| |
| |
| |
Robert Brownin'gs Tooneelwerken
door Eduard Verburgh.
Als ik hieronder iets over Robert Browning's tragedies ga schrijven, zal ik minder letten op de waarschijnlijkheid van wat hij daarmee heeft bedoeld, dan wel op 't geen ik-zelf met mijn personeele opvattingen en neigingen daarin meen te zien. Er zijn veel boeken, en onder deze behooren ook de tooneelwerken van Browning, die een groote ruimte laten aan de speling der individueele fantasie en over deze vind ik 't 't grootst genoegen te schrijven, te kritiseeren, zonder acht behoeven te geven op kleinigheden die een bizondere waarde schijnen te hebben, een vorm te zoeken, waar die misschien niet is bedoeld en toch te vinden schijnt, en gehoorzamend aan eigen neigingen, een beeld te scheppen, liggend binnen de grenzen van 't boek zelf, als de edele essence van 't geen de auteur heeft gedacht. Zóó wordt kritiek een kunst op zich zelve, zoo goed als die van den acteur, die een rol crëeert.
Wanneer ik dus bij ongeluk of met opzet 't onwaarschijnlijke voor 't juiste aanneem, of een groote waarde hecht aan een onderdeel, dat dit niet te verdienen schijnt, zie men daarin geen fout. In elk boek, dat eenige litteraire waarde heeft, ligt een vorm, die voor dat boek is, wat de ziel is voor den mensch, een weeke, donzige wolk, immer min of meer vervormbaar, die, in 't eene geval meer, in 't andere minder, maar toch altijd terugwijkt voor de sterke neiging van een lezer met eigen ziels-bestaan; bij Robert Browning is deze zoo
| |
| |
zwak aangegeven, dat de lezer zelf haar grenzen bepalen moet en dus in zekere mate zelf auteur wordt van 't geen hij leest.
De zes tooneelstukken van Browning kunnen verondersteld worden vrij algemeen bekend te zijn: de goedkoope Tauchnitz-editie maakte ze voor ieder toegankelijk; toch is er nooit een opgevoerd, en dit verklaart zich uit verschillende redenen; vooreerst zouden ze op 't tooneel bepaald vervelend zijn; ‘In a balcony’ bijvoorbeeld, bestaat uit niets anders dan lange samenspraken van drie personen, en toch vullen deze een ruimte van meer dan vijftig bladzijden; een intrigue die de aandacht boeien kan ontbreekt, en bovendien, afgezien daarvan, waar de tooneelspeelster te vinden, technisch genoeg ontwikkeld om bijv. de rol van Pippa in ‘Pippa passes’ te spelen en gevoelig genoeg om deze rol te begrijpen. Wanneer we zelf niet onze fantasie toepassen, zijn ze eenvoudig niet te begrijpen, want zooals ik zei, de eigenlijke beteekenis is volkomen los van de handeling, die zich daarbij nog tot 't minst mogelijke bepaalt, en moet met haar als grondslag, onafhankelijk worden geformeerd; hoe anders, afgescheiden van zijne overige tooneelspelen, 't laatstgenoemde stuk te begrijpen, dat bestaat uit een opeenvolging van vier verschillende handelingen, die zoo goed als niet met elkaar in verband staan, en waarvan eigenlijk ook nooit een duidelijk merkbaar slot te vinden is, en daarnaast de rol van Pippa, die verondersteld wordt telkens zingend voorbij te komen. Zulk een inhoud, die hoewel de meest ongewone van alle, toch met deze overeenkomt, kan niet anders dan de verbazing opwekken van hen die hem niet verklaren kunnen. Dit laatste zal ik in 't hierondervolgende doen.
Een eigenschap, die betrekkelijk veel voorkomt, heeft ook Robert Browning, namelijk dat niet elk tragedie als een volkomen voorbeeld van zijn kunst is bedoeld, maar integendeel, afzonderlijke stukken uitsluitend aan de ontwikkeling van een enkele eigenschap zijn gewijd. Zoo heeft ‘In a balcony’ niets van wat ‘Pippa Passes’ en ‘A soul's tragedy’ bevat, en lijken de overigen: Luria, ‘a Blot in the Scutcheon,’ en ‘From Paracelsus,’ weer niets op de beide eerstgenoem- | |
| |
den, die ik echter belangrijker vind en waarvan ik dus ook in hoofdzaak zal spreken.
In ‘In a balcony’ is alleen de taal tot ontwikkeling gebracht; 't heeft dan ook, hoewel de naam van een tooneelspel bezittend, zoo goed als geen beteekenis met betrekking tot de eigenlijke tooneel-eigenschappen. De bizonderheden van de wijze van uitdrukking, hierin neergelegd, laten zich echter zoo heel gemakkelijk niet uitdrukken; en voor een Hollander, die de gewone Engelsche schrijftaal niet eens zoo heel goed kent, is 't bezwaarlijk de verschillen tusschen deze, en die van Browning op te merken. Veel lijkt ze, de indruk er van ten minste, op de taal van Maeterlinck, maar zachter, minder geprononceerd en daardoor natuurlijker. Trouwens heel Rob. Browning lijkt een tempering van Maeterlinck en omgekeerd schijnt Maeterlinck den eersten overdreven te hebben, tengevolge waarschijnlijk van den invloed van het mystieke, die voor vijftig jaar niet zoo heftig bestond als nu. 't Behoeft niet te verwonderen dat ik zoo'n gering verschil zie tusschen deze beide auteurs, want in 't algemeen verschilt de moderne letterkunde betrekkelijk weinig van die van vroeger: bij Flaubert, Bjornson en anderen, zie ik dikwijls de zelfde neigingen als in de moderne litteratuur.
Brownings' taal is gevoelig en fijn, zijn veelvuldig voorkomende vergelijkingen, die dikwijls tot in bizonderheden zijn doorgevoerd, maken, ook omdat ze lang zijn, geen plotselingen heftigen indruk, als, om dit met een kleur uit te drukken, rood; ze zijn ingewerkt in 't beeld, steken niet uit, en trekken daardoor niet bizonder de aandacht; dikwijls aan de natuur ontleend, zijn ze zacht en weldadig, en droevig min of meer:
Men take pains to preserve a tree-stump, even,
Whose boughs they played beneath, much more a friend.
Love like mine must have return,
I thought: no river starts but to some sea.
I trust in nature for the stable laws
Of beauty and utility - spring shall plant
And Autumn garner to the end of time
| |
| |
Dit is fijn-bleek, de fijne doorzichtige bleekheid van een teringlijdend meisje; bijna kleurloos, omdat de vergelijkingen zonder diepen indruk te maken, op dezelfde hoogte blijven als de omgeving; en dit past juist bij zenuwachtige, weinig positieve menschen, wat zonder uitzondering al Robert Browning's personen zijn. Dat dit werkelijk in hooge mate 't geval is in ‘A soul's tragedy,’ blijkt uit de liefde van Luitolf en Eulalia, die elkander liefhebben om geen andere reden, dan dat ze elkander zoo dikwijls hebben gezien, en daardoor gewoon zijn geraakt aan elkanders omgang, en uit Chiappino, die 't meisje ook liefheeft maar toch niets doet om haar te verkrijgen of zich op zijn vriend te wreken over die achterstelling.
't Blijkt uit 't geen Chiappino zegt:
There is my revenge, that nothing forces you;
No gratitude, no liking of the eye
Nor longing of the heart, but the poor bond
Of habit - here so many times he came,
So much he spoke - all these compose the tie
Boven zei ik dat Maeterlinck de overdrijving van Robert Browning schijnt te wezen; en overal, bijna uit elke bladzij van dezen laatste blijkt de waarheid hiervan. Chiappino en Eulalia en de personen uit ‘Pippa passes’ leven evenals die van Maeterlinck in de atmosfeer van een daad, gebeurtenis of gevaar, al is dit hier nu niet altijd de dood.
En dit maakt dat ook zij 't materieele leven vergeten en er niets in hun spreken aan herinnert, en uitsluitend 't geestelijk leven schijnen te lijden; maar toch spreken ze logisch en worden ze niet telkens afgeleid door 't schrikbeeld, dat zich voor hun ontstelden geest in een of ander voorwerp vertoont. Wel kiezen ze immer beelden, die buiten den kring liggen van 't dagelijksch bestaan en spreken daardoor op een toon, die voor menschen onder gewone omstandigheden onverklaarbaaar zou zijn; zóó fijn, zóó los van de aarde, zóó, als dit voor hen mogelijk was, hemelsch. Chiappino zegt 't zelf:
| |
| |
We all aspire to heaven, and there is heaven above us. Dare we go?
Hun bestaan heeft zich voor 't eerst gevormd als dat van Eulalia, of is van vorm en richting gewijzigd als Chiappino, onder de hoop op een goeden uitslag van hun streven, of onder invloed van een groote gebeurtenis; voor hen heeft zich een nieuw zielsleven ontwikkeld met de gebeurtenis, of de verhouding, die de intrigue van 't tooneelspel is; en dit nieuwe leven is productief, 't brengt voort, en zijne producten zijn de beelden, die ze ter uitdrukking van hun gedachten bezigen. Er heeft zich een nieuwe, groote geestesvorm in hun wezen gevestigd en het contact van dit met de overige elementen van hun zielsbestaan, brengt een nieuwe productiviteit van allerlei geestelijke vormen, gedachten, in overvloed; ze behoeven dan ook niet te zoeken naar vergelijkingen, omvattend wat de samenspraak noodig maakt; maar eenmaal sprekend komen als een vrije stroom alle bloemen, die hun nu weer bloeiende ziel ontluiken deed.
't Onderscheid tusschen dergelijke menschen en die van Maeterlinck is gering in zooverre dat beiden zwaar onder den invloed staan van 't geen er in 't tooneelspel gebeurt; maar daarentegen hebben de laatsten eenvoudig geen bestaan, of liever een gemeenschappelijk bestaan en dat is de dood, het doodsgevaar, dat aardsch wordt zoodra een dier personen sterft; Robert Browning's menschen hebben degelijk een eigen onafhankelijk bestaan; alleen is er met den aanvang van 't tooneelspel een nieuw element in doorgedrongen, dat langzamerhand de kern wordt, waaromheen de geheele schare van geestesdaden zich schikt.
Toch zijn er plaatsen in beide, die vrijwel op dezelfde lijn gesteld kunnen worden; ik bedoel o.a. de plaats in ‘A Soul's tragedy’, waar Chiappino zijn toekomstig werk beschrijft, - de inrichting der republiek - door middel van een paleis.
I would fain realize my conception of a palace, for instance, and there is, abstractedly, but a single way of erecting one perfectly. Here in the marketplace is my allotted building-ground; here I stand without a stone to lay, or a labourer to help me, - stand, too,
| |
| |
during a short day of life, close on which the night comes. On the other hand, circumstances suddenly offer me (turn and see it) the old Provost's house to experiment upon, etc.
Lijkt dit niet duidelijk op de plaatsen die zoo veelvuldig in Maeterlinck's boeken voorkomen; bijv., om er een te noemen, die waar Pelleas zijn liefde in een grot meent te zien: il y a des stalactites bleues ete. Hier is 't wat minder sprookjes-achtig, maar dit verklaarde ik al door de opmerking, dat Browning's personen minder onmogelijk zijn, dan die van Maeterlinck. Chiappino weet heel goed dat er heel wat moeielijkheden uit den weg te ruimen zullen zijn, voor hij zijn doel heeft bereikt, en neemt daarom een minder zuiver-poëtisch voorbeeld.
Dit over de taal, die, zooals ik reeds zei in ‘In a balcony’ tot de meeste ontwikkeling is gebracht; maar nu de verdeeling, de vorm, die ik in Robert Browning meen te zien.
In ‘A soul's tragedy’ ligt deze, maar veel duidelijker, zóó duidelijk dat ik dit tooneelstuk op geen andere wijze te verklaren geloof, in ‘Pippa passes.’ In beide echter heeft er tusschen de personen, die scherp van de overigen gescheiden zijn een zwaar en langzaam werkend drama plaats: en tegenover deze in scherpe tegenstelling, staan zij, die van dit drama onbewust, 't leven luchtig voortleven. Dat zijn in ‘Pippa passes’ de artisten, Bluphocks en vooral Pippa zelf, die telkens in iedere afdeeling, vroolijk zingend voorbij gaat. In ‘A soul's tragedie’ is deze afscheiding niet zoo duidelijk te herkennen; en wel omdat de band, die hier Chiappino en Eulalia verbindt, een niet materieele als een moord of iets dergelijks is, maar een zuiver geestelijke en wel 't geval dat Chiappino, met zijn groote, wijde ziel een doel heeft gevonden voor zijn leven, groot en veelomvattend genoeg om zijn ziel te vullen. Vroeger bleef ze een leegte, ook onder de minieme indrukken van den omgang met zijn vrienden; nu wordt ze een kracht, die hoewel langzaam ontwikkelend, toch spoedig merkbaar wordt:
| |
| |
I trust in God - the right shall be the right
And other than the wrong, while he endures
I trust in my own soul, that can percieve
The outward and the inward, nature's good
And God's; so seeïng these men and my self
Having a right to speak, thus do I speak.
Spreekt daaruit niet een kracht, groot genoeg om de weeke ziel van Eulalia mee te voeren, tot de hoop der vervulling; en is dit medevoeren niet de band, die beide vereenigt, die beide op doet gaan tot 't zelfde doel? Een andere uitleg is natuurlijk mogelijk, maar deze is de ware, omdat hij m.i. de mooiste is; en bovendien omdat ‘Pippa Passes’ niet anders dan op een dergelijke manier te verklaren is. De inhoud van dit laatste stuk is 't volgende:
Pippa, een werkmeisje op een zijdefabriek, ontwaakt op nieuwjaar's morgen; ze begint zich al sprekende aan te kleeden:
O'er night's brim, day boils at last;
Boils pure gold, o'er the cloud-cup's brim
Where sporting and suppressed it lay;
For not a froth-flake touched the rim
Of yonder gap in the solid gray
Of the eastern cloud, an hour away;
But forth one wavelet, then another, curled,
Till the whole sunrise not to be suppressed
Rose, reddened, in its seething breast
Flickered in bounds, grew gold, then overflowed the world.
Dit gaat zoo door, eenige bladzijden lang. Dan volgen vier afdeelingen, die zoo goed als niet met elkander in verband staan, en telkens op 't oogenblik van de hoogste extase, wordt Pippa gehoord, die buiten zingend voorbij gaat, wild en echt jonge-meisjes-achtig.
Nu is 't geloof ik voor iedereen duidelijk dat deze vier afdeelingen alleen beteekenis kunnen hebben, als verschillende interieurs, de huizen van menschen, die saamgevoegd zijn door één hoop, of één vrees. De werelden binnen deze wereld zijn
| |
| |
't waar angst wordt geleden, moed wordt gevoeld opkomend en een droeve gebeurtenis is voorgevallen. Voor Sebald en Ottima's oogen dreigt 't beeld van den vermoorden man, voor Jules en Phene, 't stervensverlangen van deze laatste, voor Luigi, de patriot en zijne moeder, de hoop 't land te redden van zijn uitheemsche verdrukking en voor Duomo en de zijnen, de herinnering aan zedelooze daden uit vroeger tijd.
't Is dezelfde band, die in Zola's Therèse Raquin, Therèse en Laurent verbindt, de gemeenschap van 't geheim en die van de daad zelve. Zij ook haten elkander - er is wonderlijk veel overeenkomst tusschen deze twee paren - en toch voelen ze zich één tegenover hun verlamde moeder en de gasten van Donderdags, die niet 't minste vermoeden hebben van hunne schuld. 't Zelfde is 't in ‘Pippa passes,’ want in elk der huizen, waar Pippa zingend voorbij gaat, hangt de atmosfeer van wat de bewoners bezig houdt, en zij, onbewust daarvan, zingt vroolijk en personifieert alzoo 't groote leven, dat niets voelt voor de angst van enkelen. En dit is niets ongewoons, want ieder, die wel eens in een sterfhuis is geweest of zich daarin heeft gedacht, heeft 'tzelfde gevoeld. Hij hoorde de menschen lachen, snel voortloopen, alles heengaand naar eigen doel, dat voor hem onbekend, alleen de vreugde scheen. Hij zag den zonneschijn buiten, hoorde de vogels zingen, 't helle lichte leven voorbijgaan, zingend en klaar. Hier binnen stond alles stil voor een poos, ging 't leven niet verder, want datgene wat hier 't bestaan geworden was, de indruk van den dood, bleef onverzettelijk.
Veel minder sterk dan de indruk van den dood is bijv. die van de hoop zijn land te bevrijden, maar toch blijft hare beteekenis dezelfde; en daarom heeft de verhouding van Ottima en Sebald geen feitelijk verschil met die van Luigi en zijn moeder; elk huis draagt de vracht van de passies, die hunne bewoners bezielen, waarin ze ademen, en hunne woorden zijn alle daaraan ontleend.
Pippa is 't leven, de menschenstroom, die een smarthuis zingend en vroolijk voorbij gaat en niets dan vreugde schijnt te kennen. Ze groet het nieuwe jaar met haar woorden, en voortsprekend geeft ze zich vrij over aan den loop harer ge- | |
| |
dachten, die haar al 't heldere, begeerlijke voor hare kinderoogen brengen. Ze gaat rond, de droeve huizen voorbij, altijd zingend met haar helle stem, die een witte lijn lijkt op droevig, donker bruin. Zij, die overvol zijn van hun angsten, die geen ander bestaan meer hebben dan die vrees, voelen langs zich gaan het bestaan-zelve; 't groote, voor hen onbereikbare van 't leven; ze zien 't verschrikt aan, vreemd lijkt 't voor hen die er buiten staan; ze kennen 't niet, schrikken terug of schamen zich; ze zijn als lang-gestorvenen, die op eens zich zouden zien te midden van lente en zonneschijn, in 't jonge leven, dat met den eersten dag van 't nieuwe jaar weer oprijst met nieuwe vreugde-hoop. Op 't oogenblik dat hun wezen 't diepst doordrongen is van eigen ellende, klinkt Pippa's niets-beteekenend, maar vroolijk klinkend lied:
The year is in the spring
Ze beven terug voor 't groot dreigende beeld van eigen laagheid:
Go, get your clothes on - dress those shoulders.
en ze spuwen elkander de misdaad in 't gezicht.
Een bezwaar bestaat er echter tegen ‘Pippa passes’ en dat is ook de reden waarom ik ‘A souls tragedie’ liever bespreek; de opeenvolging der vier afgescheiden tooneelen verbreekt de eenheid van 't stuk; mooier had ik 't gevonden, als 't begin van Sebald en Ottima was doorgewerkt tot de grootte, die nu de vier tooneelen beslaan, en dan desnoods met beider zelfmoord eindigde; dat is nu wel een bloedig einde, maar dat juist zou passen bij de zware, loome, drukkende, stemming van 't nu bestaande begin; ze leven nu al reeds in de atmosfeer der moord, hun woorden zijn doodswoorden en hun zelfmoord zou dan ook niets anders zijn als de doorvoering van 't geestelijke op 't materieele.
In de overige tragedies van Robert Browning is deze op- | |
| |
vatting moeilijk toe te passen; ze komen mij dan ook, met uitzondering van ‘In a balcony,’ als belangrijk om de taal, onbeteekenend vóór.
Luria is de geschiedenis van een Moorsch legerhoofd, die ten gevolge van de weifeling, wie te volgen, zijn vriend of de hem ter verdediging opgedragen stad, vergift drinkt en sterft: een inhoud, die voor een behandeling als de bovenomschrevene ongeschikt is. Toch is ook hij weinig positief; ‘A lot in the 'scutcheon’ is hier en daar belangrijk om de taal, de zelfde als die van ‘In a balcony,’ maar omdat ik nu eenmaal een bepaalde opvatting gekozen heb, die ik overal wil toepassen, blijkt 't voor mij, dat op elk van Robert Browning's tragedies iets aan te merken is. Willen we dan ook hun schoonste beteekenis vatten, dan moeten we de illusies, aan verschillende onderdeelen ontleend, tot een geheel maken en dit toepassen op een enkel, waartoe ‘A souls tragedy’ 't meest geschikt is. Zelf stellen we dan de hoogere beteekenis samen, die omdat ze week en licht vervormbaar is, binnen de grenzen van elk van zijne werken past.
‘A soul's tragedie’ heeft een duidelijke neiging tot de richting, die hiertoe wenschelijk is, vertoont niet de stugge vorm van ‘Pippa Passes,’ en is veel fijner en gevoeliger van handeling; dit zijn de redenen waarom genoemd tooneelspel 't meest geschikt is om weerklank te geven van de verzamelde illusiën.
De inhoud ervan is de volgende:
Luitolfo is verloofd met Eulalia, maar niet uit werkelijke liefde, maar door de gewoonte elkaar veel te zien, en dus door de daaruit geworden noodzakelijkheid van elkanders omgang. Chiappino, Luitolfo's vriend is hen genegen, maar zooals later blijkt, eveneens zonder hartstocht. Alle drie laten ze meer aan 't toeval over, voort te zorgen, dan zelf te pogen de gebeurtenissen te leiden. Luitolfo slaat, zonder in 't minst van plan te zijn dit te doen, den burgemeester met een stok dood. En in plaats van nu gebruik te maken van deze daad en zich aan 't hoofd van den opstand te stellen - want 't gist onder de bevolking - vlucht hij, en laat Chiappino en Eulalia achter. Terwijl deze samen praten, komt 't volk hun huis
| |
| |
binnen en roepen Chiappino in wien ze den moordenaar zien, als leider van den opstand uit. Dit neemt hij aan, zonder aan de rechten van zijn vriend te denken; niet omdat hij onedel is, maar omdat de bekoring van 't groote werk, dat hem wacht, na jaren van werkloosheid, 't eenige bestaande wordt in zijn geest, en dus zijn eigen plichten en anderer rechten verdringt.
Chiappino's ziel is wijd en groot, zoodat de indrukken van den omgang met Eulalia en Luitolfo hem leeg lieten, niet genoeg vulden: hij spot met beiden en hun kleine bezigheden; maar nu 't vooruitzicht van de inrichting der republiek zich voor hem vertoont, wordt zijn bestaan een golf van breede hoop en levensverlangen, die Eulalia, die zelf weinig productief, maar gevoelig om andere indrukken meê op te vangen, wijst op een schemerende verte van groote nieuwe verlangens; en ze neemt met liefde de bleeke bijna kleurlooze ziel van Chiappino als de hare aan. En nadat dit gebeurd is, ontstaat er een veelomvattend maar toch nog zwak spel van beelden tusschen beider ziel. Ze weerspiegelen elkander, beider gedachten zijn dezelfde en als een fontein die zelf zijn eigen opgeworpen druppen weer ontvangt, zweven hun zielen om elkander heen, immer drinkend uit dezelfde bron, immer wijzend naar 't zelfde vage verlangen.
De samengang van de beide hoofdpersonen is 't die hen van de overigen scheidt, die hen tot de ingewijden maakt. De niet-ingewijden zijn Ogniben, de burgers en ook Luitolfo, die tevens 't leven voorstellen, zooals Pippa dit elders doet; Ogniben is de logische natuurlijke gang van zaken, voornamelijk blijkende uit zijn telkens herhaalde woorden: ‘I have seen four-and-twenty leaders of revolts.’
Chiappino's hoop gaat te gronde; want nadat hij met Eulalia één geworden is, vangt de strijd aan met het noodlot, de logische gevolgen van 't geen is gebeurd en dus gebeuren moet. De fijne, witte verlangens in zijn ziel dwalen schuw heen op de trotsche zelfvertrouwende spot van Ogniben; ze vloeien te hoop als donzige wolken op onzichtbaren wind, die hen opdrijft en verscheurt. Bij hem en Eulalia is alles wit, ze spreken als ziels-menschen, wier lichaam verdwenen is, en alleen de fan- | |
| |
taisie over heeft gelaten; hun bestaan is geworden 't verlangen naar wat de verbeelding hun voor oogen bracht. Chiappino's ziel heeft langzaam als een breede, donzige nevel 't beeld van 't komende werk omvat, en zacht omhuld, en daarmee ook Eulalia, die nu mee gaat tot 't zelfde doel, meehoopt, de ziel heeft ontvangen die ze eerst niet bezat, even fijn en week als Chiappino's; maar Ogniben's woorden doen de hoop verdwijnen, lost de verlangens-beelden op tot ijle misten, want zijn woorden nu meer ernstig en waar, worden, zij 't ook weerstrevend, door Chiappino opgenomen. De leegte ontstaat weer, geen hoop, geen levensverlangen, en de veel-beloovende verten verdwijnen; maar ongedeerd blijft er over, wat er eenmaal met verlangen opgenomen werd: Eulalia.
|
|