Twee zestiende-eeuwse Spelen van de Hel
(1934)–B.H. Erné– Auteursrecht onbekend
[pagina 19]
| |
Een ander Spel vande Groote Hel, daer gheestelick schijnsel ende waerlick rigement verdaecht werden(Personages, zie Aant. 1)
Knagende consiencij, een duvel, ofleesende:
Lucifer, sonder Goodts genaeden keijser in exterioribus tarre,Ga naar voetnoot1Ga naar voetnoot1Ga naar voetnoot1Ga naar voetnoot1
semper augustus, soo wij elcxs doen weeten;
heere der werlt, dien wij howen in warre;Ga naar voetnoot3
coninck ter hellen, daer wij sijn geseetenGa naar voetnoot4
G 5[regelnummer]
en van tgroote Babilon, niet om vergeeten;Ga naar voetnoot5
aertshertoch in Tenebris, daerder veel woonen;Ga naar voetnoot6
hartoch van Tirannije, Fortse en Decreeten,
twelck wij sustineeren in onsen rijck van Babilonen;Ga naar voetnoot8
grave van Turpe Lucrum, niet om verschoonen,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
waer mede wij onderhowen onse groote stacijen;
prince in Superbia, in Avaritia, sonder hoonen
ende van Invijdia, Scortacio, onse groote nacien;
lantgraeff van Dolo Luxuria in Optrectacien;Ga naar voetnoot13
graeve van Simonie, daert is goet bowen:Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
die inwoonders van dien sijn vol gracijen,
want sij moeten deese dominacien onderhowen;
prince van Ipocratien, een lantschap vol growen;
heere van Sodomije, dat heijlich landt,
daer doer mennich dat hooft om clowenGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
eer dat men mach crijgen dat rechte verstant; -
onsen lieven getrowen stathouder plaijsant,
president ende luijden van onsen raed en officieren
in Babilonien, met allen diet hart in giericheijt brant,
met alle onse grijpende wolven ende gieren,....Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
saluijt scrive ick u, ghij verdoemde dieren,
dat ghij ons letteren sult hebben gesien;Ga naar voetnoot26
dat ghij van stonden aen uijt doet roepen en(de) crijerenGa naar voetnoot27
alle die sijn tegens Goedts partijen,Ga naar voetnoot28
- ghij en sult noch geestelick noch waerlick mijen,
30[regelnummer]
hoe dat se sijn op die verboerte van alle haer goen; -
daer men gewoonlick es met onse mandaten te rijen
en(de) daermen plach publicacij te doen,
| |
[pagina 20]
| |
op huijden ten drien, recht nae die noen,Ga naar voetnoot33
in persoon van ons aldaer present,
G 35[regelnummer]
als Geestelick Schijnsel en(de) Waerlick Quaet Rigement.
Men geeft u geley, compt sonder vaer,
welcke vasticheijt wij u bi onsen croon verlienen,Ga naar voetnoot37
op correxsie die u souden vallen swaer;
dus elck hoort nae sijn naem, so weetij wie wij mienen.
40[regelnummer]
Nu gaen wij Lucijfaers mandamenten ontluijcken,
........................ten, waer dat wij hem rijnen.Ga naar voetnoot41
Eerst verdachvaerden wij alle dees heijlige buijcken
die niet dan van buijten heijlich en schijnen;
die niet dan aertsche dingen en mijnenGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
int generael - al mogense dick gaen luijpen -,
die als een bierton in haer lijff voerdwijnenGa naar voetnoot46
ende oick besiect sijn van Sinte Amfraes stuijpen.
Noch wilt verdachvaerden al deese eetende ruijpen,
die een conciencij hebben als grove trechters
50[regelnummer]
daer een brout bier teffens souden doer druijpen;
ick weet hoese heeten: tsijn immers rechters-
int-geestelick, daer sij an sijn hechters;
- doet se ons al nae der hellen bijsen,
opdat wij niet en sennen ons serjanten en vechters; -
55[regelnummer]
tsijn die tvonnis eijschen en selver wijsen.
Al daer eergens een heijmelick trow wil rijsen,Ga naar voetnoot56
soo mach het hart in vruechden leven;
die dan wil dockken vergulden pijse!Ga naar voetnoot58
soo moogense so wel drie brooden teffens geven.Ga naar voetnoot59Ga naar voetnoot58-9
60[regelnummer]
‘Gaet vrij trowen en wilt het wel offweven,Ga naar voetnoot60
onsen heer is dan al wel te vreen
- dese sullen inder hellen sijn verheeven -
ghij en moecht u ghelt niet bet besteen.’
Alle die dit heefdeech dus scandelick cneen,Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
dachvaert se, ghij en moechter off noch an // doen
en laetse te drien voor der hellen treen;
off wij sullen u allen in onsen duvels ban // doen.
| |
[pagina 21]
| |
Den droncken predicant, laet die hem dan // spoen,
die deesen altoos flacteeren en smeekenGa naar voetnoot69
G 70[regelnummer]
om dat sij tsavonts moghen die can // hoen,
ende niet en straft deese gruwelijcke gebreecken.Ga naar voetnoot70-1
Verdachvaert alle die valsche leeringe preecken,Ga naar voetnoot72
- op dat wij se inder hellen doer // brouwen -Ga naar voetnoot73
ende die de waerheijt met macht versteeken
75[regelnummer]
en die menschen niet dan fabelen voor // howen;
brinctse inder hellen, dat wijse met rigoor // clowen.
Voorts suldij ons noch gaen vermaenen
alle ongetrowen, op dat wijse inder hellen koor // stouwen:Ga naar voetnoot78
alle ongeleerde pastooren ende cappelaenen,
80[regelnummer]
die op den stoel staen craijen als haenen
ende niet en weeten wat sij leeren;
deese sullen wij al in onse taenketel taenen,
dus laetse coomen, tis ons begeeren.
Voorts est noch dat wij ordonneeren
85[regelnummer]
dus vrij al den hoop gaen roeren,Ga naar voetnoot85
diet volck generaelick haer ghelt aff scheeren
om datse howen vier off vijff voerscheijen hoeren;
en(de) alst jonckwijff tkint crijcht - wilt hier op loeren -
valtse dan inden craem in mijn sheeren huijs,
90[regelnummer]
soo moetense ses pont dockken - est quaet koeren? -
om datse broot in haer eijgen nest quansuijs;Ga naar voetnoot91
maer als sij buijten bevalt, hoort dit abuijs,
doet ment elck weeten al over luijt;
soo loopt het door met die gemeene sluijsGa naar voetnoot94
95[regelnummer]
en soo gaet mijn heer vrij met sijn jaerlicxs trijbuijt.Ga naar voetnoot89-95
Brengtse ons alte saeme, dit quaet oncruijt,
wat macht ons baeten veel langer teemen.Ga naar voetnoot97
Noch soo brengt ons, dat veel quaelijcker sluijt,
die eenijge persoenen om ghelt int clooster nemen
[100][regelnummer]
- tgeschiet hier niet, maer tgeschiet al in Beemen -Ga naar voetnoot100
maer tis in sommige landen een see:
hebdij geldeken, daer is wel een stee;
| |
[pagina 22]
| |
maer hebdij geen, soo macht u niet geschien;
om Goodts willen doen sijt niet, vaet mijn bedien.
G 105[regelnummer]
Noch suldij al ter hellen haelen
deese biechtvaers, die tot den testament groot // raen,
daer naw soo veel is om die schult te betaelen;
het moeter weesen, al souden de kinderen om broot // gaen
- ‘ghij behoortet te doen wildij onder thoot // staen;Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
och jae vrient, laet u doch eerlick begraeven’ -
en pover isser thuis eer hem compt den doot // aen;Ga naar voetnoot111
willen die kinder eeten, men moeter om slaeven.
Dus berooven sij den armen van haerder haven
en(de) dat coonen sij onder den mantel deckken
115[regelnummer]
van schijnende heijlicheijt, daer sij mee draeven;Ga naar voetnoot106-115
dese sullen wij alle in der hellen treccken.
Noch sult dijer ons al meer gaen wreckkenGa naar voetnoot117
- al souden sij oick alder meest // caecken -
die, om den buijdel bet te speckken,
120[regelnummer]
soo gaense hem beroemen en willen den geest // maeken:Ga naar voetnoot120
carmen en claegen: ‘Waer wil dit beest // raecken!’
om dat men haer veel souden geven,
- siet wat men doet, wilt vrij den keest // smaeken -
en doen den onverstandigen scrickken en beeven.
125[regelnummer]
Somma, dachvaertse al die tegen Goodts woorden leven;
- die duvelen behoorender scherpelick op te merken -
ende die, om dat se souden weesen verheeven,Ga naar voetnoot126-7
pachten beneficien ende .... vander kercken.Ga naar voetnoot128
Dese musijckers, die den hoerhuijsen verstercken
130[regelnummer]
en leven als beesten, dees suldij doer // dringen;
jae vroeten in oncuijsheijden gelijcken een verken,
en die onsen heer dick een droncken tenoor // singen;
wiltse alle mee inder hellen choor // bringen.Ga naar voetnoot129-33
Hoort toe alle die inder hellen bekent // zijn,
135[regelnummer]
nae u naemen, die int waerlick rigement // zijn.
| |
[pagina 23]
| |
Inden eersten verdachveerden wij alle dees groote dieven,
- wie dat goet is en salt hem niet belgen -Ga naar voetnoot137
dat te drie uren coomen, tes ons believen,
die thien off twaeliff dusent teffens swelgen;
G 140[regelnummer]
met alle die sijn van Jeroboams telgen,Ga naar voetnoot140
die over Israhel brochten die verderfelijcke tijen
ende tvolck te plaegen als voerweesen velgenGa naar voetnoot142
int gruwel van Israhel der afgoderijen.
Siet voorts scarpelick toe, sonder mijen,
145[regelnummer]
op den officiers, die gierich sijn als slaven;
die daer ontfangen van beije partijenGa naar voetnoot146
en laeten hem corumpeeren met giften en gaven,Ga naar voetnoot147
doet ons alsulcke ter hellen draeven:
Godt heeftet verbooden, Hij en wilt niet gedoogen;Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
men sal se metten rijckeman inder hellen graven,Ga naar voetnoot150
want den rechter verblinden daer door sijn oogen.Ga naar voetnoot151
Noch suldij doen coomen, sonder logen,
alle die den coninck Herodes slachten,Ga naar voetnoot153
- daer die gemeente dick doer wert bedroogen -
155[regelnummer]
om datse alsoo haer officie verpachten
en willen bij haer selven regieren met machten,
- wee haer die u selven dus vermeeten -Ga naar voetnoot157
en(de) sij sijnder alsoo bequaem, deese gierige vrachten,
als een koe met lepelen souden eeten.Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Procuratores, advocaten, wilt niet voorgeeten,
die dat volck doen haer spraeken // maken
ende den covel vollen met groot vermeeten
om datse mogen aen saeken // raeken;
dus compt datse weeten baecken // caecken.
165[regelnummer]
‘En sorgt niet,’ seggen sij, ‘voor u proces een boon,
wij sullent vervolgen ende voor u saeken // waeken;
brengt maer ghelt, u proces staet schoon,
het blat te scriven thien stuvers, dats arbeijts loon,’
- al staen van een een voet die regulen -
170[regelnummer]
‘ende tot uwen inganck staet een gowen croon;Ga naar voetnoot170
| |
[pagina 24]
| |
wij sullent u voirleggen, rapoortghelt en segelen.’
- Maer wildij wel doen, wacht u voor die scarpe egelen,
want het waer een sot, die hem in een scarpe strijt // stelden;
ghij moechter soo vast op staen als gebroken tegelen,Ga naar voetnoot174
G 175[regelnummer]
maer wildij wel doen, ghij moechtet quijt // schelden;
dat ghij pleijt wilden wij wel in tijts // melden,
off ghij sult seker van tvreemt beduijt // scroomen;
wacht u voor pleijten, soo hebdij spijt // selden:
coemdijer aen, hoe saldijer uijt // coomen? -
180[regelnummer]
Noch wil ick daer meer over luijt // nomen:
die doerwaerders, steboon, onse beste caren,
- den gansen hel sal van tgetuijt // dromen -
want sij gaen die commissij quaelick bewaeren;
onder die boen vintmen veel logenaeren.
185[regelnummer]
Hoort toe ende doet ons geen vercleente,
alle die onder Lucijfer sijn in die gemeente.
Inden eersten daer wij meest over claegen,
die sullen wij noemen, ick segt u goet ront:
dat sijnse diet evangelij in die maw draegen
190[regelnummer]
en Goodts woort te vergeefs in haren mont,Ga naar voetnoot190
en blijven in haer oude leven tot elcker stont,
even gierich, even hovaerdich, even droncken;
brengt ons die dieven in der hellen gront,
want deese hebben meest voor Godt gestoncken;Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
deese sullen certeijn in der hellen proncken,
want alle die den wille des Heeren weetenGa naar voetnoot196-7Ga naar voetnoot196-7
maer niet en doen, tes hem ontsoncken;
die sullen meer als dander werden gesmeten.
Deese vermaeledijde coorenbijters wilt niet vergeeten,
200[regelnummer]
want haer rigement dat duert te lanck;
den armen werden te seer van haer gereeten,
alle ander neeringen gaen over beijden sijen manck,
[200][regelnummer]
dus gaetet doer deese boeven al een quaede ganck
- en den armen willense niet eens in den ooch // weesen -;Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
dus singt den gemeente den jammerensanck,
wantse die corenbijters schoon ende drooch // leesen;
| |
[pagina 25]
| |
sleeptse doer die mostart, wiltse doer den looch // teesen,Ga naar voetnoot207
want die gemeent moet aen den corenbijters bast // worgen:Ga naar voetnoot216-8
die marct moet altoos voor die gemeent hooch // wesen;
G 210[regelnummer]
esser grontijs soo salmen hem wel een last // borgen,
maer is hij pover, soo gaet men vast // sorgen
hoe dat men hem all maecken souden schoon;
te vooren wast ‘Vrient’, dan ist ‘Laet den gast // worgen,
men souden hem niet looven eenen boon.’
215[regelnummer]
Verdachvaert noch onder onse croon
deese wardeijns, die den armen wever uijtreeten,
want sij ontfangen die helft vant loen
en den trapenierder sij sulcxs toe meeten.
Noch verdachvaerden wij, al soudense bleeten,
220[regelnummer]
die steedewerckluijden, dats wel bedocht;Ga naar voetnoot220
laetet vrij vuijtroepen ende alle menschen weeten
van die daegelickse abuijsen die se hebben opgebrocht;
- ende sij houdent voor goet dat sij hebben gesocht -.
Laetse al coomen, al soudense haer stooren,
225[regelnummer]
sij behooren te claegen, want sij sijn becocht,
want sij hebbender veel aen verlooren.
Voorts roept ons barbieren en snottooren
die ongeleert sijn en hem niet en verstaen;
sij seggen: ‘In u lijff wast een boom off doren.’
230[regelnummer]
Al siet mense in een bonte tabbaert gaen,
den armen onnooselen sij dick verraen.
‘Godt geeff u goeden dach, lieve meester Maes’;Ga naar voetnoot232
keert hij hem sles om, tis meer een waen,
want in een bonten tabbaert steect wel een grooten dwaes.Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Deese bacckers hebben meenijgen loosen aes,Ga naar voetnoot235
die den semelen cleijn doen vermaelen
- ende hier en sietmen niet toe dit geraes -
en den armen moetent voor goet broot betaelen.
Voort suldij noch ter hellen haelen
240[regelnummer]
dese molenaers, die nae der hellen fret // haecken;
| |
[pagina 26]
| |
- ras, laetse al in den afgront dalen -
die met anderluij coren haer beesten vet // maekenGa naar voetnoot242
ende alsoe die luijden met schallickheijt bet // taeken,
- ‘Wee u, ghij molenaers, die malcanderen bijhorten,
G 245[regelnummer]
wacht wel u mont, off ghij sult int net // raecken!’ -Ga naar voetnoot245
want naw twee delen est, datse opten steen storten.
Dese wantsnijders en wilt niet vercorten,
die den armen eeten van boven tot onder;
‘Ghij hebt den tabbaert goet coop,’ es al haer gnorten.
250[regelnummer]
Van deese nijewevontmaeckers geeft den duvel wonder.
Deese heijligegeestmeesters speelent oick bijsonder,
want al sijn goet moeter nae der doot blijven;Ga naar voetnoot252
haer boeverij ben ick een oirconder:
aensiet deese boeven, waer sij tvolck mee gerijven:
255[regelnummer]
die kinders moeten haer ouders goet ontbeeren,
want den heijlijgen geest neemptet tot sijn verstijven;
aldus coonense den heijligen geest woekeren leeren.
Hoort wat sij meer doen, deese fijne heerenGa naar voetnoot258
- noijt hoorden men arger cueren -:
260[regelnummer]
als sij den armen haer huijsen verhueren,
wat achten sijt off wijff off kinders trueren
ende om haer benoutheijt claegen en carmen?
betaelt ghij haer niet, ghij en moechter niet langer duren.
Sij gevent rabbouwen en beneement den armen,
265[regelnummer]
sij haelen haer die huer off sonder onbarmen,
want sij willen niemant over luijt // spaeren;
men siet deese bortdraegers selden verswarmen
dat sij van armoet achteruijt // varen,
want sij doen goe rekeninge; dus willen sij tcruijt / sparen.Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Deese apteeckers wilt vrij mee naegaen,
die cruijt vercoopen naeder doctooren raen;
maer theeft wel thien jaer dick in den bos gestaen,
- geenen van dit volck den duvel off vervaert // is -Ga naar voetnoot273
oude mollim is beter somtijts, als ick waen;
275[regelnummer]
en gevent om een gulden, dat een stuver waert // is.Ga naar voetnoot275
| |
[pagina 27]
| |
Den tapper, die inder hellen vermaert // is,
die met een Vlaems crijt schrijft, men machs v(er)drieten;
diet bier ter tap brengt eert halliff v(er)haert // isGa naar voetnoot278
en dan noch dunnebier int Hamburrich te gieten!
G 280[regelnummer]
Dachvaert alle rabbowen die huismossen schieten
en sinte lauijaerts carren driven om tlantGa naar voetnoot281
en tellen alsoo voor turven brieten;Ga naar voetnoot282
deen heeft een sere voet, dander een hant,
en(de) nochtans met gesonde leen, sonder scaemt off scant.Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Alle snijders laet oick inder hellen drooch // cackken,
sij steelen oick goe stuckken als een diamant,Ga naar voetnoot286
want sij oick wel wat int ooch // smackken.Ga naar voetnoot287
Dese wisselaers tvlus moechdij toch // sackken;Ga naar voetnoot288
goutsmeen die meest het volck gerieven,
290[regelnummer]
die suldij inder hellen al om hooch // rackken:
tbehoort haer toe, want het sijn lose dieven.
Dese browertsknechs die Sant Amphra voirhieven,
- die suldij al te saemen aen éénen seel towen -Ga naar voetnoot293
snachs als den brower slaept, howen haer brieven.Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
Soo gaetmen dan met Lijsken candeel browen;Ga naar voetnoot295
soo browerneeff vrij wilt bordeel howen,Ga naar voetnoot296
tmachher wel off; dus willen sij den brower stropen.
Hansken sal dan dat prooper juweel trowen
en de brower moet om een quinckernel lopen.Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
Schept vrij, drinct vrij candeel bij stoopen,
- sij hebbent daer goet, waer sout hem faelen? -
het vet wert din, men macht niet droopen,Ga naar voetnoot302
want den armen brower moetet al betaelen.
Voort suldij noch ter hellen halen
305[regelnummer]
eer wijt voirgeeten, deese droncke smeen,
die geen bier en laeten verscaelen,
al hebben haer wijfs een groot geween.
Tinnegieters, ketelboeters - hoort wat ick meen -
| |
[pagina 28]
| |
sij en dienen niet quaelick van ons gemelt;
G 310[regelnummer]
die den armen veel drucxs bereen,
want sij coopen het out tin om halff gelt;
siet, soo vriendelick ist volck altans gestelt,
die crijstenmenschen van een gelooven:
wat die vianden wech nemen met gewelt,
315[regelnummer]
dat gaen deese met woecker roven.
Die cuijpers, hoort deese arme sloven,
die sestien stuvers daechs plagen te winnen:Ga naar voetnoot317
- men mocht se niet spreecken van den ruijt te cloven -Ga naar voetnoot318
nu soudense honger lijden, cont wijff niet spinnen.
320[regelnummer]
Timmermans, metselaers, - sij sijn nu wel te vinnen -Ga naar voetnoot320
opperluij ende alle die daer aencleven,
die mogen wel streckken haer vijff sinnen;Ga naar voetnoot322
- aldus behoort Godt met dese luij te leven,
want alst goe tijt is gaense buijten screven,
325[regelnummer]
soo suijpen sij en leckken sij en maeken den stanck;
ses stuvers daechs, men moet al meer geven,
Godt doetse goet al tegens haren danck -.
Schoenmaekers, bontwerkers, gaen oick haer oude ganck;
seijlemaeckers, schippers, oick niet met allen en doghen,
330[regelnummer]
om datse geen vreemde wercken en moghen;Ga naar voetnoot330
sij beminnen haer naeste als varkens en sogen.
Dese heeckelsters hadden mijn bijnaest ontloopen,
die haer gebueren met sangen verhogen
ende die luijden haer gebreecken naeropen.
335[regelnummer]
Volders, dragers, cruijdars, haer hel staet open;
schilders, glaesemaekers, beeltsnijders, arme wichten,
soutmense braen, sij souden haer niet halliff bedropen,
om dat sij die can soo garen lichten.
Messemaekers, schoemaekers, daermen off soude dichten,Ga naar voetnoot339
340[regelnummer]
harnasvegers, dees en mocht ghij naw spreeken;
eer dat sij nering hadden hilden sij haer als den slichten,
nu openbaren hem eerst haer gebreecken.
| |
[pagina 29]
| |
Visteven, appelteven, hoort haer treeken,
laetse tonswaerts altsaemen coomen.
G 345[regelnummer]
Steenhowers, straettemaekers, en die bier steeken;
botters, die garen sijn in die geltstromen,
die Godt vermaledijen ende versweeren.
Mutsemaekers, houtsagers, aemsters wilt ordonneeren,Ga naar voetnoot348
want elcxs is een dieff in sijnder voere;Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
noch suldij verdachvaerden dese slimme boeren:
‘Den boter ghelt niet genoch,’ alsoo sij seggen,
daerom gaense haer vaten int water leggen;
siet toch hoe dattet deese dieven soecken,
die dach en nacht studeeren in deese futselboekenGa naar voetnoot354
355[regelnummer]
en willen die luijden het haer ontpraeten:
dus loopen sij inden mont van onser straeten.
Ende wan wij met alder neersticheijt onser ordinancie,
statuijt en(de) edict willen datment onderhout,
onverbreckkelick, sonder eenich abondancie,
360[regelnummer]
terstont, sonder vertreck, voor jonck en out, ....
soo ordineeren ende beveelen wij, eert vercout,
te publiceeren binnen al onse landen
dit selfde onse edict, bevoolen dat het sij benout,Ga naar voetnoot363
op die peene van eewich in der hel te branden;
365[regelnummer]
beveelende een iegelick op die voorschreven panden
dat selfde wel scarpelick te opserveeren
in den selfden formen soot compt uijt Lucefars manden;Ga naar voetnoot367
naet inhouden procederen en doen procedeeren
tegens die overtreeders die rebelleeren,
370[regelnummer]
transgressors oft neglecten, op die peene vermaert,
sonder simulacij, als boven verclaert.
tGelieft ons alsoo, en sijt niet vervaert,
off men sal u tracteeren seer onsacht:
diet niet onderhout beneemt hem hooft en staert:
375[regelnummer]
van dies te doen geven wij u volcomen macht
wantmen Godt niet meer tis in onser cracht
dat wij daer in doen ons wil geheel.Ga naar voetnoot375-7
| |
[pagina 30]
| |
Noch geven wij autoriteijt, speciaal bevel,
onbieden daerom ende beveelen ende crijeren
G 380[regelnummer]
al onse ondersaeten, boeren en(de) eel,
mitsgaders alle onse officieren:
dat sij al laeten passeeren sonder vijolieren,
tsij om giften off om ander baten,
want hij wil hebben die verdoemde gieren.Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
Dus wilt ons edict eenichsins niet laten
ende spaert niemant in eenijge staten
over al onse landen ver en wijt,
op al dat ghij van ons toren duchtende sijt;Ga naar voetnoot388
op meerder sekerheijt dat ghij sout mogen ontfangenGa naar voetnoot389
390[regelnummer]
hebben wij ons segel van saeken hier onder gehangen,Ga naar voetnoot390
om dat wij dusdanige menschen willen quellen.
Gegeven in de vermaeledide afgront der hellen,Ga naar voetnoot392
daer geen tijt en is, maer Goodts eewige absencij,Ga naar voetnoot393
in tegenwoordicheijt Knagende Consiencie.
| |
Pausa
Waerlick quaet rigement, als een raetsheer
395[regelnummer]
En ben ick hier niet, soo ben ick verlooren.
Schijn van geestelickheijt, een monick
En dien mijn socht, mocht mijn hier vinden.
Waerlick
Wat sal ick doen? ick peijns gaete booren.
Schijn
En ben ick hier niet, soo ben ick verlooren.
Waerlick
Al laechdij int water, ick en sout mijn niet storen.
Schijn
400[regelnummer]
En sijdij oick dol, soo mach men u binden.
Waerlick
En ben ick hier niet, soo ben ick verlooren.
| |
[pagina 31]
| |
Schijn
En die mij(n) socht, mocht mij(n) hier vinden.
Waerlick
Ick wilde wel hooren / vaet mijn bewinden,
vanden bekinden / - tverstant daer keert // siet -;Ga naar voetnoot403-4
G 405[regelnummer]
ick sij hier verdachvaert, ick ben halff verveert // siet
mij(n) herte besweert // siet, bij gans jach // paert.Ga naar voetnoot406
Wel, hoe coemdij hier?
Schijn
Ick ben hier verdach // vaert,
sonder harnas off slach // swaert, van sduvels campioens // sneb.
Waerlick
410[regelnummer]
Die selfde bootschap ick mee te doen // heb;
wij sullen koen // tweb aff gaen weven.
Schijn
O Waerlick Rigement, wat hebdij bedreven,Ga naar voetnoot412
sal u wat werden gegeven / vander hellen pijncele?
Waerlick
En wat doet ghij hier toch, Gheestelick Schijnsele,
415[regelnummer]
sal men u fenijnsele / nu openbaer // maecken?
Schijn
Men mocht hier wel u leveraer // raeken
ende een duvels maer // smaeken en crijgen een scarpe looch.
Waerlick
Jae waerom, lieve man?
Schijn
Om dat Waerlick Rigement niet en dooch,
420[regelnummer]
van deuchden heel drooch / want u leven is niet dan een mincksel.
| |
[pagina 32]
| |
Waerlick
Segt mijn doch, wat doecht ghij toch, Geestelick Schijnsel?
Die u onderwinsel / geheel souden gewaegen ....Ga naar voetnoot422
Ghij deedt Esaias den propheet doersaghen,Ga naar voetnoot423
u nijdige plaeghen / sijn tot alder boosheijt gewent.
Schijn
G 425[regelnummer]
Eij, besiet u selven, Waerlick Rigement:
en waerdij niet blent / in coninck Saul bedegen,
die Goodts priesteren doot heeft gesleegen
om dat se voersweegen / ende David niet en melden?Ga naar voetnoot428
Waerlick
Wien leeft die u boosheijt oijt vertelden,
430[regelnummer]
u valsche gront relden / in steeden, in derpen?
Ghij deet in Egiptenlant met steenen doot werpenGa naar voetnoot431
- wilt het inslerpen / - Jeremias den propheet;
wat meendij, dat al die werlt dit niet en weet,
soo wijt, soo breet / dat u boeverij // is?
Schijn
435[regelnummer]
Ende van u die gansche werlt vol gecrij // is,
dus meenich onblij // is om u, Waerlick Rigement;
hoe waren die kinderen van Israhel bij u gescent!
En waerdij niet blent / en al dat van u gebras // es,
ghij sout u spiegelen aen den coninck ManasscesGa naar voetnoot439
440[regelnummer]
wat werck dat vlas // es oft wol in den cam geslegen.Ga naar voetnoot440
Waerlick
En daer set ick twee Susannesboven tegen.Ga naar voetnoot441
Wilden ick mijn vlat legen / ick souder meer openbaren,Ga naar voetnoot442
daer staet immer opentlick wat volck dat waren;
dus sal ick u verclaeren / ende scoffieren.
445[regelnummer]
Dese beveijnsde boeven sceenent volck te regieren,
deese grijpende gieren / dese groote vileijnen!
En gaet over leesen die jesten der Romeijnen,
groot metten cleijnen / ghij vint van mijn geen malitie:
tWaerlick Rigement doen veel justicien,
450[regelnummer]
sonder punicien / waren die gemeen lien.
| |
[pagina 33]
| |
Schijn
Dats seeker waer, dat mochtmen aen Pilatus sien,
- vaet mijn bedien / - hebdijer anders op gelet:
hij was immer van die Romeijnen geset
om tonderhowen die wet / ick how men noijt valscher vant;
G 455[regelnummer]
wat was hij meer als een geschilderde want?Ga naar voetnoot455
tWas hem wel becant / dat Crijstus ontsculdich // was,
al wast dat haer roep menigfuldich // was,Ga naar voetnoot457
maer Pilatus ongehuldich // was als wanckele biesen,
want hij sorchden sijn officij te verliesen;
460[regelnummer]
dat deet hem bevriesen / want hij was heel verblint // siet:
‘Laet ghij hem quijt, ghij sijt des keijsers vrint // niet;’Ga naar voetnoot461
dit was gespint // siet, van sijn rechtvaerdige sentencie,Ga naar voetnoot462
- om sijn officijs wille en hadt hij geen mencie,
besiet sijn credencie -/ dat hij storte tonnosel bloet.
465[regelnummer]
Hier meede mach elck wel werden vroet:
alst gelt off goet / off officij wil raeken,
soo heeft Waerlick Rigement Godt liever te versaeken;
ghij en laet u niet vaecken / moechdij u officij behowen.
Waerlick
Eij valsch scallick, dat hebdij selfs gebrowen,
470[regelnummer]
dat u noch sal rowen / ick peijnst in mijn gedochte:
twas Geestelick Schijn dier Pilatus toe brochte.Ga naar voetnoot471
Al deet hem onsochte / tmocht hem niet baeten,
het waren die biscoppen, priesteren en prelaeten,Ga naar voetnoot473
die int hoochste saeten / hoordijt, ghij eetart!
475[regelnummer]
Wat waren sij van alle die serimonijen verbetart,
dat vuijl gehetart / twelck hem Crijstus beweesen // heeft?
Haer doden vervrect, haer crancken geneesen // heeft,Ga naar voetnoot477
soo dickmael gepreesen // heeft sijn vader waerachtich
ende hem verantwoorden met woorden crachtich,
480[regelnummer]
dies sij onsachtich / van hem liepen.
U, Heijlich Schijnsel, jaechden hij vuijt met swiepen;Ga naar voetnoot481
sij creeten en riepen / en gingen op haer tanden bijten,
jae Lasarus, die verwrect was, wilden se oick doot smijten;Ga naar voetnoot483
roepen en crijten / over een lam:
| |
[pagina 34]
| |
G 485[regelnummer]
‘Doet Crijstus wech, doet ons Barrebam!’Ga naar voetnoot485
Eij lelijcke ram / weest vrij vol bevens:
ghij vercort den moordenaer voor die Heer des Levens!
Eij vuijl gewevens / ey venijnlick hoot,Ga naar voetnoot488
ghij hebt dus alle die proofeeten gedoot,Ga naar voetnoot489
490[regelnummer]
cleijn ende groot / liegende als een stier // koe,Ga naar voetnoot490
seggende: ‘Hij heeft het volck verkeert van Galileen tot hier // toe.’Ga naar voetnoot491
Help leelijcke gier // hoe, elck man mach vervaeren:
ghij deet hem hangen als een prins der moordenaren
en dat ginct ghij verclaeren / - hoort deese cueren -
495[regelnummer]
ende wout u bedecken met die heijlige scriftueren;
hoe suldij noch trueren / met eewich bederven!
‘Jae wij hebben een wet en daer nae moet hij sterven,Ga naar voetnoot497
die doot verwerven / dese valsche ketter // siet’;
en ghij bloedich beest verstont den minsten letter // niet,
500[regelnummer]
ghij valsch voorsetter // siet, die inden wet gescreven // was;
die simpele harderkens veel meer gegeven // was
dan in u gedreven // was, - en sijt niet gestoort -
sij en hadden maer dengelen gehoort,
[500][regelnummer]
twelck sij terstont voort / malcanderen te kennen gavenGa naar voetnoot504
505[regelnummer]
Wat wildij spreeken, ghij hovaerdige slaven:
nae dat hij was begraeven / ghij valsche eegelen,
soo meendij ghij hem int graff te besegelen,Ga naar voetnoot507
- u versierde regelen / sijn nu over al gelopen -Ga naar voetnoot508
ghij ginct die graffbewaerders met gelt omcoopen.Ga naar voetnoot509
510[regelnummer]
Hoe sal men u noch dropen / inder hellen heet!
Schijn
Nu hebdijt al geseijt dat ghij weet
en(de) wel verbreet / met uwen roeck // siet;
- waerom noemden Herodes oick // niet? -Ga naar voetnoot513
al bescheet ick mijn broeck // siet, wie soudtse lecken?Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
Ick sal u, Waerlick Rigement, oick ondeckken:
- wilt den hont niet wreckken / off ghij crijcht punicij -
die coninck Herodes was een man van justicij,Ga naar voetnoot517
gestelt in officij / om die quaeden te straffen
en(de) den goeden te bescarmen, - wat wildij baffen -
| |
[pagina 35]
| |
G 520[regelnummer]
maer in al sijn scaffen / heeft contrarij gedaen;
ginck hij niet al dat onnosel bloet voerslaen?
- als ghijt wout verstaen / soe en sout niet hinderen. -
Hij dode alle die onnosele kinderen,Ga naar voetnoot523
hij dochte sijn staet sout minderen / en sijn rijck bederven;Ga naar voetnoot524
525[regelnummer]
hierom moet dickwils den onnoselen sterven,
den doot verwerven / in dit tijtelick gepijnsel.
Waerlick
Herodes ginck te rade met u, Geestelick Scijnsel,
- u grote venijnsel / sal nu openbaeren -
Herodes liet u binnen Jerusalem voirgaren,Ga naar voetnoot529
530[regelnummer]
om hem te verclaeren / en die scrift te gebruijcken // siet.
Doen quaemen te saemen alle die heijlige buijcken // siet,
die in scaipsvachten duijken // siet en seijden met eender ste(m),Ga naar voetnoot532
dat Hij gebooren souden werden in Betleem;
dus was in Jerusalem / een beroerlick verdriet,
535[regelnummer]
ende doen Crijstus quam, kendese hem selven niet.Ga naar voetnoot535
Ghij wanckelick riet / ghij opgeblasen darm,
Chrijstus Jesus was u veelste arm;
al u geswarm / weentet wel te ontbinden,
hoe dat men die waerheijt inder scrijftueren sal vinden:
540[regelnummer]
waer wildij inden / ghij vuijl gespuijs,
ghij hinct die waerheijt schoffierlick aent cruis,Ga naar voetnoot541
met groot abuijs / maer hij is verreesen!
Al heeft hem Sint Jan met den vinger geweesen,Ga naar voetnoot543
ten mocht u niet genesen / want ghij hem begeerde // niet,
545[regelnummer]
sijn leven en dat u en accordeerden // niet,
dien ghij ontbeerden // siet sijn heijlich exsempel:Ga naar voetnoot546
die coopluijden en wisselaers saeten in Godts tempel,Ga naar voetnoot547
- en est niet een rempel / diet wel claer // merct -Ga naar voetnoot548
daer wast al veijl, gelijck een jaer // merct,
550[regelnummer]
- dit openbaer // merct - wat mochtet hem baeten,Ga naar voetnoot550
om Crijstus leeringen en wildesij haer neringe niet laten,
want sijt volck op aeten / met haer lange gebeen.Ga naar voetnoot552
Dese heijlige scrijben en pharijseen
quaemen tot hem in vreen / in swerlts eestars,Ga naar voetnoot554
555[regelnummer]
als die den scrift voirstonden als groote meestars;
| |
[pagina 36]
| |
hoort doch deese queesters / wat sij conen coken:
‘Al bidden wij voor Barrabam / dees heeft blasphemij gesproken,’Ga naar voetnoot557
- want sij niet en soeken / dan haer eijgen profijt -
‘ons en leijt niet aen den moordenaer, maect ons Jesum quijt,
G 560[regelnummer]
hij doet ons spijt’ / - dat was haer vermaen -
‘leeft desen mensch lang, den tempel sal vergaen,’
- dus gingense hem versmaen / en een bitter hout inden dranck steken -Ga naar voetnoot562
‘hij en vraecht nae den tempel niet, hij loopt int lant prekenGa naar voetnoot563
voor die simpele leeken / die hem niet en voerstaen;Ga naar voetnoot564
565[regelnummer]
hij souden hem van ons laeten raen
en treen ons paen / ey siet welcken kuer // siet:Ga naar voetnoot566
die leeken sijn plomp, sij en verstaen die scriftuer // niet,Ga naar voetnoot567
dus comen se int getruer // ziet ende int voerdwijnsele.’
Dit sijn die wercken van u, Geestelick Schijnsele!
Schijn
570[regelnummer]
Dat es seker waer, lieve Waerlick Bewintsele,
ghij steect vol fenijnsele / ghij grijpende wu // siet;
hoe soudijer doer gaen, en wist ick van u // niet,
ick sal u geven een du // siet, Waerlick Rigement;
siet, al u hopen die u sijn ontrent,Ga naar voetnoot574
575[regelnummer]
sijn al siende blent / en al hoorende dooff.Ga naar voetnoot575
Wien wast die die gemeent stelde voor een roeff?
ghij voertwijfelt van gelooff / als die spinnen haer webben driven:
comter een vliege, die moeter in bliven,
- wat wildij veel kiven / off worden arre -
580[regelnummer]
compter een cuijckendijeff, die werpt het om varre,
dan valdij vanden carre / en dan est anders te verstaen.
En(de) met een arm bloet, daer suldij mee doergaen;
ten is geen waen / men sietet voor ooghen,
hoe veel datter doer u wert bedroghen,
585[regelnummer]
sonder logen / nu, laet dat bijsen.
Hier wintmen vonnis, in Den Haech gaet ment contrarij wijsen,Ga naar voetnoot586
- tis een groot afgrijsen / en(de) een vreemt gevaert -
ende beijde wijsars hebben dan haer conciensij bewaert,
wient hindert off daert / off heeft geweente.Ga naar voetnoot589
| |
[pagina 37]
| |
G 590[regelnummer]
Besiet u, Waerlick Rigement onder die gemeente
- tis een groot vercleente / alle dese feijten -:
die boeren quellen malcanderen met pleijten,
als nijdige gheijten / die malcander eeten;
die ambachsluijden en willen wij niet vergeeten
595[regelnummer]
- al souden sij bleeten / op ons, arme retorijcken -:Ga naar voetnoot595
besiet hoe sij nu in haer bonte cleeren gaen strijcken,
als jonckvrowen die prijcken / want daer isser veel // nu,
sij dragen damast, sijde en fruweel // nu;
sij sijn oick eel // nu, dese hovaerdige hennen!
600[regelnummer]
Wien soude nu een raetsheer voor een borger kennen?
Want sij daer in wennen / en(de) altijt nae hoocheijt haeken;
sommige reijsen te Jerusalem om aen gelt te raecken
- verstaet die saecken / bij gans doot -:
sij vercoopen een koe om thien off twaliff pont groot
605[regelnummer]
- ick warde heel root / wat vreemder blaemte -;Ga naar voetnoot605
ghij Waerlick Rigement, ghij en hebt geen scaemte,
- wat vreemder versaemte / noijt sulcke horden -
die bevaert is nu tot een comenschap geworden!Ga naar voetnoot602-8
Wilt u vast gorden / ende staet sonder vreesen,
610[regelnummer]
want ghij, Waerlick Rigement, sijt heel beleesen.Ga naar voetnoot610
Wat segdij van deesen / daer en is niet in gebleven!
Waerlick
Och Geestelick Schijnsel, hoe condijer mee leven,
ick begin te beven / ick weijne van pijn.
Ick wedde ghij wilt van dit jaer geen ridder sijn,
615[regelnummer]
u scalcke termijn / staet op vaste posten,
ten sal u geen tsestich gulden costen,
ten sijn niet u losten / om ridderschap te coopen
en verteeren u ghelt met grooten hoopen,Ga naar voetnoot614-18
men mach u niet stroopen / noch niet crijgen uijt u cofferen.
Schijn
620[regelnummer]
Dat segdij, gelijck die hoeren gaen ten offeren,Ga naar voetnoot620
gelijck deese dofferen / op een anders nest vliegen.Ga naar voetnoot621
Wat willen wij veel het volck bedriegen,Ga naar voetnoot622
veel logens liegen / wij doogen niet te hoop,Ga naar voetnoot623
dus laet ons swijgen.
| |
[pagina 38]
| |
Waerlick
G 625[regelnummer]
Ick hou den coep.Ga naar voetnoot625
Wel, wat is den roop / sullen wij hier weesen?
Schijn
Ick meen dat hij soo heeft geleesen;Ga naar voetnoot627
ick beghin te vreesen / wel lieve pampier // guijt.
Waerlick
Ou neve, besiet doch, wat hangt hier // vuijt?Ga naar voetnoot629
630[regelnummer]
ten is geen bier // snuijt; hoe sullen wijt aen stellen?
Schijn
Wel, wilt vrij cloppen.
Schijn
Hoe, en clopt ghij niet?
Waerlick
635[regelnummer]
Ick beghin al te seer te beven,
bij alle die leven / ick en darifs niet bestaen.Ga naar voetnoot636
Schijn
Ick salder met vuijsten soo dapper op slaen,
alsoo ick waen / ; wat cander off coomen?
Want wie dat wij sijn, willen wij wel nomen.Ga naar voetnoot629-39
Die verdoemenis, een duvel, boven uijt; singende
640[regelnummer]
Ick wachter vrij / ick ben soo blij,Ga naar voetnoot640Ga naar voetnoot640
mijn hert leijt int verlangen.
Wie maect daer gecrij? / Berecht mij,
wij sullen u haest ontfangen.
Ick sal die partij die weete doenGa naar voetnoot644
| |
[pagina 39]
| |
G 645[regelnummer]
eer ick van hier sal sceijen,
soo meuchdij inder hellen broen
en eewelijck worgen, als een hoen,
en bitterlijcken screijen.
Den wachter sprect
Heijda! heijda! waect wel, ghij helsche prijen!Ga naar voetnoot649
650[regelnummer]
ick moet verdrijven mijn fantazijen,
ghij verdoemde bijen / wilt dit wel smaeken.
Ick heet die Verdoemenis; ick sal eewich waeken
en nimmermeer vaeken / des doe ik die hel beven // al;
ick sal waecken soo lang als Godt leven // salGa naar voetnoot654
655[regelnummer]
ende anders niet geven // sal, dan een arm geclens.Ga naar voetnoot655
Singt weder
O sotte mens / o vuijle pens,
hoe moechdij quaet bedrijven;
nae uwen wens / crijchdij een crens,
die sal u naet leven beclijven.
660[regelnummer]
Waerom blijfdij dus in boosheijt coen,
dat u toch niet mach baten,
en verliest aldus Goodts eewige goen,
die den gecruijsten voor u wilden voldoen
uijt rechter caritaeten?
Waerlick
665[regelnummer]
Wel, salmen ons hier langer buijten laeten,
soo wilde ick dat wij saeten / daer wij wat mochten teeren.
Gheestelick
Seker neve, laet ons weder keerenGa naar voetnoot667
naeder scrijftueren leeren / en ons leven anders stellen,
- wij sijn nu gecoomen bijder hellen -
670[regelnummer]
soo mogen wijt vertellen / want het ons Goodts raet // hiet.Ga naar voetnoot670
Waerlick
Seij lieve bloet, ten is soo quaet // niet;
laet ons waerneemen watter braet // siet
| |
[pagina 40]
| |
- dit wel verstaet // griet - inder hellen fabrijck,Ga naar voetnoot673
want die vander hellen sijn alsoo rijck,
G 675[regelnummer]
ten baet geen wijck / noch langer wijlen;
uijt der hellen en coomense bidden noch gijlen,
als men siet bij wijlen / van meenich ander wicht.Ga naar voetnoot677
Singt weder
Ghij wert beswicht / vant eewich lichtGa naar voetnoot678
en duvels eijgen worden;Ga naar voetnoot679
680[regelnummer]
van Goodts gericht / geheel varticht
en draegen swaere borden,
en eewich van Godt verscheijden sijn;
u sal helpen geen schoon praeten,
maer bliven bij ons in dit termijn;
685[regelnummer]
och, off ghij wist wat grooter pijn,
ghij sout dit leven laeten.Ga naar voetnoot678-86
Gheestelick
Al ons cloppen en mach niet baeten.
‘Wat, coempt ter straeten / staen dromen!’Ga naar voetnoot688
Verdoemde
Onbeijt, uwen tijt en is noch niet gecoomen,
690[regelnummer]
- men sal u wel tomen / - ten belieft Die-daer-boven // niet;Ga naar voetnoot690
- men sal u werpen inden eewigen oven // siet -
wij connen u leven roven // niet, Hij most eerst consent // gevenGa naar voetnoot692
maer als den tijt compt, soo moechdij wel jent // beven.Ga naar voetnoot693
Singt weder
Als ghij dan hoort / den Heer gestoort,
695[regelnummer]
die u noijt en benijden:
‘Nu gaet voort / inder hellen poort,
ghij vermaelediden;
gaet van Mijn int eewich vier,
dat ick voor den duvelen maecte,
700[regelnummer]
daer u sal knaegen dat iselick dierGa naar voetnoot700
ende eewich bijten gelijck een gier,
want ghij hem noijt en smaecten.’
| |
[pagina 41]
| |
Waerlick
Mijn hert noijt soo in verlanghen blaectenGa naar voetnoot703
- wij slachten den ongeraecten / - ontbeijt, hoor ick niet singen?
Tende van die tijt; als die doot
G 705[regelnummer]
Wel an! wel an! ick sal u ter hellen bringen,
wilt op springen / besiet dese cansen;
hier, deesen dans moet ghij dansen,
Engelschen en Francen / ick hebber over gewout;
ghij meende dat ghij hier niet coomen sout,
710[regelnummer]
des ghij sijt verstout / in allen sonder bekin.Ga naar voetnoot705/10
Verdoemt
Ou portier, laet in! laet in!
ons compt gewin / ou, slaept ghij off stooct ghij tvier?
Waerlick
Eij, eij, wat lelijcker dier! wat lelijcker dier!
ick sterff noch hier / och waeren wijs quijt!
Gheestelick
715[regelnummer]
Wie sijdij? wie sijdij?
Tijt
Ick ben Het Eijnde van den Tijt.Ga naar voetnoot716Ga naar voetnoot716
Al hebdijs spijt / tes al gedaen,
want dat oordeel Goodts is over u gegaen,Ga naar voetnoot718
dat ick soude verraen / met grooter grieff;
720[regelnummer]
want ick, Ende van der Tijt, coem als een dieff,Ga naar voetnoot720
wient leet is off lieff / daer en sal niemant over blijven.
Daerom liet Hijt van Sinte Lucas bescrijven,Ga naar voetnoot722
om u verstijven / want dit Godt // seijt;Ga naar voetnoot723
dese woorden en waren u niet dan sot // heijt,Ga naar voetnoot724
725[regelnummer]
gelijck een hont int cot // leijt waren se van u gepresen.Ga naar voetnoot725
Nu gaen wij ter hellen, het moet dus weesen,
daer en is geen geneesen / dat vindij claer.
| |
[pagina 42]
| |
Verdoemde
Doet op die poorte, ou!
Die poortier; een duvel de sonde
Wie duvel is daer?Ga naar voetnoot729
G 730[regelnummer]
Wist ick wiet waer / die soo luijde riep,
- ick lach soo wel rustich en sliep -
hadt ick een swiep / ick soudtse vander doer jaghen.
Verdoemde
Daer sijn luijden voor die poort die nae u vraghen
ende hem beclaegen / ; hebdij leggen droomen?
Sonde
735[regelnummer]
Inder hellen is nochtans goet te coomen
als ick se wil nomen / ; wie duvel is daer // siet?
Tijt
Ick ben hier int openbaer // siet,
als een verraer // siet, hier es duvels iubijt.
Sonde
O sijdij daer, ghij Ende-van-die-Tijt?
740[regelnummer]
die wachter roept en crijt / seer onbedocht;
ghij hebter meenich ter hellen gebrocht
ende op den tocht / oick mennich gheschent.Ga naar voetnoot742
Wel, wie sijn ditte?
Tijt
Tis Gheestelick Schijnsel en Waerlick Quaet Rigement;
745[regelnummer]
die waren heel blent / dus houtse hier, ick moet voorloopen.
Sonde
Heeft den wachter hierom dus geroopen?
men sal hem noch dropen / . Hoe staedij, bendij beswaert?
Wel, wat wildij?
| |
[pagina 43]
| |
Gheestelick
Wij sijn hier verdachvaert,
G 750[regelnummer]
twelck ons nu daert / en wij hebbens spijt,
want wij sijn, doer fortse, door Ende-van-die-Tijt,
die daer henetijt / nu hier gebrocht // saen;
hij quam onversien, seer onversocht // aen
jae eer wijt gedocht // haen, geseijt int ronde.
755[regelnummer]
Wie sijdij doch?
Sonde
Ick heet die Sonde.
Ick ben poortier van die poorten der hellen;
ick ben hier gestelt, hoert mijn vertellen,
om die menschen te quellen / hoe dattet sij;
760[regelnummer]
daerom compt niemant ter hellen dan doer mij,Ga naar voetnoot760
ick segt u vrij / hier openbaerlick.
Waerlick
Och, is die sonde dus vervaerlick?
soo staen wij swaerlick / als arme catijven.
Wel, wat isser te doen?
Sonde
765[regelnummer]
Ghij sult bij mijn bliven,
met sielen met lijven / dus gaen wij hier binnen.
Lucifer sal terstont sijn recht beghinnen
met al sijn gesinnen / dan coomen wij wedre!Ga naar voetnoot767-68Ga naar voetnoot768
| |
Pausa
Lucifer, sittende in een setel
Waer sijdij nu, ghij gierige honden,Ga naar voetnoot769
770[regelnummer]
in der maledixien gebonden / ter eewiger duijster // heijt?Ga naar voetnoot770
Waer sijdij nu, die inder hellen cluijster // leijt,
crijgen wij nu geen snuijster // heijt, segt, ou, ghij dieven?
Coemt geringen herwaerts voort, tes mijn believen;
doersoect u bullen, u brieven / ghij geselscap van rowe(n).
775[regelnummer]
Compt nu voort, ick wil recht gaen howen
| |
[pagina 44]
| |
over mannen en vrowen / ; ick wilse bederven,
die ons gegeven sijn in eewijger erven,
nae datse sterven / in der aerden absencij.
Waer sijt ghij nu, ghij Knagende Conciensij,
G 780 [800][regelnummer]
ghij vierige pestilencij / met u vreemde acketten?
Wilt u hier beneven mijn neder setten
ende u tanden gaen wetten / ghij moet wat peijsen:
ghij moetse hier allen voor trecht eijssen
die sijn vander seijsen / ; hoordijt heer grijpier?
785[regelnummer]
Compt hier voort, ghij lelijcke gier,
- gelijck een stier / soo is u hoofdeken besnoeijt -
en brengt met u al dat helsche gebroeijt
dat in ondeuchden groeijt / ; wij hebben te lang gebeijt!
Gulsicheijt
Ghenaedige heer, wij sijn al bereijt,
790[regelnummer]
u mogende goetheijt / en sal hem niet belgen:
wij waren inden coeken, wij mosten eens swelgen,
met al onse telgen / die van Nabals geslacht // sijn;Ga naar voetnoot792
ten mach oick altijt niet te naw gewacht // sijn,
want wij in ons cracht // sijn inder hellen stanck;
795[regelnummer]
wij houden mee kermis, tes nu den ganck,
op beijde sijen manck / als Balams propheeten deden.Ga naar voetnoot796
Hoe soutmen het volck bat mogen beleeden
ende bat besteeden / laet het katken roncken,
waer saechdij u leven het volck dus droncken?
800[regelnummer]
Dit sijn die voncken / die ons behaegen,
deen bescijt hem, dander moet men met een berrij thuis draegen.
Ghij en aet u daghen / noijt beter wermis
daer en is niet een coppel, het heeft een kermis
meest elck van mijn geswerm // is; soo can ick se plaegen,
805[regelnummer]
datter off coomen kijven en dootslaegen;
vrienden en maegen / gae ick verleijen.
Knagende
Mijn heeren, elck wil hem om sitten bereijen;
en wilt niet beijen / ons Heer is geseeten.
| |
[pagina 45]
| |
Lucifer
Heer secretarius, ghij moet niet vergeeten,
G 810[regelnummer]
off ick sal u speeten / en(de) verraedelick doen quellen!
Waer sijdij nu, mijn procurator van der hellen?
Ghij sultse mellen / die ghij hebt gestelt.
Zinderises
Ick heb mijn dingen net gevelt,
sij warden gemelt / die in mijn rol // staen,
815[regelnummer]
tsij Jan Driebuijck offte Gherrit Cnol // haen,
die altijt vol // gaen sonder romppen
ende tgat soo vol steecken, datse achter trompen;
ken wil niet scompen / tmach soo wel weesen.Ga naar voetnoot818
Lucifer
Ou, mijn secretaris, beghint dan te lesen,
820[regelnummer]
- en wilt niet vreesen / want ick begaert -
alle die nu sijn verdachvaert.
Knagende
Die proccurator vander hellen, tsij u verclaert,
heeft beropen ongespaert / Schijn van Geestelickheijt hier in p(er)sone,
op alle dat hij verbueren mach tegen onse croone.Ga naar voetnoot824
Zinderises
825[regelnummer]
Mijn heeren en princen der duijsterheijt, voerstaet,Ga naar voetnoot825
met alle dier sijn vander hellen consilium off raet;
dies suldij weeten, hoe dat waerachtich // isGa naar voetnoot827
dat ick u brenge van dat sondige saet,
dat gebooren is in Goodts eewige haetGa naar voetnoot829
830[regelnummer]
ende dat van hem selven heel onmachtich // is
en van sijnder naetueren heel oncrachtich // is,Ga naar voetnoot830-31
alsoo David in den Souter heeft ontbonden;
want hij seer wel der spinnen slachtich // is:Ga naar voetnoot833
daer en isser noijt geen goet gevonden,Ga naar voetnoot834
835[regelnummer]
dus stect hij van boven tot onder vol sonden;Ga naar voetnoot835
| |
[pagina 46]
| |
daerom sal men hem inder hel bedelven.
Logenachtich sijn alle menschenmonden,Ga naar voetnoot837
want sij en hebben niet een goet gedacht van haer selven.
Dese scalck ginck hem in sijn versiertheijt bewelvenGa naar voetnoot839
G 840[regelnummer]
en wilden van hem eenen afgodt maeken
- alle vleijs es hoij, al waert gehoopt als scelven -Ga naar voetnoot841
ende hij wilde doer sijn eijgen verdiensten ten hemel raeken.Ga naar voetnoot842
Aldus mijn heeren, wilt mijn reden smaeken,
soo heeft hij hem selven in der siel bedurven.
845[regelnummer]
Waert in iemands macht, verstaet die saeken,Ga naar voetnoot845
soo waer haer Verlosser te vergeefs gesturven;Ga naar voetnoot846
maer om niet heeft Hij haer den hemel verwurven,Ga naar voetnoot847
want Hij selven seijt: ‘Sijdij in lijden, vol bevens,
compt tot Mijn, ick heb u schult offgecurven;Ga naar voetnoot849
850[regelnummer]
coempt, coopt om niet die wateren des levens,Ga naar voetnoot850
sonder eenich wisselinge off wedergevens.’
Dus blijft hij verlooren, ten mach niet baeten;
hij heeft droge cijsternen gegraeven in veel snevens
ende heeft die fonteijn des levens gelaeten.Ga naar voetnoot853-54
855[regelnummer]
Goodts gebot souden volbrocht hebben uijt caritatenGa naar voetnoot855
en u broeder gewacht hebben van alle blaemen;Ga naar voetnoot856
den Vader en begeerde hem niet te haeten,
want sij doer Crijstum gemaect sijn erfgenaemen.Ga naar voetnoot858
Maer hij ginck Crijstum en sijn leden bescaemenGa naar voetnoot859
860[regelnummer]
en wilde hem betaelen met versierde werckenGa naar voetnoot860
ende woude selver een verlosser weesen int raemen;
dus en is hij niet geweest vander heijliger kerken,Ga naar voetnoot860-62Ga naar voetnoot862
noch die daer scuijlen onder Crijstus vlercken.Ga naar voetnoot863
Dus concludeer ick, alsoo daer staet gescreeven
865[regelnummer]
ende ghij, mijn heeren, altesaemen moecht mercken,
datter niet in hem en is, dat hij voer sijn siel mach geven.Ga naar voetnoot866
Dit is mijn eijsch!Ga naar voetnoot867
Lucifer
Wat segdij, Schijn van Geestelickheijt, hebdij dit bedreven?
Was dus u leven / gestelt op wanckele breggen,
870[regelnummer]
als op u selven?
| |
[pagina 47]
| |
Gheestelickheijt
Och, vermaledijt mensch, ken weet wat seggen:
alle mijn wercken leggen / gelijck een verworpen briet,
want sij quaemen doert rechte geloove niet;Ga naar voetnoot873
eijlacen, wat verdriet / ten was maer een droom,
G 875[regelnummer]
hoe soude goede wercken coomen van een quaeden boom.Ga naar voetnoot875
Elck neem des goom / och, ick ben verlooren,
ick en was niet anderwarff nae den geest geboren,Ga naar voetnoot877
maer in een scarpen doren / was ick gecoomen;Ga naar voetnoot878
[900][regelnummer]
ick ben tondergebleven in daersche rijckdoomen;Ga naar voetnoot879
880[regelnummer]
ick mach wel scroomen / van vreesen ick crijt,
ick ben te recht inder eewicheijt vermaledijt,
sonder ende off tijt / met den duvelen en haer gebroet.Ga naar voetnoot882
Och, verlooren is aen mijn dat precieuse bloet,Ga naar voetnoot883
dat den Heer met ootmoet / soo minlick gestort // heeft;Ga naar voetnoot884
885[regelnummer]
och, in geenderleij gracij mijn oick vercort // heeft.
mijn siel begort // beeft in bangiger hitten
................................................ itten
ende aencleeven als clitten / och hoe liet ick mijn verleijen!Ga naar voetnoot887
O Heer, sal ick inder eewicheijt van U sijn versceijen?
Waer sijn die taseijen / dien ick plach te eeten?
890[regelnummer]
In vergeetelheijt sal ick nu werden gesleten,
ten helpt crijten noch bleten / ick moet eewich quellen!
Lucifer
Wel aen! ghij serpenten vander hellen,
wilt hem gaen stellen / in duvels presencie:
wij hebbent al gehoort uijt sijn eijgen consiencie,
895[regelnummer]
hem en helpt respijt noch mentie / tis genoch verclaert!Ga naar voetnoot895
Sonde
Lucifer, meester, wat ghij begaert,Ga naar voetnoot896
want ghij sijt die waert / vander hellen vreet;
wij sullen hem nu gaen uijtduwen dat sweet,
al est hem leet / dat hij vanden armen heeft gegeten,
900[regelnummer]
wij sullen hem hiermee sijn ribben meeten!Ga naar voetnoot900
Hoort hem vlus bleten / hij moet doer den doere // pas!
| |
[pagina 48]
| |
(Hier loopen sij met hem binnen.)Ga naar voetnoot902
Gheestelick
Vermaeledijt sij die uer dat ick gebooren // was,Ga naar voetnoot903
want ick mee vercoren // was noch in waerden;
G 905[regelnummer]
vermaledijt sijnse alle die sijn opter aerden,
en die mijn baerden / en mijn ter werlt brochte;
och, dat ick dit in mijn leven niet en bedochten,
maer aertsche dingen sochten / ; och, mochtic sterven van vreesen.
Lucifer
Heer secritarijs, wilt voort gaen leesen,
910[regelnummer]
het moet doch weesen / eer dat ons convent // sceijt.
Kknagen
Die proccureur op Waerlick Regement // seijt,
gedachvaertse op huijden te wesen clachtich.Ga naar voetnoot912Ga naar voetnoot912
Zinderises
Mijn heeren vander hellen, tis waerachtich;
u es wel aendachtich / hoe dat Waerlick Rigement,Ga naar voetnoot914
915[regelnummer]
in een officij die hij was pachtich,Ga naar voetnoot915
mennich aen siel en lijff heeft geschent;
in ghiericheijt geweest alsoo verblent,
dat hij aen die menschen .... heeft gebrowen,Ga naar voetnoot918
verslinnende als een gierich serpent,
920[regelnummer]
gelijck ghij aen die drie Herodesen mocht aenschowenGa naar voetnoot920
en(de) aen Pilatus, die Jesus cruyste(n) met rowen,
want hij wilden hem in sijn officij niet degraneren.Ga naar voetnoot922
Dies hij gevonden wert vol ontrowen,Ga naar voetnoot923
want hij die scaepkens liet ten been toe scheeren,Ga naar voetnoot924
925[regelnummer]
al om grijpende gelijck die gierijge beeren,
die nim(m)ermeer sat sijn, maer altoos eeten.
Soo naerstich heeft hij geweest in al sijn begeeren,
dat hij sijn Heer, sijn Godt, heeft vergeeten
ende in giericheijt sijn(en) tijt versleeten,
930[regelnummer]
recht off hij souden eewich leven;
dus is hij in onscamelheijt heel doerreeten
| |
[pagina 49]
| |
en buijten dat boeck des levens gescreven.Ga naar voetnoot932
Noch heeft hij veel meer wonders bedreven:
onder die gemeente elcxs climpt om hooch,
G 935[regelnummer]
men behoeft veel meer fluweels te weven;
dat heel waerlick rigement niet en dooch,
tes voirwaer een scarpe looch;
en voer den doechdelijcken wel een wanckel riet,
dat elck stect vol hovaerdijen drooch,
940[regelnummer]
want men kent den oversten voor den ondersaet niet.
Dese boosheijt is al van hem geschiet
ende noch meer ander, die sonder getal // sijn,
overloopende bij Truij en Griet,Ga naar voetnoot943
gelijck den stieren die vanden stal // sijn.
945[regelnummer]
Hierom dat sij vanden deuchden seer smal // sijn
ende van Goodts gebooden maecken geen werck // off,
dus sal die hel sijn eewijge val // sijn
ende onder Lucifer staert sal sijn sijn kerck // hoff;Ga naar voetnoot948
dies sal hij gelaeden sijn met deese berck // stoff
950[regelnummer]
en inder eewicheijt van ons werden beseten.
Aldus mijn heeren soo heb ick hier merck // off,
dat is waerachtich, ick doet u weeten!
Lucifer
Mijn heer procureur, ghij hebt wel die helft v(er)geeten,
- hoort mijn vermeeten - / och hoe sal ick u noch slingeren!
955[regelnummer]
Eij hoerenverraer, ghij siet doer die vingeren!
- Wat segdij van deese dingeren / est niet quaelick gedaen? -Ga naar voetnoot956
Eij hoerensoon, soudij soo u meester verraen;
est soe ick waen / hij heeft veel meer gebreeken
en wildijs niet doen, ick sal hem selver aen spreeken
960[regelnummer]
van alle sijn treeken / die hij bedreven // heeft.
Laet sien wat hij onder die gemeent geweeven // heeft,
die hij exempel gegeven // heeft - tis geen onbeerinck;Ga naar voetnoot962
laet ons aensien alle ambachten en neerinck,
tot onser voermeerinck / dat waerlick rigement:Ga naar voetnoot964
965[regelnummer]
siet, waertoe sijn alle dees neringen gewent,
- wij sijn niet blent - / in den eersten die brouwers!
| |
[pagina 50]
| |
Gulsicheijt
Mijn heeren, dat sijn die hel onderhouwers;
en weest geen flouwers / van haer gebreeken!
Lucifer
Jae, dat en sal mijn niemandt voorsmeeken,
G 970[regelnummer]
noch uijten hoofde steeken / wij willen ons niet besmetten;Ga naar voetnoot970
ist geconsenteert sommige terer ketelen te setten,Ga naar voetnoot971
dat dander arm sletten / niet // hebben,
jae met cackhielen lopen ende groot verdriet // hebben?
Al souden sij ijet // hebben, tsoude hem ontseijlen,
975[regelnummer]
en dat doen die brouwers met haer lange peijlen;Ga naar voetnoot975
als men den excijs wil veijlen / soo wertet best v(er)claert.
Knagende
Mijn heeren, sij en sijn hier niet verdachvaert,
[1000][regelnummer]
noch begaert / om herwaert te loopen;
men moetse met een ander mandament doen roopen,
980[regelnummer]
dan moecht ghijt ontcnoopen / laet loopen die brouwers.Ga naar voetnoot980
Maer ick vinde hier inscrijft van die vleijshowers,
deese dootcnowers / diemen over al vint;
met haer huspotten maeken sijt volck verblint,
des wert er mennich geschint / eerse haer leven versleten // hebben,
985[regelnummer]
want sij dick den doot aent vleijs gegeeten // hebben;
ende die dit geweeten // hebben, verbijen // niet,
waer van dat groot lijen // schiet.
Lucifer
Besiet u boecken sonder vermijen // siet,
hoort ghij wel, ghij noortsche drol!Ga naar voetnoot988-89
990[regelnummer]
Wij willent al haelen inder hellen hol
en geven hem cnol / die inder hellen gebrowen // is.
Knagende
Hier vindick noch, dat van meerder rowen // is
alst wel ontfowen // is, wilter vrij nae talen:
dese molenaeren, die de semels voirmaelen,
| |
[pagina 51]
| |
G 995[regelnummer]
datse eewich moeten daelen / bijden helschen slackken;Ga naar voetnoot995
en die backkers, die dat int broot backken;Ga naar voetnoot996
bij sackken / sij deese boosheijt plegen.
Lucifer
Heer secritarijs, ghij leest niet te deegen,
ghij hebt overgeslegen / die ghij wilt spaeren;
1000[regelnummer]
en bedrivense anders niet, dese molenaeren?
Hoort mijn verclaeren / - wilt u niet stooren -:
sij geven die verkens der luijder cooren,Ga naar voetnoot1002
achter en vooren / vijsenteeren sijt convent // all;Ga naar voetnoot1003
en dit heeft gedaen Waerlick Rigement // all,
1005[regelnummer]
dit prooper present // smal, dat hier staet.
En die brouwers hebben gevonden een raet,
dies haer neeringe voort gaet / hoort mijn rellen:
in sommige steden sij molens stellen!Ga naar voetnoot1008
Dit en wildij niet mellen / ick moetet selver brieven,
1010[regelnummer]
dat die brouwers maeken niewe dieven;Ga naar voetnoot1010
tes ons believen / sonder missen.
Verdoemenis
Hoort Lucifer, prince der duijsternissen,
mijn reden wilt gissen / sonder verstooren // ijet.
Ick heb gelegen op een hooge tooren // siet,
1015[regelnummer]
om nae gewin te spooren // ijet en ick sach over al // fier
wonderlijcke dingen, die ick u vertellen sal // hier.
Om geval // schier heb ick mijn oogen omgeslegen;
daer sach ickt den eenen ontrecken en dander ontwegen,Ga naar voetnoot1018
den derden ontdregen / - den duvel sout verdrieten.
1020[regelnummer]
Ick sach een tapper dunnebier in sijn bier gieten,
jae voir turven brieten / tsijn quae regulen;Ga naar voetnoot1021
ick sach een brieff valschelick segelen,Ga naar voetnoot1022
broscher dan tegelen / wat wil ick veel queelen;Ga naar voetnoot1023
ick sach botters met valsche taerlingen speelen,
1025[regelnummer]
ick en sals niet heelen / all soutmer aff grijsen;Ga naar voetnoot1025
ick sach die vonnissen nae die persoonen wijsen,
| |
[pagina 52]
| |
- men machher aff ijsen - / vanden sondigen slaven;
ick sach rechters ontfangen giften en gavenGa naar voetnoot1028
als gierige raven / dit gebroet der slangen;
G 1030[regelnummer]
- ‘Ghij en sult giften noch gaven ontfanghen,Ga naar voetnoot1030
met groot verstranghen / Ken wilt niet gedoogen,’
sprect Godt, ‘want het verblent der menschen oogen
en hij wert bedroogen / al is hij rechtvaerdich.’ -
Noch sach ick een arm bloet, die werden onnaerdich
1035[regelnummer]
van een moordadich / mens die hij woude hinderen,
uijt den sijnen werpen, dat hij met wijff en kinderenGa naar voetnoot1036
mosten gaen doolen, den armen bloet,
want hem was benoomen sijn tijtelick goet.
Noijt vuijlder gebroet / ghij moechtet verlangen // hebben,Ga naar voetnoot1039
1040[regelnummer]
nochtans sijt al van één Heer ontfangen // hebben;
dit sijn der slangen // webben, diese nu weven.Ga naar voetnoot1041
Noch sal ick u meer wonders te kennen geven,
twelck heeft bedreeven / tWaerlick Rigement:
- waer vintmen oijt duvels dus verblent,
1045[regelnummer]
tot ondeuchden gewent / met alle haer groote listen? -
ick sach een man volsteecken sijn kisten,
- merct deese twisten / set hier goe mouwen // in -
ende hier setten den guijl heel sijn betrowen // in,Ga naar voetnoot1048
- maect hier goe vowen // in! - Van dat gecaff // dot
1050[regelnummer]
ende van deese rode aert maecten hij een aff // godt;
siet, desen draff // sot wilt hier mede gevoet // werden
ende van giericheijt wil deesen verwoet // werden;
hoe souden wij vroet // werden datter staet gescreven:
‘Niemant en mach van overvloedicheijt des goets leven,Ga naar voetnoot1054
1055[regelnummer]
men souden geven / den armen daer aff haer deel’?Ga naar voetnoot1055
Hoe stil swijcht hij nu, dit proper juweel;
sijn giericheijt geheel / sal nu een ent // hebben.
Lucifer
Hier wachter, ghij sult van mijn een present // hebben,
want wij u gekent // hebben wel inder weer.
1060[regelnummer]
Orsa mijn heeren, weeter iemant ijet meer,
die spreeck als een heer / en wilt u bepeijsenGa naar voetnoot1061
| |
[pagina 53]
| |
Gulsicheijt
Lucifer, prince, ghij deedt mijn eens reijsen,
ick en wil niet veijsen / in varde landen;
daer vervulde ickt al met groote scande
G 1065[regelnummer]
met mijn gulsige tanden / - merct mijn bedien -;
ick salt u vertellen wat ick heb gesien
int rigement der lien / hout dat in u memorie:
sij hilden processij ende baden Godt om victorie,
wat vreemder storie! / Dit hebben Crijstenmenschen gedaen,
1070[regelnummer]
opdat sij haer eijgen broeders souden verslaen;
hoorden oijt iemant meerder quaen / dat van dit geswerck // is?
En sij gelooven datter een Crijstenkerck // is,
- hoort wat haer werck // is - dese propere knechten.
Ende die in de Crijstenkerck sijn, sullen die vechten?
1075[regelnummer]
Hem is verbooden te rechten / dat is waerachtich,Ga naar voetnoot1075
die heijlige kerck is eendrachtich;Ga naar voetnoot1076
dit doen se prachtich / vrij sonder vreesen.
En durven sulcken noch haer Pater Noster leesen?
[1100][regelnummer]
Wat wil dit weesen / tvolck is heel coen:
1080[regelnummer]
‘Heer vergeeft, gelijck wij ons vianden doen’;Ga naar voetnoot1080
- ick wil verwoen / ken machs niet verdregen -
en sij dancken Godt als sijse hebben voerslegen!
wie seijt hier tegen? ‘Geeft die wraeck Mijn // siet’;Ga naar voetnoot1083
..........
recht als een lijn // siet, soo sal Hijt al wreeken.
1085[regelnummer]
Dus stect Waerlick Rigement vol alder gebreeken;
wien mach hem versmeeken? / Dit sijn onse getuijgen!
Zinderises
Mijn heeren vander hellen, voor wiens gracij wij buijgen,
hier moet ghij uijt suijgen / van als tverstant:
dat dees verlaeten is van die Godtlijcke hant,
1090[regelnummer]
gelijckt stuvende sant /. Wat wildij meer vraegen,Ga naar voetnoot1089-90
soudtment al vertellen, men behoefden wel negen daghen;
hij steect vol plaegen / in alle hoecken.
Ghij en saecht u daeghen niet, hoe ment gaet soecken
in deese futselboecken / tis al gedaen // nu,Ga naar voetnoot1094
1095[regelnummer]
den broeder sal den suster verraen // nu,
| |
[pagina 54]
| |
met schoone woorden ondergaen // nu, maer thert is boos;
tWaerlick Rigement was noijt dus loos,
dus cranck, dus broos / noch dus vol gebreeken.
Ghij en moecht tans niet een woort spreeken,
G 1100[regelnummer]
geleerden en leeken / off tsal begreepen // sijn.Ga naar voetnoot1099-1100
Sonde
Van mijn sal hier oick wat gepepen // sijn,
mijn tonge gesleepen // sijn, ick sal slachten den critars:
ghij vergeet alle dese corenbitaers,
die gemeent beschijtaers / ou, die soudij ropen,
1105[regelnummer]
die haer eijgen cooren dickmael opcoopenGa naar voetnoot1105
om den penninck te stroopen / en maeken gecrijt
en doen alsoo comen een dieren tijt;
dit ist verwijt / dese soudtmen verporssen,
want sij coomen bijeen en maeken groote borssen,Ga naar voetnoot1109
1110[regelnummer]
ende alsser dan veijl compt eenich cooren,
dat coopense al op tot haer lieder orbooren,
al soudense versmooren / dese gierige raes // droepars.
Secretarius
Ick vinde hier noch die booter en(de) caes // coopers,
dese dulle graes // loopers, diet lant doer cruijpen;
1115[regelnummer]
- sij willen int ent doer haer betstroo druijpen -Ga naar voetnoot1115
sij coopen met luijpen / die boeren aff die caesen.
Tes hem nochtans verboon, deese gierige dwaesen,
die dus loopen en raesen / en dus doer tlant // gaen,
waer doer sij die helft vant suijvel op quant // slaen.
1120[regelnummer]
sij moghent met geen verstant // staen ..................Ga naar voetnoot1120
sij maeken hem selven rijck en den lantmanGa naar voetnoot1121/22 bijster,
reijn als een lijster / met die heele gemeent,
waer doer den armen dick wil weent;
maer sij sijn versteent / in dit groote quaet.
Zinderises
1125[regelnummer]
Lucifer, prince, hier noch sittende in den raet,
luijstert watter staet / ghij sijt hier bij den bant // rijers:
wat segdij van deese ondeuchdelijcke want // snijers,
| |
[pagina 55]
| |
dese pant // vrijers, ontneemende den armen het smeer?
Want sij woeckeren vrij van boven neer,
G 1130[regelnummer]
jae niet dan een veer / hebben sij er mencij // off,
van ondeuchdelick winsel maecken sij geen mencij // off.
Hoort toch dit pestelencij // hoff, hoe sijt hebben gestelt:
‘Ghij sult wel bij die waerde coopen, hebdij reet ghelt.’
Dus wert den armen gevelt / om te verworgen:
1135[regelnummer]
hij moet een schellinck meer geven, wil hij borgen;
dus sonder sorgen / sij den armen quellen,
sij moeten soo veel meer geven op elcke ellen.Ga naar voetnoot1137
Sij willen inder hellen / tegen onsen danck.
Knaegende
Lucifer, prince, en duertet u niet te lanck?Ga naar voetnoot1139
1140[regelnummer]
Hier is noch een swanck / van die ofslagers van die vis,Ga naar voetnoot1140
waer doer gecoomen is menijgen splis,
alsoo ickt gis /. Sij spelent somtijt met gewelt:
een half pondeken moeter blijven sonder ghelt;Ga naar voetnoot1143
al is die coepster onstelt / ten mach niet baeten,
1145[regelnummer]
sij moet iae seggen, salse den sallem vaeten.
Alsulcke vraeten / Heeft dit wel een oech?
Lucifer
Mijn heeren vander raet, laech ende hooch,
hier staet in presencij den vermaelediden ghescent,
dit groot misdadich Waerlick Quaet Rigement,
1150[regelnummer]
in ondeuchden gewent /. Daer blijft veel vergeeten,
maer op tgeen dat hier blijct en(de) dat wij weeten,
daer wij sijn geseten / soe seg ick, dat hij teewigen daghen
bij ons sijn boosheijt deerlick sal draghen,
sijn sonden beclaegen / ende sijn verdomt // al.
1155[regelnummer]
Wat segdij Waerlick Rigement, sij dij verstomt // al,
off sijdij vermomt // al? Coendij niet spreeken?
Waerlick
In mijn sijn gevonden al deese gebreecken;
och, mocht ick mijn doersteeken / en selven bederven.
Maer neen ick, ick sal eewich in der hellen sterven
| |
[pagina 56]
| |
G 1160[regelnummer]
ende nimmermeer verwerven / eenich gracij;
maer dien wij bespotten als arme nacij,
sijn tot deser spacij / onder die kinderen Goodts getelt.
Waer is nu mijn macht en mijn gewelt?
Al gebleven int velt / wat baetet verhaelt.Ga naar voetnoot1164
1165[regelnummer]
och hoe ben ick van die wech der waerheijt gedwaelt;Ga naar voetnoot1165
mijn hart was verstaelt / ick en hebs niet verstaen,Ga naar voetnoot1166
die son der rechtvaerdicheijt es mijn niet op gegaen;Ga naar voetnoot1167
ten was maer een waen / noijt meerder verdriet,
dat licht des gerechticheijts en lichten mijn niet.Ga naar voetnoot1169
1170[regelnummer]
Och, mijn hert verschiet / daer in mijn geen baet // leijt:Ga naar voetnoot1170
wij sijn moe geworden in den wegen der quaet // heijt,Ga naar voetnoot1171
want dit Goodts raet // seijt; al ist bescreven.Ga naar voetnoot1172
Och, wat baet ons hovaerdije, wat heeft se ons gegeven,
mijn costelijcke leven / leijt nu onder die voet;
1175[regelnummer]
wat mach mijn nu helpen dat warme bloet,
dat voor mijn storte als een vloet / tonnosel lam.Ga naar voetnoot1176
Och, dat ick oijt buijten mijn moeders lichaem quam,Ga naar voetnoot1177
[1200][regelnummer]
tfij lelijcke ram / soo sout ickt v(er)antwoorden connen.Ga naar voetnoot1178
Deese tijtelijcke eer, als een hant vol sonnen
1180[regelnummer]
is wech geronnen / als een verbranden doeck;Ga naar voetnoot1180
tis al verlooren, gelijck een roock.Ga naar voetnoot1181
Den wachter singt weder boven uijt
Het waerlick regement / wert nu gheschent
en eewelick verweesen;
hij die was blent / sal sonder ent
1185[regelnummer]
nimmermeer geneesen;Ga naar voetnoot1185
het oordeel Goodts is al gedaen,
ten is niet in smenschen machten;Ga naar voetnoot1187
al hebben wijt aldus gedaen,
wij moeten eerst van Godt ontfaen:
1190[regelnummer]
hij beneemt al onse crachten.
Ghij dier noch sijt / in deesen crijt,
siet hoe dat ghij sult leven!
Siet dat ghij mijt / dat eewich gecrijt,
daer ghij sout eewich beven
| |
[pagina 57]
| |
G 1195[regelnummer]
en roepen altijt: ‘O wij! o wach!Ga naar voetnoot1195
dat ick oijt was gebooren!’,
daer altijt nacht is sonder verdrach,Ga naar voetnoot1197
tanden knersinge en handen geslach
en eewich sijn verlooren.
1200[regelnummer]
Ghij vuijl gebroet / om taersche goet
dat u die werlt brochte,
sijt niet verwoet / soo Eesaw doet,
die sijn erff vercochten
soo scandelick om een scotel brij,Ga naar voetnoot1204
1205[regelnummer]
en laet u niet bepraeten:
al tgoet ter werlt is maer een lijGa naar voetnoot1206
en naer u doet sijdij een prij;
waer wildij u op verlaeten?
Waer sijnse nu / dat vraech ick u,
1210[regelnummer]
die hier hooch waren geseeten?
twaer nu een gruv / en(de) groot gespuv;
sij sijn oick al verbeeten.
dus en hebdij ter werlt geenen troost
dan an Hem, die u gaff dat leven!Ga naar voetnoot1214
1215[regelnummer]
Hier mee soo sluijt ick mijn propoost
en ick wil bij der hellen proost
en hoorent vonnis geven.
Sprect
Coempt, alle die tot ondeuchden sijn gewent,Ga naar voetnoot1218
coempt, hoort hoet gaen sal met Quaet Waerlick Rigement!
Lucifer
1220[regelnummer]
Mijn heeren, wij weeten wat Quaet Rigement bedreven // heeft,
dus sullen wij hem eewich schoffieren,
want oick den Heer hem overgegeven // heeft.
Dus brengt hem in den afgront, ghij lelijcke stieren.
| |
[pagina 58]
| |
Zinderises
Lucifer, meester, wij willen u obedieren.Ga naar voetnoot1224
G 1225[regelnummer]
Ou, ghij gierige gieren / brengt hem ter hellen!
Sonde
Heer proccuruer, hier sijn al onse gesellen;Ga naar voetnoot1226
al hebben wij bellen / hij wert ter hellen gebrocht.
Waerlick
Och! och! och! moort! moort! moort!
Knagen
Jae, haddij dat eer bedocht,
1230[regelnummer]
tis nu te laet, ghij hebt te lang gebeijt.
Dus mijn heeren, isser ijet misseijt,
dat niet voerbreijt / als quaede clappeijen:
een igelick meijt / al sulcxs sij saijen.Ga naar voetnoot1233
Dus bidden wij: ‘Wiltet ons vergeven;
1235[regelnummer]
peijnst: die duvelen hebbent bedreven.’Ga naar voetnoot1231-35
FINIS, LANCK 1254 regulen
|
|