Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 1
(1894-1895)– [tijdschrift] Tweemaandelijksch Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |
Gijsbrecht van Amstel
| |
[pagina 138]
| |
neer in tien jaar honderd nieuwe straten worden gebouwd en men schudt over de straten zijn hoed uit, die honderd papiertjes bevat met namen van oude schilders, admiralen, dichters, geleerden of staatslieden, en geeft aan elke straat den naam van het papiertje dat er neervalt, is dit, ja, de letter nakomen van de traditie welke voorschrijft dat de straten naar iets of naar iemand moeten heeten, maar inderdaad is het een nummering. Eertijds kwam het gebruik om de straten van de steden met namen te benoemen, direkt voort uit de omstandigheden waarin men verkeerde. Zoo direkt, als de moderne manier om ze te nummeren uit de onze voortvloeit. Het groote onderscheid in de omstandigheden dat zich weêrspiegelt in de beide methoden, is dat vroeger de steden van lieverlede ontstonden, dat zij thans overhaast worden opgericht. De gedeelten, welke langzamerhand bij den eersten aanleg van Amsterdam werden gevoegd, kregen een naam uit den naam van wat zij werden of geweest waren. Dit is niet gebeurd door een keus van de vroedschap, maar door het spraakgebruik van het publiek. Het Rokin is een rij huizen aan deze zijde; het Damrak een rij huizen aan gene zijde van den Dam.Ga naar voetnoot1) De Nieuwendijk liep van de St. Jacobstraat naar de Haarlemmer sluis; de weg van den Dam naar de St. Jacobstraat heette Windmolenstraat, naar de eerste windmolen in de stad. Toen de molen verdween, verdween, naar het beginsel van namengeven in deze tijden, de naam. De geheele straat behield den naam van het andere gedeelte. Zoo was de weg van den Dam naar de eenige kerk in de stad, de Kerkstraat; zij werd later verlengd en over de geheele uitgestrektheid vervolgens Warmoesstraat genoemd, toen inmid- | |
[pagina 139]
| |
dels aan de Nieuwe Zijde nog een kerk gebouwd was en derhalve de andere straat ophield de Kerk-straat te zijn en daarom ophield Kerkstraat te heeten. De latere naam kwam van de groentetuinen waarvan de herinnering aan de plek bleef hangen. De Kalverstraat is de overgebleven naam van de uitgestrekte veemarkt welke van den Dam tot aan de Munttoren (Sophiaplein) gehouden werd. De Nes was een bijzonder moerassige met riet begroeide plek; de straat bleef zoo heeten. De Niezel, alvorens straat te worden, was een liesdel; Niezel is de verbasterde naam van de straat. - Ziehier het geheele oude Amsterdam, dat geen enkelen naam bevat welke niet blijkbaar in den loop der jaren, komende uit den volksmond, zich heeft gehecht aan de straat, de gracht, het plein, die zoo gingen heeten omdat zij geweest waren of werden zooals men ze noemde. Aan de Nieuwe Zijde en aan de Oude was Amsterdam omgeven door burgwallen, en toen bij eene uitbreiding van de stad de burgwallen wat verderop werden gegraven, behield men aan de Oude en aan de Nieuwe Zijde de twee Voorburgwallen, binnenwaarts van de Achterburgwallen gelegen. Maar dit alles behoort tot de oude geschiedenis, de geschiedenis die van de laatste helft der twaalfde geduurd heeft tot het einde der zestiende eeuw. Aan de straatnamen is te zien dat de aanhechting van de gedeelten waaruit de stad tenslotte bestond, zeer langzaam heeft plaats gehad. De afwezigheid van iedere opzettelijke keuze bewijst dat men geen haast had wanneer er een nieuwe plek betimmerd werd. De naam bestond al bij de plek of strook eer de straat er was; of wel het gebruik, de ligging, gaf de naam van zelf aan. Nu komen de moderne, groote uitbreidingenGa naar voetnoot1). De geschiedschrijvers stellen de eerste in 1585, de laatste in 1658. | |
[pagina 140]
| |
Deze aanleg moest allermeest voorzien in de behoefte aan meer woningen. Het was minder de stad die zich geleidelijk uitzette, nu deze dan die strook buiten hare muren of hare burgwallen om een of andere reden aan zich trok en bebouwde, dan wel de uitvoering van een regeeringsbesluit om een grooten lap gronds, tot de jurisdictie van de stad behoorende, met huizen te bezetten, met grachten te doorgraven, met kaden te bemetselen, met wegen te bestraten; om de snel wassende en zich snel verrijkende bevolking te kunnen herbergen en betamelijk te kunnen herbergen. Deze uitbreiding, in de eerste plaats om de uitbreiding begonnen, leert men kennen in de benoeming van de nieuwe gedeelten. Aan de oude zijde van de stad werd zij omgeven door de wateren van den tegenwoordigen Kloveniersburgwal en Gelderschekade; aan de nieuwe, door de gracht die nu Singel heet. De vergrooting legde beslag op enorme stukken buitenwaarts van deze grenzen. De nieuwe grachten en straten werden van overheidswege benoemd, benoemd met willekeurig gekozen namen, zooals te pas komt in een periode van snelle uitbreiding. Men had de nieuwe gedeelten aangelegd om huns zelfswil, gebouwd om ze te bouwen. Te voren had ieder nieuw aangehecht stuk den naam behouden dien het droeg, den naam gekregen van wat het werd; een dam, een dijk, een burgwal, een kaai, een burgGa naar voetnoot1), een nes, een del, een rak, een kolk. Of wel een naam naar de gedaante, de richting de nabuurschap; naar herkenningsteekens, voorname of bijzondere bewoners, gebeurtenissen. Evenwel bleef ook de oudere oorzaak van namen geven werkzaam; eerst in geheel moderne tijden verliest zij alle kracht, nu de uitbreiding van steden zoo haastig gaat dat een oogenblikkelijke benoeming volstrekt noodzakelijk is, die de benoeming volstrekt willekeurig maakt; bovendien vele jaren vooruit vergrootingsplannen worden vastgesteld waarop de namen bij dozijnen zijn te lezen, eer een enkele steen is gemetseld. Al bij de eerste vergrooting van Amsterdam verrezen | |
[pagina 141]
| |
Oostwaarts van de oude stadsgracht, Geldersche Kade, een reeks van straten met de blijkbaar gekozen namen van Jonkerstraat, Ridderstraat, Koningstraat en Keizerstraat. Aan den buitenkant van den Singel, aan de nieuwe zijde, werden vervolgens de drie groote waterwegen gegraven met de overeenkomstige namen van Heerengracht, Keizersgracht en Prinsengracht. Waterwegen met huizen aan weêrskanten, niets anders en niets meer; de gemeente welke de spraak maakt, komt aan hun doop niet te pas, want ze worden binnen te korten tijd afgeleverd; en, naar het schijnt, hechtte aan den onbebouwden grond geen naam, die de kracht had zich te handhaven in de gedachtenis van de burgerij, naast of boven den indruk van dezen snellen en imposanten aanbouw. De magistraat evenwel wilde zich nog een herdoop veroorloven, maar dat bekwam haar slecht. De vierde groote gracht, eertijds stadsveste en de nu binnen de stad vallende Amstel, zou voortaan Koningsgracht heeten. Maar de Amstel liet zijn naam niet varen, noch de Singel den zijnen. Zij bleven zich laten noemen wat zij waren, of geweest waren: Binnen-Amstel en Singel. Een andere naamsverandering bij dezen uitleg slaagde beter. De belangrijke straten welke de grachten overbruggen en de huizenrijen doorsnijden, uitloopen op de pleinen achter de poorten, heeten naar de poorten die de wegen op omliggende, voorname steden afsluiten; de Weesper, de Utrechtsche, de Leidsche. Evenals de grachten benoemd met gevonden namen, het gebruik had zich gevestigd en zelfs moest voor Leidschestraat een andere naam wijken, welke de Heilige Weg van de Kalverstraat naar Sloten eeuwenlang had gedragen. Maar in het gereformeerde Amsterdam van het begin der 17e eeuw, woog de herinnering aan de bedevaarten naar de Heilige Stede van het Amsterdamsch Mirakel niet zwaar, en de burgerij die de oude stadsgracht en de geannexeerde rivier Singel en Binnen-Amstel bleef noemen, schikte zich naar de overheidskeuze van Leidsche Straat. Verder aan de nieuwe zijde de Jordaan, de Leidsche, de Weteringbuurten. De Jodenhoek aan de oude. Het proletariaat, een voortbrengsel van het stelsel dat zich snel volmaakte, nam toe in dezelfde evenredigheid. In de namen der grachten | |
[pagina 142]
| |
en der straten van den Jordaan, leest men de eerste geschiedenis van het proletariaat binnen Amsterdam.Ga naar voetnoot1) Wat de Heeren- en Keizersgrachten berichten omtrent de rijken, leert ons de Jordaan van de armen. Beide wijken, in elkaars onmiddellijke nabijheid, moesten wel tegelijkertijd ontstaan. Zij behooren bij elkander, historisch en economisch. De armoede brengt den rijkdom voort, de rijkdom kweekt de armoede. Zoo goed als de namen van de aanzienlijke buurt; toen die buurt in weinig tijds verrees om de bezitters van welvaart en de weelde te huisvesten, zijn de namen van de werkmanswijk, toen deze wijk met spoed moest worden gebouwd om de voortbrengers van weelde en welvaart onder dak te brengen, opzettelijk vastgesteld en willekeurig gekozen. De noodzakelijkheid van een ruime en samenhangende wijk, was een feit, waarvan de impressie op het algemeene publiek de oudere namen welke de grond mag gedragen hebben, te niet deed. Bestond de traditie van het namen geven niet, dan had men hetzelfde doel kunnen bereiken met nummers. De snelle aanbouw, de moderne oorzaak van stedengroei, liet geen tijd aan de bewoners om de straten en grachten in dit nieuwe gedeelte te benoemen met namen van eigen vinding. De overheid moest komen en op iedere gracht en straat een etiket plakken, ingevuld met een volkomen onverschilligen naam, welke in niets deed denken aan eenige eigenschap of gesteldheid van straat of gracht. De beschikbare etiketten strekten niet ver genoeg; er moesten cijfers bijgevoegd worden: 1e, 2e, 3e, 4e straten en dwarsstraat. Een algemeene benaming van den Jordaan, gangbaar in het midden van de 17de eeuw, ‘het Nieuwe Werk’, is een ander teeken van de snelle toeneming van het proletarierspubliek. Van een algemeene benaming zou geen sprake zijn geweest, als deze buurt niet | |
[pagina 143]
| |
met eenige haast was neergezet. Het gedeelte tusschen Ruysdaelkade en Amsteldijk, de oudste van de nieuwe wijken in Amsterdam, heet evenzoo, van andere nieuwe wijken onderscheiden, ‘de nieuwe buurt’. Een benaming voor een buurt die niet alleen nieuw, maar die over een groote uitgestrektheid plotseling verrezen is. De Amsterdamsche eilanden: Kattenburg, Wittenburg, Bickerseiland en de andere, toen zij van werven, bergplaatsen etc. dichtbevolkte arbeiderswijken werden, moeten evenzeer naar het nieuwe beginsel worden benoemd: Voorstraat, Middenstraat, Achterstraat, enz., werden met cijfers onderscheiden.Ga naar voetnoot1) En toen in latere jaren, onder de steeds sterkere werking van de economische oorzaken welke de steden vormen, de spoedige aanbouw regel werd, en de methode het toeval verving, bleef wel de traditie van kracht dat straten namen moeten hebben, maar de namen hadden geen andere dan een conventioneele beteekenis. Een straat heet nu zoo, omdat zij zoo genoemd is, ter onderscheiding andere straten; een topografische aanduiding. In de nog dringender behoeften aan welke aanduiding, bij het overhaast oprichten van wijken of geheele nieuwe steden, wordt zoo goed als uitsluitend door cijfers voorzien. De nieuwe werkelijkheid vestigt deze nieuwe traditie. |
|