Tweemaandelijksch Tijdschrift. Jaargang 1
(1894-1895)– [tijdschrift] Tweemaandelijksch Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
Mysterie-spel.I.Aan Jan van der Waals, In een tusschentijdperk, na het uitleven der zelf-ontstane kunst van personen, en voordat een gemeenschappelijk ideaal, - in welks onbereikbaar weten het eerste ontstaan van een cultus is gelegen - een gemeenschappelijke benaderende beelding perst uit de samen-dringende menigte ligt het oogenblik van bespiegelende beschouwing, troostend herdenken aan het vergane, heuchelijk profeteerend het komende. Dit is in het leven de preek van den middelenden priester tot het volk. Wee, wie predikt tot eigen stichting alleen. Het is mijn wil niet, ontledend na te gaan, de ontstaanswegen, van wat ik hoog acht, noch is het mijn lust te onderzoeken in de passie van het onderzoek zelf. Qui scrutator est majestatis, opprimetur a gloriaGa naar voetnoot1). Slechts als voorbeeld wil ik nawijzen, de werking van datgene wat eenmaal is geweest een machtig gebaarte der moeder, tot wie ik onbewust de liefde van het mij omringende voel gaan, en wie ik, zij het door eigen behoefte misleid of door kortzichtigheid in de toekomst stomp, nog eindelooze vruchtbaarheid toeken. Voor hen die hetzij een historische, hetzij een uit hoop voortgekomene overtuiging hebben, dat een zuiver of gezuiverd Christendom, het verlangen van onzen tijd is, zullen de wetten waarop een leven in deszelfs hoogst menschelijke | |
[pagina 147]
| |
uitingen bewust of onbewust gebouwd wordt, nog immer te vinden zijn bij hem die uit de verste doorgronding van het zuiver menschelijke, zijn heiligheid puurde, in de Summa Theologiae van Sanctus Thomas Aquinas. Zij zullen opvorderend het nooit volmaakt gebouw, of pogend in jonge kracht een nieuwen tempel naast den ouden op te trekken, immer vinden dat het aldragend fundament, met onpeilbare voren is omploegd, door hem die zich zelve niet in wetenschap vergeten heeft, maar wien het gegeven was de grenzen van ons recht tot onderzoeking te bepalen. Voortgaande in beschouwing van een zekere kunst past het mij immer het oog te houden op hem, zonder wiens wijsgeerig bepaalde wetten ik iedere kunst nietig acht.
* * *
De eerste reflex van een geestelijke of lichamelijke zintuigprikkeling is het Geluid. L'oreille sent le son en l'entendant, l'oeil sent la couleur en la voyant et le coeur sent Dieu en croyant, aldus is de materieele kant der geestelijke zintuigen, die wij in het oog te houden hebben vrij juist uitgedrukt. Mijn bedoeling wanneer ik van de prikkeling van een lichamelijk of geestelijk zintuig spreek is: de invloed die een materieel ding of de materieele voorstelling eener abstractie uitoefent op onze materieele zintuigen of onze materieel voorgestelde, geestelijke zintuigen. Dit is het Geluid van een kind dat licht ziet, pijn, honger of later verdriet heeft, hetwelk bij iedere nieuwe prikkeling anders is, maar dat door een wet van harmonie, bij herhaald dezelfde prikkeling ook telkens hetzelfde zal zijn, individueel verschillend naarmate van het vleeschelijk verschil der organen. De reflex nu der prikkeling van het geluidszintuig, zal een eenvoudige klank zijn, min of meer gelijkend op het gehoorde geluid, de reflex echter van wat gezien wordt, zal daar de omzetting van visie tot geluid minder eenvoudig is, dan die van geluid tot geluid, een meer gecompliceerde klank, of aaneenschakeling van klanken geven die men woord noemt. Ook de reflex der geestelijke zintuigsprikkeling wordt tot woord, maar daar weinige van dezen | |
[pagina 148]
| |
zoo stabiel en onafhankelijk van de persoon zijn als die van het gezicht, zijn het voornamelijk de laatsten die de taal vormen. De oorspronkelijke taal dus gedeeltelijk reflex van het geestelijke maar voornamelijk van het lichamelijk-geziene, wijst op een alleen bij menschenGa naar voetnoot1) voorkomende groote ontwikkeling van het Gezicht, en daar de prikkeling door middel van het vormen van een Beeld geschiedt, zal dit beeld zelf zijn eischen krijgen, en zij die eerst de beelden van hun oog in geluid hebben omgezet zullen nu beginnen, met een stuk gebrand hout dat hun de vingers heeft zwart gemaakt, de schaduwen op een wit vlak om te trekken. Herinnering zal hen ook zonder schaduw deze omtrekken doen namaken; zij zullen verband zien tusschen persoon en schaduw, schaduw en omtrek en de nader te bepalen fantasie treedt in werking. Aldus is slechts de ontwikkelingsgang der twee lichamelijke reflexen, met welke men bij het Mysterie-spel heeft rekening te houden. Ter volledigheid diene, dat men een buitengewoon sterk, alleen bij menschen voorkomend, reflex-vermogen van de prikkelingen van het materieele deel der lichamelijke en geestelijke zintuigen intellect noemt; het reflexvermogen, der geestelijke kant, van lichamelijke en geestelijke zintuigen: fantasie. Doch niet datgene, wat door den invloed van wat onze zintuigen direct waarnemen kunnen, gevormd wordt, maar dat, wat door den invloed op geheel ons geestelijk en lichamelijk zijn, van het meer dan wij bewerktuigde tot stand wordt gebracht, is belangrijk. Het meer bewerktuigde, aan hetwelk wij dien invloed reflecteerende macht over ons bestaan toekennen en onwetend van de enkel- of veelvuldigheid synthetisch God noemen. De invloed, die bij, uit geestelijke en lichamelijke materie bestaande wezens het Leven vormt, welks reflex de Wil is, afhankelijk van het lichamelijke, doch grooter of kleiner naarmate de meer- of minderheid van het geestelijke; is de | |
[pagina 149]
| |
oorzaak der voortplanting. De invloed van het reeds waarneembaar voortgeplante op een verbinding van intellect en fantasie, is de oorzaak van het beeld der voortplanting, de kunst.
* * *
Intellect en fantasie uiten zich door het Beeld, het beeld door intellect gevormd, noem ik: wetenschap, door fantasie: droom, door beider vermenging: kunst. Kunst, dus het gevolg van een zintuigelijk reflex-vermogen, is nooit direkt van God; het eenige, door direkte invloed van God gevormd, is wat men materieel sprekend het Leven, abstract sprekend de Liefde noemt, van welke onscheidbare tweevuldigheid wij ons God als volmaking voorstellen. Deze alleen uit zich niet in het Beeld, maar door de hoogste menschelijke erkenning zijn fantasie en intellect steeds werkend om in een der drie beelden deze Leven-Liefde weer te geven. In het pogen is de onvolmaaktheid, door de stof, die datgene is wat wezens met elkander en niet met God gemeen hebben, maar in hem, die zich van de stof, zooveel menschelijk is, ontdaan zal hebben, zal het leven zelf en de Liefde, werken wat boven en strijdig met stof is: Het Wonder, doch voor hem slechts die de nietigheid van het Beeld weet en zich het Leven of deszelfs abstractie geheel heeft overgegeven.
André Jolles. |
|