Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 1
(1894-1895)– [tijdschrift] Tweemaandelijksch Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 456]
| |
Kunst.
| |
[pagina 457]
| |
zijn Frischheid ongewone kunst het meest genietbaar is voor wie zelf iets van een Drang om uít te breken in zich voelen. - In den ‘Moine Epique’ van Verhaeren beweegt zich een Middeleeuwsche Groote door onze eeuw, daarin staande als een statue van Smart en Kracht, daarin gaande in grootsche bewegingen van Kolos. Een eenzame Reus is gekomen, om weg te maaien uit den voorhof des Tempels de troepen scha cheraars en marktschreeuwers, die verontreinigen wat hem heilig is. Hij is geboren uit de mijmering van een groot dichter aan Middeleeuwsche Grootheid. En de Emoties van den Dichter hebben beroerd al wie verlangen naar Heelheid. - Thorn Prikker heeft zijn Mee-voelen bewaard in een teekening, die niet minder dan Verhaeren's gedicht is als een hevig en schoon Protest tegen de lauwheid van onze eeuw.
In een omgeving van rotsen en heel weinig geboomte; - rotsen kunnen door hun grillige lijnen en hoekige vormen den rijken geest zoo fantastische beelden geven, - in zoo'n fantastisch-geziene omgeving een geweldige monnik, een als uit rotsen geborene; en heel schoon een slankstammig boompje, vreemd doend in zoo'n landschap door zijn sierlijkheid, maar daarin passend toch door zijn stam, die in zijn buiging en teekening der schors doet denken aan een menschelijke wervelkolom. De als-uit-rotsen-geborene is omwaaid door zijn lange, nooit verzorgde haren, die van den kop alleen een gedeelte van den neus, den mond en een vierkante kin zichtbaar laten en door de haren heen nog de groote vorm van een oogkas; maar de mond breed neergetrokken in Wereldsmart, ‘mais la bouche clamant les ruines prochaines.’ Zijn vierkant bovenlijf is gedraaid als van een, die nooit geweten heeft wat rust is, van een, die zich een weg baant in alles overweldigende kracht. In de machtige hand een kruis, ‘taillée au coeur des chênes’. Stijf af in enkele groote plooien valt de dikke monnikspij, | |
[pagina 458]
| |
en vastgesjord om zijn lijf een eind touw, zooals anders gebruikt wordt om schepen aan vast te leggen. En zijn naakte voeten - gestyleerde Godenvoeten, - vullen bijna-heel het benedenste der teekening; van die voeten is alleen het verplaatsen een evenement. Zij geven heel sterk, wat Verhaeren neerschreef in: Ses pieds semblaient broyer des choses abattues
Et ses mains agripper des socles de statues,
Comme si le Christ-Dieu l'eût forgé tout en fer
Pour écraser sous lui les pompes de l'enfer.
Rechts van dezen Kolos een geknield monnikje met tam, profaan profiel; neergezegen voor 't wonder van den Man van grootsche Daden? of biddend een God-behoede-ons in instinctmatige vrees voor wat gebeuren zal? een monnikje, dat op zijn plaats is in het klooster, waarvan hier geteekend is: het gevangenisachtige in de regelmatige kleine raampjes der celletjes voor kleine monnikjes, die daarin op kleine wijze hun godje aanbidden, en enkele vensters, als van een dorpskerkje, van de kapel, waarin ze op geregelde uren allen samenkomen, om ieder op zijn bankje heel zoet hunne gebedjes en van buiten geleerde lesjes op te zeggen, en regelmatig de grafzerkjes met het traditioneele kruisje voor elk grafje, en de kloostermuur, die al dat opgeslotene afsluit, - ‘la banalité des règles d'aujourd'hui’. Op de lijst der teekening staat: Ce moine était géant, sauvage et solennel,
Son corps semblait bâti pour un oeuvre éternel.
Ch. Heykoop. |
|