Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 1
(1894-1895)– [tijdschrift] Tweemaandelijksch Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 439]
| |
Geschiedenis
| |
[pagina 440]
| |
Huis van Oranje ook ten onzent sterker is gebleken dan het geweld van een overmachtigen buitenlandschen vijand, dan de verderfelijke werking van binnenlandschen twist van politieken of kerkelijken aard.’Ga naar voetnoot1)? Zoo spreekt een hoogleeraar, die onder de Nederlandsche officieele geleerden het vrij wel eenige en zeer geavanceerde standpunt inneemt, van de geschiedenis te beschouwen als een sociale wetenschap. Maar reeds uit dezen enkelen volzin leiden wij af, dat, hoe welmeenend en kundig de heer Blok moge zijn en ongetwijfeld is, zijn uitvinding van sociale wetenschap hem is aangewaaid, wijl de wind tegenwoordig eenmaal uit dien hoek komt, maar nog geenszins zijn eigendom is als een gevestigde en alomvattende overtuiging. Al stellen wij de aangehaalde zinsnede, wat zij wonderlijks bevat, gedeeltelijk op rekening van de geneigdheid tot kletsen welke de omstandigheden meebrachten, eene oorzaak waaraan wij ook toeschrijven dat de professor het moment van zijn intréerede een plechtige ure noemde, en verzekerde dat de schim van den edelen prins Willem zijne toehoorders en hem ‘omzweefde’ - droevig tijdverdrijf voor een zoo achtenswaardigen revenant - zoo smaakt zij toch te zeer naar het omgekeerde van wetenschappelijk en modern om veel ontzag in te boezemen voor de methode welke spreker bedoelt. Aan den geciteerden was een zin voorafgegaan, waarin te lezen is dat de beoefening van de geschiedenis eene echte vaderlandsliefde zal aanwakkeren, die bestaat in ‘innige gehechtheid aan het maatschappelijk verband te midden waarvan men is opgegroeid.’ Neen, bij Dr. Blok zit het sociale er maar dunnetjes op. Zijne studiën hadden hem moeten leeren dat de geschiedenis ‘als sociale wetenschap’ de historie van den strijd der klassen is, welke door de achtereenvolgende productiewijzen werden voortgebracht. Van den strijd, anders gezegd, der tegengestelde economische belangen. Niet in ieder land vertoont de historische kamp der klassen dezelfde verschijnselen. Zekere omstandigheden hebben in Engeland zeer vroeg een burgerlijke | |
[pagina 441]
| |
maatschappij geschapen, welke in Duitschland niet aanwezig waren. Daarom is in Engeland de politieke macht eerder aan de bourgeoisie gekomen dan in Duitschland, waar de bougeoisie wel nimmer zal regeeren en de strijd wordt gestreden tusschen proletariaat en grootgrondbezit; politiek gesproken tusschen de sociaal-democratie en het koningschap. Nu hangt het immers geheel van ieders persoonlijke voorkeur af, of hij het verleden van eenig land fraaier vindt dan het verleden van een ander land. Deze zal zich gelukwenschen te zijn opgegroeid in een zeker maatschappelijk verband, of ook wel gebrek aan verband, dat onze hedendaagsche samenleving maar al te zeer kenmerkt. Een ander zal het verband waarin zijne geboorte hem heeft geplaatst, verfoeien. Wij vinden dat de Leidsche hoogleeraar op een onverantwoordelijke manier de uitkomst van de sociale studie disconteert. Moeten de Hollandsche beoefenaren der geschiedenis nu juist de sociaal-historische verschijnselen beminnen welke hun onderzoek aan den dag brengt, de Franschen de hunne en de Turken de hunne, en zoo ieder historicus zwelgen in ‘innige gehechtheid aan het maatschappelijk verband te midden waaronder hij is opgegroeid’? Onzin, voorwaar; de leer van onze onbeduidendste schoolboekjes, maar wel ver van eenige wetenschap, sociaal of niet. - De bijzondere Nederlandsche vaderlandsliefde, welke de beoefening onzer geschiedenis aanwakkert, zou ons - volgens de door ons geciteerde zinsnede - bevangen als wij bedenken hoe een innige band van gemeenschappelijk denken, leven en gevoelen, herhaaldelijk gebleken is sterker te zijn, enz. Nu, in zijn eerste en openbare toespraak kunnen wij niet zeggen dat prof. Blok zeer gelukkig is geweest. Wij zien door de vingers het miserabele Hollandsch waaruit blijkt, dat de spreker de taal, die toch gansch het volk is, al zeer weinig ontziet; waaruit bovendien blijkt dat men in het Leidsche Atheen, nog wel bij het aanvaarden van een literarisch professoraat, ongemakkelijk over zijn tong kan morsen zonder last te krijgen. Erger is de inhoud van gezegde fraze. Waar heeft in 's Hemels naam de Heer Blok in onze geschiedenis een innigen band van gemeenschappelijk denken, leven en gevoelen ontdekt? Waar den heilzamen in- | |
[pagina 442]
| |
vloed van de roemrijke leiding (op dien innigen band!)? Was de Republiek niet onafgebroken door hevige, inwendige twisten bezocht, de politieke weerschijn van een sociale werkelijkheid: de oneenigheid tusschen de land- en de zeeprovinciën, de naijver onderling van de handelssteden, de veete van prinsgezinden en democraten? En was de tweedracht niet juist de oorzaak, toen zij zoo hoog liep, dat de burgerlijk-democratische partij de Fransche en de prinsgezinde-aristocratische partij de Pruisische wapenen inriep, en Oranje-zelf aan hulp van buiten de voorkeur gaf boven een roemrijke leiding van eenheid van binnen; de oorzaak van den val der slechts in naam geünieerde Gewesten? Na den Utrechtschen vrede zijn wij verslagen te zee en te land door elken vijand die ons aantastte; hoe veel eerlijken roem men bevocht in den ongelijken krijg, vond ‘overmachtig buitenlandsch geweld’ juist in de afwezigheid van ‘gemeenschappelijk leven’ een handreiking aan zijn overmacht, waarvoor het ten slotte geen schande was te bukken. Maar afgezien van de verdraaiing der algemeen bekende feiten, welke voor een groot deel toegeschreven mag worden aan de traditioneele zucht om de redevoering met een hoeraatje te eindigen. Afgezien daarvan, is dit geheele beroep op het gevoel van zijne hoorders, waaronder zijne toekomstige kweekelingen waren, van het wetenschappelijk standpunt des hoogleeraars volstrekt misplaatst. De vaderlandsliefde is voor hem een sentiment dat verklaring vereischt en van hem geen prikkel begeert noch noodig heeft. Hij late dat aan de dichters over. Zij maken allicht iets zeer fraais van wat in zijn onzangerigen mond enkel pover proza is. Willen wij hier van de vaderlandsliefde kwaad spreken? Neen, maar ons verzetten tegen de methode die wetenschap en kunst vermengt, en beide bederft. De wetenschap moet den beoefenaar van de historie vrijheid laten het verleden en het heden van zijn land te haten, zoo hij verkiest; te beminnen, indien hij wil. Beide tegengestelde overtuigingen kunnen wetenschappelijk verdedigbaar zijn, en artistiek even belangrijk. Huët in zijn toorn en verachting heeft zoo schoone bladzijden geschreven als Potgieter in zijn verrukking en liefde. Het is de methode van Simon Stijl en Van der Palm; maar de | |
[pagina 443]
| |
Hoogleeraar Blok zal immer bij hunne kunst zoo ver achter blijven, als hij hun in de wetenschap vooruit behoorde te zijn. Daarom ontzeggen wij hem niet het recht zijn vaderland lief te hebben. Maar, indien de opvatting der geschiedenis als sociale wetenschap iets meer was dan een geleerde les, zou de professor juist bij deze gelegenheid zijne hoorders op het hart hebben gedrukt, dat het patriotisme met de wetenschap der geschiedenis niets te doen heeft. De wetenschap der geschiedenis is enkel gediend met liefde voor de waarheid, met geestdrift voor het onpartijdige onderzoek, met eerbied voor den moed waarmede inpopulaire overtuigingen worden uitgesproken. En welke wetenschap heeft juist op dit oogenblik en in ons land, aan de Leidsche academie wel niet het minst, er een oversterke behoefte aan dat hun beoefenaars in den geest van dezen eerbied en van die liefde handelen, zoo het de sociale wetenschap niet is? De Heer Blok is er mede bekend dat in naam van een sociale wetenschap, de vertegenwoordigers van eene minderheid een bitteren strijd voeren tegen de mannen van de sterke meerderheid. Ik weet niet welke meening hij is toegedaan over het aandeel dat de wetenschap in de praktijk der staatkunde toekomt; maar allicht zal hij van oordeel zijn, dat de sociale strijd waardiger zal worden gevoerd en spoediger geeindigd, indien aan beide zijden van de groote maatschappelijke klove de sociale studie ernstiger volgelingen vindt. Welnu, zeide hem in ‘deze plechtige ure’ dan de omstandigheid niets, dat hij zijne zienswijze van de historie voortaan zou hebben voor te dragen aan jonge mannen, die later geroepen worden, zoo ze al niet uitverkoren zijn, in den strijd een leidend aandeel te nemen? Kon hij, die eenmaal eene peroratie noodig had, daartoe geen ander motief vinden dan door honderd voorgangers kon gebezigd zijn - hij, die aangewezen was er een te kiezen, hetwelk te voren door niet één was gebruikt? Waarlijk, er bestond geen kans dat zonder zijne aansporing de Leidsche studenten zullen gaan twijfelen aan het beminnenswaardige van het verband waarin ze zijn opgegroeid; evenmin als aan de vrijheid welke ze thans genieten. Ook buiten de bemoeiing van den Hoogleeraar Blok zal het door- | |
[pagina 444]
| |
luchtige Huis van Oranje, te Leiden vereerders vinden van deszelfs roemrijke leiding! Grooter schijnt het gevaar, dat zij in de geschiedenis geen andere les zullen lezen dan de rechtvaardiging van hunne privilegies. De sociale opvatting zal hun zoolang welkom zijn, als zij zich laat gebruiken tot het goed spreken van hunne sociale positie... De schim van prins Willem, den vertreder der wetten, den revolutionnairen aanvoerder van revolutionnaire benden, zal gewalgd hebben van den zoeten mond van den spreker die hem aanriep. Hier is geen uitvlucht goed van gebrek aan stijl en gebrek aan smaak. Hier is de fout die den grond der dingen raakt; de veeltallige fout van zich in exclamaties te buiten te gaan, welke onwetenschappelijk zijn wijl zij vooruitloopen op resultaten die de hoorders voor zichzelf nog moeten vinden, wijl zij zinspelen op sentimenten die met hetgeen de spreker gaat onderwijzen, niets te maken hebben; en eindelijk de fout, dat deze uitroepen de plaats hebben ingenomen van den zooveel waardiger en wichtiger drang, dien de hoogleeraar te dier stonde op het aarzelend hart van zijne hoorders had moeten leggen. Het stroovuurtje dat opflikkert bij elken toast aan iederen uitgebreideren, officieelen maaltijd, zal geen van hen hebben verblijd noch verwarmd. Men mag aannemen dat er waren, die met een beetje ernst en eene aandoenlijke begeerte naar nieuwe waarheid, opzagen tot een leermeester die hun de geheimzinnige leuze zou verklaren: geschiedenis als sociale wetenschap. Het is niet de geringste grief tegen den redenaar, dat hij hen heeft teleurgesteld. | |
II.Reeds heeft een jong Leidsch geleerde geklaagd dat de Heer Blok hem niet veel wijzer heeft gemaakt. Geen jeugdig student, maar de Heer Dr. G. van Vloten, schrijver van de aankondiging in de vorige aflevering van dit tijdschrift. Hoe vreemd en onvoldoende moet, naar deze beoordeeling te zien, de indruk van het gesprokene geweest zijn op het minder goed onderlegde deel van het academische publiek! Het fijne | |
[pagina 445]
| |
van de zaak zou men later hebben kunnen vernemen; maar deze redevoering had toch minstens van de methode een begrijpelijken, algemeenen indruk moeten geven. Blijkens zijne recensie is het den Heer Van Vloten nog ver van duidelijk wat deze sociale opvatting beteekent. Hoewel zeer geneigd met Dr. Blok mee te gaan in zijne behandelingswijze; en niet weinig geavanceerd in zijn eigen begrippen: ‘thans begint een nieuwe toestand aan te breken, waarin nog slechts een maatschappelijk verband bestaan zal’Ga naar voetnoot1); uit welke woorden wij kunnen opmaken langs welken weg de vaderlandsliefde zal verdwijnen: want wij hebben zooeven van prof. Blok gehoord dat zij is de gehechtheid aan het verband waarin wij zijn opgegroeid, en vernemen nu van Dr. Van Vloten dat in de toekomst slechts een maatschappelijk verband zal overblijven - zoo zal het nog maar mogelijk zijn gehechtheid te gevoelen aan de maatschappij, welke, daar de grenzen van de staten zijn opgeheven, zich uitstrekt over de geheele wereld; evenwel, hoe onbevooroordeeld en hoe ontvankelijk voor de sociale beschouwing van de geschiedenis, is de Heer Van Vloten door de gebrekkige toelichting van het modern-historische standpunt in de war gebracht. Dr. Van Vloten, in stede van thuis te komen met een helder besef van wat de geschiedenis als sociale studie nu zeggen wil, en van eenige min juiste denkbeelden verlost te zijn, weet niet beter dan dat voortaan prof. Blok op zijn colleges veel zal vertellen over het maatschappelijk leven van onze voorouders; en zijn eigen idee van de sociale historie is er in 't geheel niet op verbeterd. Het zwakke punt in de zienswijze van den Leidschen hoogleeraar is namelijk dat hij de plaats van de sociale geschiedenis ten aanzien van andere soorten van geschiedenis, de politieke, de economische, de beschavingsgeschiedenis, al te onbeholpen aanduidt. Het doet er weinig toe dat deze plaats een eereplaats is. ‘Zij alleen, de geschiedenis der menschelijke maatschappij in haar geheel, is in den vollen zin des woords waardig geschiedenis te heeten.’Ga naar voetnoot2) ‘Volkomen waar, maar waarom? Omdat zij verhaalt van | |
[pagina 446]
| |
de menschelijke maatschappij in haar geheel? Zoo is zij enkel uitgebreider dan eenige andere; en om geen andere reden, als dat het geheel grooter is dan elk der deelen. Men zal als sociaal historicus minder spoedig uitgepraat zijn dan als politiek historicus. - Heel veel verder zijn wij dus nog niet. Wijl haar terrein uitgestrekter is, daarom kan de sociale geschiedenis niet belangrijker zijn dan de staatkundige, de literarische, de economische. Deze hoeveelheidsbepaling lost de quaestie niet op. Het kon immers best wezen, dat de literarische of de politieke geschiedenis, juist wegens hun beperkter veld, een karakteristieker overzicht gaven van de menschelijke lotgevallen dan de sociale, die wel meer bijzonderheden meedeelde, maar minder goed de hoofdzaken deed uitkomen. De Heer Blok geeft op de vraag geen voldoende antwoord, maar een antwoord dat zijne intelligentste hoorders in de war moest brengen. Behalve de hier geciteerde omschrijving van de sociale historie, zegt hij er van: - ‘de tijden roepen om haar.’ - Stil laten roepen, mag men meenen, indien ze ten onrechte krijten. Of hoogstens is hiermêe de praktische waarde van de nieuwere opvatting aangeduid. De spreker zegt het iets voornamer, maar wat hij zegt is geen wetenschappelijk kenmerk van zijn systeem. Men hoort tegenwoordig zooveel praten over sociale dingen, dat de geschiedvorscher ‘als van zelf tot haar gedrongen wordt.’Ga naar voetnoot1) Een professor in de geschiedenis mag geen vreemdeling blijven in dit Jeruzalem onzer dagen. Gevraagd naar die soort zaken, zou het niet goed wezen indien hij verplicht ware te antwoorden: - ‘zoover is mijn belangstelling niet gegaan.’Ga naar voetnoot1) En als voorbeelden van de onderwerpen waarnaar men den, hedendaagschen historicus morgen, heden reeds vraagt,Ga naar voetnoot1) lezen wij: ‘niet, hoe is de ontwikkeling geweest van dezen of genen ouden staat; niet, hoe heeft deze of gene vroegere vorst geregeerd; niet, hoe stond het aan het hof van Lodewijk XIV of Karel de Groote; niet, hoe ontwikkelden zich kunst en letteren in dit of dat tijdperk - maar met den meesten aandrang stelt men hem vragen als de volgende: | |
[pagina 447]
| |
hoe was destijds de verhouding van arm en rijk? hoe kwam de verdeeling van den grondeigendom tot stand? hoe geraakte het geld tot zijn beteekenis als ruilmiddel? hoe werd het kapitaal de machtigste faktor in de hedendaagsche maatschappij? hoe wijzigde zich in den loop der tijden de verhouding van loonen en prijzen? hoe spiegelde zich de volksgeest in kunst en letteren af? hoe werden handel en nijverheid voor de menschelijke maatschappij, wat zij thans zijn? hoe vormden zich de thans geldende begrippen van recht en wet, van zeden en gewoonten? hoe ontstond de regeeringsvorm waaronder wij leven? hoe ontwikkelde zich de kerk tot het machtige lichaam, dat wij kennen? hoe, kortom, werd onze maatschappij, wat zij is?’Ga naar voetnoot1) Men ziet het, van eene wetenschappelijke karakteristiek is geen sprake. Professor Blok zal sociale historie onderwijzen, wij mogen zeggen, omdat zij in de mode is. Geen wonder dat de Heer Van Vloten met meer vragen tehuis kwam dan hij was heengegaan. Hij heeft volkomen gelijk dat de quaesties gesteld op de bladzijde welke wij afschreven: - hoe was de verhouding tusschen arm en rijk enz. - ‘voor de geschiedenis des Nederlandschen volks van groot belang zijn’, - ‘maar die geschiedenis niet maken’.Ga naar voetnoot2) Terwijl de nieuwe professor zijn gehoor zooveel van de zaken welke van zijne competentie zijn, had behooren te zeggen dat een toehoorder als de geachte medewerker van dit tijdschrift, niet meer had kunnen schrijven zooals hij deed in zijne beoordeeling: - ‘Wie haar maakten dat zijn ten slotte onze groote politieke mannen geweest. De Zwijger, Jan de Wit en zoovele andere, aan welke Prof. Blok toch zeker niets sociaals bespeurt’. Immers, de Hoogleeraar, die aan de sociale geschiedenis de voorkeur geeft, wijl zij meer omvat en oogenblikkelijk nuttiger is, heeft verzuimd aan te wijzen het verband tusschen de sociale verschijnselen en alle andere waarvan de geschiedenis in hare diverse afdeelingen nota neemt. Na zijn rede kan men nog altijd zeggen: ik voor mij houd toch meer van de | |
[pagina 448]
| |
staatkundige geschiedenis. De noodzakelijkheid van de sociale opvatting der historie is niet betoogd. De grondwaarheid welke deze methode beheerscht, is zelfs niet genoemd. Namelijk zooals zij vervat is in de formule van den auteur die met Karl Marx de nieuwere geschiedenisleer heeft gesticht: - dat het economische samenstel van de maatschappij de reëele grondslag is, uit welken de bovenbouw van juridische en politieke inrichtingen, zoowel als de godsdienstige, wijsgeerige en andere voorstellingen van ieder geschiedkundig tijdvak in laatste instantie te verklaren zijn.Ga naar voetnoot1) Nu staat het natuurlijk aan Prof. Blok's beleefdheid met deze beschouwing al dan niet in te stemmen; maar men gevoelt dat, zoo hij deze theorie als basis en tot verklaring van zijne ingenomenheid met de sociale geschiedenis had aangeduid, niemand van zijne min of meer geleerde hoorders nog het hart zou gehad hebben spottenderwijze te vragen of hij aan Jan de Wit ‘iets sociaals’ ruikt. Want naar de genoemde formule is Jan de Witt voor de geschiedenis alleen in zooverre belangrijk als zijn figuur een leidend aandeel heeft gehad in den tijd van de opkomende, tot allerlei revolutionnaire uitersten gezinde Hollandsche bourgeoisie tegen het stadhouderlijk gezag, als de vertegenwoordiger en de beschermer van militarisme, centralisatie, absolutisme en wat meer aan onze patriotten mishaagde. Deze strijd nu, de strijd-zelf, valt onder de politieke geschiedenis. Maar de motieven van het geheele verschijnsel zijn economisch. De burgerij, die tegen het einde van den 80-jarigen oorlog bulkte van het geld, wilde ook de macht in handen hebben. De stadhouder en zijne omgeving waren hunne natuurlijke vijanden. Kortom, ik behoef niemand te onderrichten dat de gebeurtenissen waarbij Jan de Witt betrokken was, in laatste instantie berustten op minder duidelijk zichtbare, maar daarom niet minder reëele, diepingrijpende sociale veranderingen in onze Republiek. Er behoeft geen bijzonder fijne neus toe, om dat te bespeuren. En nu is het geen onderwerp van de geschiedenis ons te vertellen hoe rijk de patriotten waren, en door welke handelsoperatiën zij aan | |
[pagina 449]
| |
de centen waren gekomen. Maar haar onderwerp is, uit te vorschen de algemeene wet volgens welke economisch sterk geworden klassen zich meester maken van de politieke macht, welke karakters daarbij worden gevormd, welke hartstochten ontboeid; hoe de aanval is, hoe de tegenweer, welke de gevolgen van de overwinning zijn, welke van de nederlaag. Haar onderwerp is in één woord, de opkomst van de eene klasse, de ondergang van de andere; en zoo zij over kunstvolle handen beschikt, zal zij van dit thema een verhaal samenstellen hetwelk eene zoo hevige tragedie en zulke grootsche epiek bevat, dat bij de ontroering en de verheffing, de lieden zullen vergeten te vragen naar wat een individu mag hebben verricht. Haar onderwerp is, aan te toonen dat en op welke wijze de omstandigheden die hier golden, de personen hebben voortgebracht. En haar onderwerp is ook, het algemeene van het bijzondere te scheiden. Om te verklaren de reden dat in Nederland een Jan de Witt, in Engeland een Cromwell, heeft gearbeid aan overeenkomstig werk. Waardoor gelijksoortige gebeurtenissen hier, waardoor zij elders zijn gekenmerkt. Dit nu is de ongeschreven geschiedenis die men heeft te onderwijzen. Iets anders dan wat Dr. Blok heeft aangeduid, maar wat hij moet hebben bedoeld. Iets anders ook als hetgeen Dr. Van Vloten heeft verstaan. Iets anders eindelijk als zijne eigene ideën waren over de verhouding tusschen de politieke en de sociale zaken in de historie. Zijne kritiek van de rede kunnen wij hoofdzakelijk onderschrijven. ‘Ik zal u doen zien hoe de Nederlanders liepen en aten en dronken, enz. Ik zal u vertoonen hoe de loonen stegen en daalden, hoe de prijzen wisselden en wat de haring kostte in Hellevoetsluis.’Ga naar voetnoot1) Het is de schuld van Dr. Blok dat men hem op zoo'n manier sprekende kan invoeren. Dit is zoo weinig de geschiedenis als een skelet de mensch is. Terecht vergt men dat van ‘alle sociale verschijnselen’ wordt getoond, ‘het verband met de zilvervloot en den dapperen van Galen en Reinier Claessens en den held van Quatre-Bras.’Ga naar voetnoot1) Prof. Blok had bij deze gelegenheid dit verband althans moeten aanduiden. Zóó, dat | |
[pagina 450]
| |
zijne hoorders bevrijd werden van de dwaling, ‘dat de geschiedenis gemaakt wordt door de mannen.’ Maar al dit gebrekkige en foutieve gaat buiten het systeem om. Wij drieën; de Heer Blok, de Heer Van Vloten en de schrijver van deze bladzijden, wij zijn het er over eens dat tegenwoordig de sociale opvatting der geschiedenis behoort gehuldigd te worden. Mij is zij zoo lief, dat ik hier tracht uit den schok onzer meeningen vonken te slaan, welke het systeem naar waarheid verlichten. | |
III.Er is een plaats in de redevoering, die ons deed meenen dat de spreker op den goeden weg kwam. Een passage, waarop de Hoogleeraar zich zou kunnen beroepen, indien hij wilde beweren dat toch iets, zweemende naar de woorden van Friedrich Engels, hem voor den geest had gestaan. Namelijk daar, waar hij de vraag bespreekt, waaraan het overheerschen der staatkundige geschiedenis moet worden toegeschrevenGa naar voetnoot1). Hij vindt het terecht een onrechtmatige heerschappij. ‘De Staat (is) immers alleen de vorm, waarin eene eenigszins ontwikkelde maatschappij zich organiseert, die maatschappij zelve blijft toch altijd de hoofdzaak.’ Een eenvoudig professor te noemen tegelijk met den grondlegger eener wereld-literatuur en eener wereldpartij, kan niet billijk zijn; en vergeleken bij de formule van Engels, heeft dit citaat van Blok dan ook het meeste van een kletspraatje. Maar hier is toch van éene soort der verschijnselen, waarmede de geschiedenis zich bezighoudt, de staatkundige, de opkomst van den Staat-zelf, het verband aangewezen met de algemeenere, de maatschappelijke verschijnselen. Aangewezen in dier voege, dat de Staat is de vorm, waarin de maatschappij zich organiseert. Indien dit zoo is, dan wordt het duidelijk dat de Staat verandert, wanneer de Maatschappij verandert. En wijzigingen in de maatschappij zullen wel voornamelijk door economische oorzaken worden teweeggebracht. Zoodat men zeggen zou, dat wij althans van de ‘politieke inrichtingen’ | |
[pagina 451]
| |
moesten toegeven, ‘dat zij in laatste instantie uit het economische samenstel van de maatschappij te verklaren zijn.’ Doch ten eerste is de consequentie welke ons voert tot deze erkenning, welwillenderwijze bij den Heer Blok ondersteld, niet feitelijk door hem uitgesproken. Vervolgens is wat hij werkelijk zegt eene onjuistheid, welke aanleiding zou kunnen geven tot de grootste rampen. De Staat is niet de vorm, waarin de Maatschappij zich organiseert; maar is de organisatie, die de heerschende maatschappelijke klasse maakt om zich te verdedigen tegen de aanvallen van de onderdrukte klasse, of althans om hare voorrechten te bestendigen en uit te breiden. Indien dit niet zoo ware, vanwaar dan de onafgebroken, nu stille, dan heftige strijd der klassen? Trouwens wanneer immer, in tijden van gedweeheid der misdeelde, of in de vreugde harer overwinning, toen scheen alsof voorgoed een eind gemaakt zou zijn aan het klassenverschil, ontkend geweest is, dat de Staat het samenstel van machtmiddelen der regeerende klasse was, zeker thans niet meer, zoover de zienswijze reikt, welke de klassenstrijd aanneemt. - En eindelijk is het bescheid op de vraag: waarom de politieke geschiedenis tot dusver het meest beöefend werd, zeer weinig bevredigend. Het antwoord, dat herhaaldelijk gegeven is: ‘omdat de Staat in de menschelijke maatschappij de hoofdzaak is’, voldoet onzen redenaar niet. Want, de Staat is immers alleen de vorm van organisatie. Maar nu hooren wij de verklaring van den spreker. ‘Men (heeft) zich van den staat een al te hoog denkbeeld gemaakt’. Men heeft ‘den vorm der organisatie ten onrechte aangezien voor het wezen der maatschappij’. Men werd aangetrokken, bezield, verblind, enz., door den glans, door de macht van den staat. Nu, volgens mij is de eene verklaring even gebrekkig als de andere; reeds daarom, wijl met een weinig andere woorden precies hetzelfde gezegd is in beide. Neen, de verwachting dat prof. Blok hier de waarheid omtrent zijn eigen methode op het spoor kwam, moest alras worden opgegeven. Integendeel blijkt de omstandigheid, dat juist dit gedeelte van de redevoering niets bevat dat steek houdt, wel de ernstigste grief te zijn welke tegen zijn rede is in te brengen. | |
[pagina 452]
| |
Immers, de politieke geschiedenis is van de sociale de eenige ernstige concurrente. Niet op den duur, maar voor het oogenblik. Indien wij van ons standpunt haar niet weten te definieeren; niet kunnen zeggen wat het onderwerp van hare studie, de staat, in ons stelsel beteekent, dan zijn wij gefopt. Voor het oog van de wereld, en voor ons zelf en in alle opzichten. Als de tijden om iets roepen, dan is het om een behoorlijke verklaring van het wezen van den Staat. De socialisten weten heel aardig uit hunne definitie af te leiden, dat de staat het erfdeel van de proletariërs is en dat de overwinning van het socialisme aan den staat een einde zal maken. En er is wel geen belangrijker onderwerp voor onze studie, dan de wetten volgens welke de economische veranderingen zich openbaren in politieke gebeurtenissen. Hoe zij zich in andere gebeurtenissen voordoen, is mede van veel gewicht; in de geschiedenis van kerk, kunst, recht, oorlog, wijsbegeerte, zede en gewoonte, moraal. De menschen leven in maatschappijen en buiten de organisatie van den staat zijn er haast geen maatschappelijke banden. Banden die ketenen zijn voor de klassen, het ras, de sekse, welke niet regeert. Hoe de banden worden bevestigd en hoe geslaakt, is de vraag waarop men allereerst antwoord zal moeten geven. Zoo zal ook later de politieke geschiedenis een groote waarde blijven behouden, maar dan opgevat zooals hier is aangeduid, en zooals wij hadden gehoopt dat Dr. Blok haar zou beschrijven: de politiek als het op groote schaal zichtbare, voor alle eeuwen waarneembare, in wereldberoerende teekenen spelende gevolg van min grootsche en niet zoo gemakkelijk aanwijsbare economische oorzaak. De geschiedbeschrijving is van de geschiedenis niet het minst belangrijke onderdeel. De menschen hebben te boek gesteld wat zij van de dingen die er voorvielen, het gewichtigste vonden, en zooals zij het beschouwden. Indien deze voorkeur en hunne zienswijze mede verschijnselen zijn welke ten laatste op oorzaken berusten, verklaarbaar uit de stoffelijke struktuur van iedere afzonderlijke periode, zal de methode, zal het onderwerp van de geschiedenis ons kunnen onderrichten omtrent sociale instellingen van de tijden toen de geschiedenis | |
[pagina 453]
| |
werd geschreven. Vragen op onze beurt wij wat de liefde voor politieke historie beteekende; voor de zuiver-politieke, welke zich alleen met staatkundige gebeurtenissen bezig hield en hen niet reduceerde op economische beweeggronden, dan zullen wij over de hedendaagsche geheel anders oordeelen dan de Leidsche hoogleeraar. ‘Bossuet's monarchale gezindheid onder den indruk van Lodewijk's schitterende zon, Macaulay's liefde voor de parlementaire idealen der Whigs, Ranke's eerbied voor de ontwikkeling der Pruisische monarchie - zulke gevoelens, zulke denkbeelden waren het, die, niet alleen deze groote schrijvers doch ook den volksgeest beheerschend, het aanzijn gaven aan de machtige legende, als zou de staatkundige geschiedenis de eenige zijn, waardig den naam van geschiedenis te dragen’Ga naar voetnoot1). Dat het ‘gevoelens en denkbeelden’ zijn, welke een bepaalde richting in het geschiedschrijven besturen, zullen wij alleen dan toestemmen, wanneer men ons de feiten noemt, waarvan gezegde denkbeelden en gevoelens de geestelijke weerspiegeling zijn. Eenige bladzijden verder erkent de redenaar dat de materie van de geschiedenis - en daartoe behoort wel de historiografie-zelve - een deel der natuur is, waarin wetten, vaste wetten heerschen gelijk elders in de natuur.Ga naar voetnoot2) En hier is slechts sprake van individueele voorkeur, van liefde en eerbied. Indien Ranke en Macauley eens verachting en haat hadden gevoeld, en onder Bossuet's vest een republikeinsch hart had geslagen - zou dan geen machtige legende omtrent dit overwicht der staatkundige geschiedenis zijn ontstaan? Wellicht heeft de Heer Blok zijne reserves wat betreft de oorzaken die deze persoonlijke gevoelens weêr bepaalden, en dat zijn misschien reëele omstandigheden. Maar hij noemt hen niet, voorwaar uit het oogpunt zijner theorie een groot verzuim. Eene wet die de ontwikkeling van de politieke historie zou beheerschen, ontdekken wij in de opgesomde beweegredenen niet; allerminst een sociale wet. - Overal waar de heerschende klasse sterk is, is zij sterk geworden door economische werkingen. Waar zij eenmaal de stoffelijke macht | |
[pagina 454]
| |
in handen heeft, tracht zij ook meesteres te worden van geestelijken invloed op de aan haar ondergeschikte. Dit verhoogt haar aanzien, door dat het haren luister vergroot. Het bindt met de zijden koorden van bewondering en eerbied. Zij neemt in haren dienst de bekwaamste mannen, de fijnste geesten. Zij heeft het in haar geweld, te breken wat niet wil buigen. De absolute koningen op hunne wijze en de nauwelijks minder tyrannieke burgerij op de hare. Enkelen die niet willen buigen, zullen een gebroken bestaan voortzetten en het zaad der revolutie uitwerpen. Maar alle aanzien en voordeel is de belooning van de gedweëen. Die den koningen ter eere schrijven, of den vorsten van het kapitaal, worden de officieele geleerden. Niet alleen met geld en titels worden zij gekoesterd, maar zij worden in de gelegenheid gesteld het werk waarvoor zij zijn aangenomen, zoo goed mogelijk te verrichten. Zij genieten het zorgelooze bestaan van welbetaalde sinecures; zij vinden de archieven open en het oor van hooggeplaatste tijdgenooten. Zij kunnen dikke boeken schrijven en nieuwe documenten bekend maken. Hun gewordt de lof van de daartoe bestelde pers. De censuur maakt hun het leven niet bitter. Zij bestemmen de wetenschap van het aankomende geslacht, hunne volgelingen en opvolgers. - Dit is de zeer positieve, sociale basis van het prachtige gebouw der staatkundige geschiedenis;Ga naar voetnoot1) een door een schitterende zon vergulde gevangenis van vele der beste talenten onder de tijdgenooten. En tevens is hier aangegeven de oorzaak van de zooveel ongunstiger positie der geschiedenis ‘als sociale wetenschap’. Het vleesch van den Heer Blok is beter dan zijn geest. Zijn goede wil is hier nergens in twijfel getrokken, evenmin als de uitgebreidheid van zijn kennis van feiten en boeken; eene kunde, welke de schrijver van dit artikel slechts benijden kan. Maar het verwonderde mij al zoo, dat een Leidsch professor de werkelijke | |
[pagina 455]
| |
sociale geschiedenis zou gaan doceeren. Want zij is in waarheid een revolutionnaire wetenschap. Men klopt aan de deur van hare beoefenaren, niet om te vernemen naar de prijs van haring, of het jaartal van een uitvinding, of de kleeding van onze voorouders. Maar om te weten, hoe men zich het spoedigste van een naar haar bederf stinkende en tot haar verderf neigende klasse, zal ontdoen. Zij leert dat de glorie der koningen en de deftigheid van parlementen een nietig beletsel van ondergang is, als de tijd komt wanneer de Staat zal breken. Staten zijn maar opwerpsels van een dag en zij verdwijnen van de wereld met nieuwe formaties van economisch leven. Thans nadert het oogenblik dat de nu nog overheerde klasse de steunpilaren zal nêêr stooten, waarop een haar drukkende politieke macht is gevestigd, welke niet meer berust op vertrouwbare grondslagen van economische noodzakelijkheid. De steunpilaren zijn hare staatkundige machtmiddelen; de sterke arm van het openbaar gezag en de zedelijke, maar immoreele krachten van het tot zijn dienst bereide intellekt. Daartoe behoort de officiëele historische wetenschap, gelijk de economische, de theologische, de juridische. Doch ook deze stutten worden ijverig ondermijnd. Alsnog verkeeren zij, die de regeeringswetenschap uitsluit, in omstandigheden, welke dat hun arbeid zwaarder maken, hunne uitkomsten minder in het oog vallend. Zij beschikken niet over een invloedrijke pers; noch over betaalde, van zorgen ontheffende, tijd en rust gevende ambten. Zij zijn voor een andere helft ook strijders in den dagelijkschen politieken strijd. Zij zitten somtijds in een gevangenis, maar een waarop geen zon van officiëele weldaden schijnt. Al deze omstandigheden vindt men in de uiterlijke eigenschappen van hun werk terug. Meest kritische, kortere betoogen; brochures, tijdschrift-bijdragen, couranten-artikelen, redevoeringen. En dat zal wel de reden zijn, waarom een boekenkenner als de hoogleeraar Blok de socialistische historische literatuur zelfs niet noemt. En toch is daarin zoo veel te lezen over het onderwerp van zijn inaugurale rede.
December 1894. |
|