Donker-hoog de dooden op het wit, waar-in zij door de vorst niet zinken, en wel gestoord hun rust door Polen of Kozakken, die buit in kleeren zochten. Ook stijve voeten bloot gemaakt door die slecht schoeisel hadden.
De zon-in-dalen achter wolken weg, die grauw van sneeuw, en rood omrand. Groote schaduwen over 't land - één doodschheid van verlaten wit, waaruit het zwart van schaarsche stammen in spoken-vaagheid op, en rillen. In 't komen van de duisternis sneeuw-opvlagen in winter-stof door wind, die dood aanbracht en klaagde hoog.
Toen was het, dat er Russen van achter struiken kwamen, met blankheid dik bestoven. Zij weifelen op hoogen grond, maar zien hoe klein de troep met groot misbaar omlaag gereden op lang-behaarde paarden, die klein als hitten waren.
Sneeuw opstuiven als zand. Paarden, onbeslagen, afglijden op ijzel-grond met strak-vooruitte pooten, en voor het rooiehelle van de zon, weer vrij van wolken zijn, Tartaren, ruig en donker hoog, woestelijk zwaaien op hun beesten. Kromme sabels somber flitsen boven mutsen, zwarte lansen dalen met rood-ijzer door den gloed. Schapenvachten in den wind; boven lijven schuins vooruit naast langgerekte halzen, om eerder goed te treffen.
De Franschen één dichte hoop, waarin de kou steeds dooden maken. In d'avond-winterzon geweerloopen met vurigheid schuins-op, maar vingers stijf geworden, de trekkers niet bewegen kunnen; schoten schaarsch, en veel te hoog met droog geluid, als hout, dat kraken. Armen krachteloos-koud, moeielijk sabels trekken, maar de meesten, die vluchtendstonden weerloos zijn, en luid hun angst over het barre land.
De schok. Paarden-borsten tegen menschen, die gleden onder uit, en grepen naar de wasem-koppen. Voor oogen, groot door angst, ijs, dat aan gebitten hing. Een ruige tronie, hoog, met vuile baard die wit bevroren, in even-schijn door pulvervlam van een pistool, en door het schot een, stijf van kou, werd neergestreken.
Open handen op-vooruit, hoofden angstig afgewend, als speren naderen snel, die diep in lijven doken.