een ding niet zoeken in het voortbestaan in een anderen vorm, als een ander ding, doch in het voortbestaan als zoodanig, in denzelfden vorm. Maar wat is dat zoodanig, wat is die zelfde vorm? Waterstof en zuurstof geven te samen water, zonder gewichtsverlies, maar men kan moeilijk beweren, dat zij den zelfden vorm hebben als water. Hier wordt het hart van het vraagstuk geraakt: de zaak is om een ding een ding te noemen als drager van een bepaalde eigenschap, die naast de wisseling der andere eigenschappen onveranderd blijft voortbestaan. De stoffen die bij een scheikundige reactie gebruikt worden, hebben vele eigenschappen, en daarvan is het gewicht er één, en het is die eigenschap welke niet verandert. Het is niet een ding, een iets in het algemeen dat volgens de gewichtswet niet uit niets mag ontstaan, het is zeer bepaald één zeker iets, dat uit een gelijksoortig iets moet geboren worden en in een gelijksoortig iets, in gelijken graad van hoeveelheid, moet ondergaan. De formule van Lucretius mag dus zeker niet zonder uitvoerige beperking als de formule van Lavoisier beschouwd worden. Doch iets anders is, of zulk een formule aanleiding kan geweest zijn tot een zeker aprioristisch vertrouwen in de gewichtswet. Wanneer men leeft in een periode, waarin het reeds eenigszins de gewoonte is om het gewicht als de maat voor de hoeveelheid stof te beschouwen; waarin de balans reeds menigmaal gebruikt wordt; waarin men reeds af en toe er over denkt aan licht en warmte weegbaarheid te ontzeggen; waarin dus als een vaag besef reeds de overtuiging leeft dat het gewicht het iets van de stoffen is, dan voorzeker kan men door een spreuk, die dat inzicht scherp schijnt te formuleeren, geleid worden en ze als uitdrukking van dat inzicht opvatten. Doch het is niet tegen te spreken, dat men aldus de formule | |
[pagina 256]
| |
verdraait, en haar een anderen inhoud geeft dan Lucretius zelf deed. Voor Lucretius zelf waren licht en warmte ook stoffen, bestaande uit atomen, en alle atomen hebben voor hem het gewicht tot een van hun fundamenteele eigenschappen. En houdt men dit in het oog, dan ziet men terstond welk een overgroot verschil er is tusschen de formule van Lucretius, en het rien ne se perd, rien ne se crée, dat door het nageslacht de formule van Lavoisier genoemd wordt, terwijl het juist een der groote daden van Lavoisier is geweest om aan licht en warmte hun ponderabiliteit voor goed te ontnemen. | |
V.Men vindt hier en daar in Lavoisier's werk uitingen, die gelijken op een bepaalde poging tot bewijs van de gewichtswet. Bij nadere beschouwing blijken zij echter niet daarvoor te mogen gelden, doch de gewichtswet wordt dan met nadruk vermeld om de juistheid van het besproken experiment en de daaruit getrokken conclusie te bewijzen. Sprekende over de vorming van water uit waterstof en zuurstof, zegt hij, dat het gewicht van het eerste gelijk is aan de som der gewichten van de laatsten, omdat in de fysica zoowel als in de wiskunde een geheel gelijk is aan de som van zijn deelenGa naar voetnoot1), een stelling die alleen van toepassing mag zijn, wanneer men proefondervindelijk reeds bewezen heeft, dat er geen gewicht verloren gaat of gewonnen wordt. En indien Lavoisier zijn redeneering ook aanvult door het uiterst precieuse experimenteele bewijs dat licht en warmte geen merkbare zwaarte hebben, zijn opmerking over de som en de deelen bewijst niets voor de juistheid der gewichtswet. De gewichtswet werd dan ook bij die gelegenheid niet bewezen, zij werd aangenomen om te toonen, dat water samengesteld is. Elders, in een polemiek tegen Scheele, vindt men inderdaad door Lavoisier opgemerkt, dat hij de onvernietigbaarheid van weegbare materie heeft aangetoond, wijl hij heeft | |
[pagina 257]
| |
bewezen, dat het totale gewicht der stoffen vóór en na de proef even groot isGa naar voetnoot1). Indien men deze opmerking wil laten gelden voor wat Lavoisier er hier mede bedoelt - want mij komt voor, dat hij het constante gewicht zijner toestellen voor en na de proef niet als een bewijs voor de gewichtswet had aangevoerd, doch veeleer, die wet aannemende, als een bewijs voor de nauwkeurigheid van zijn proeven - het is de eenige plaats, die ik bij Lavoisier heb kunnen vinden, waarin hij van een bewijs der gewichtswet spreekt, en dit geschiedt dan, men lette het op, met een polemische strekking. Scheele heeft de gewichtswet voorbij gezien, dat is de hoofdzaak, en Lavoisier let dit verzuim op; of de laatste aan de gewichtswet geloofde op grond van een opzettelijke demonstratie of uit een aprioristische overtuiging, kwam hier niet in de eerste plaats in aanmerking. Te lezen staat ook de opmerking: men vindt niet het minste verlies van gewicht zoo men met hermetisch gesloten toestellen werktGa naar voetnoot2). Doch ook hier is het niet te doen om de gewichtswet te bewijzen, maar om de goede sluiting der toestellen te toonen. In het Traité Elémentaire vindt men een proef beschreven, die gelijkt op een experimenteel bewijs voor de gewichtswet en zeker a posteriori als zoodanig beschouwd kan worden. Lavoisier verbrandt phosphorus en onderstelt dat het gevormde phosphorzuur evenveel weegt als de phosphorus en de zuurstof tezamen. Om echter niets aan een onderstelling over te laten, wijzigt hij de proef zóó, dat men het phosphorzuur direct wegen kon. Men zie echter in deze proef geen poging tot bewijs van de gewichtswet, doch een contrôle voor de nauwkeurigheid van de verbrandingsproeven, een kriterium voor de opvatting, dat er bij de proef geen ander chemisme geschied was, dan ondersteld werdGa naar voetnoot3). Lavoisier zegt dan ook heel gemoedelijk, als het phosphorzuur evenveel blijkt te wegen als de phosphorus met de zuurstof, dat dit ‘était au surplus facile à prévoir.’ | |
[pagina 258]
| |
Het is mogelijk nog meer uitingen aan te wijzen, die als een verdediging der gewichtswet kunnen beschouwd worden, doch bij nauwkeurige overweging zal men vinden, dat die wet steeds wordt aangenomen en als contrôle voor de nauwkeurigheid gebruikt. Want dat Lavoisier van de juistheid der wet overtuigd was, daaraan twijfelt niemand. Hij heeft ze echter noch ontdekt, noch getracht ze te bewijzen, zooals de legende beweert, en evenmin de formule uitgevonden, door de legende als zijn schoonste vondst beschouwd. En hoe de verhouding is van de geschiedenis tot de legende, dat heeft dit opstel willen uiteenzetten. |
|