Twee zestiende-eeuwse Spelen van de Hel
(1934)–B.H. Erné– Auteursrecht onbekend
[pagina XLI]
| |
V Het rijmTerwijl het rijm in de kluchten eenvoudig gepaard is, eventueel, maar zelden regelmatig, met overlopend binnenrijm a a (a) b b (b) c ..., en verlevendigd door rondelen, verraden de zinnespelen een streven naar fijner techniek: hoger stof vroeg hoger vorm. Zo uitte zich het waarderingsverschil, dat we in de boetebepalingen der reglementen opmerkten,Ga naar voetnoot23) ook in de eisen die de schrijvers zich zelfstelden. Het rondeel doet ook hier wel dienst bij het opkomen en afgaan van personen, maar daarnaast treffen we refreinen, balladen en andere kunstige strofen aan en deze worden - dit onderscheidt ze van de rondelen - nooit de zinnekens in de mond gegeven, maar blijven uitsluitend voor de andere personages bestemd. Eenzelfde verschil is er in de toepassing van gepaard en gekruist of ‘oversleghen’ rijm: abab bcbc cdcd ....,Ga naar voetnoot24) dat door binnenrijm in de twede en ook wel in de laatste regel van elk viertal soms aan de vormen van het gepaard rijm werd aangepast. Niet in alle zinnespelen komt gekruist rijm voor: Voorleden Tijt is bijv. geheel geschreven als de kluchten; de spelen van Everaert hebben alleen gekruist rijm in de proloog. Een enkele maal is het de uitsluitende vorm, zoals in het zeer kunstige Spel van Trudo, waarin de zinnekens zich van de andere personen onderscheiden, doordat ze in halve regels spreken. Meestal wisselen gepaard en gekruist rijm in de zinnespelen af en markeert de schrijver op die wijze de structuur van zijn stuk. Gekruist rijm wordt dan nooit door de zinnekens en de wachter gesproken;Ga naar voetnoot25) ook de gemengde dialogen met andere personen bevatten het daardoor niet. Verkeren die anderen onder elkaar, dan krijgt het hoger peil waarop de dialoog zich beweegt een gelijkwaardige uitdrukkingsvorm in gekruist rijm en nog kunstiger kombinaties. Slechts als de zinnekens zich met enkele regels daartussen laten horen, of als de anderen omgekeerd een korte onderbreking van het gepaard rijm moesten vormen, passen zij zich soms wederkerig aan. De enige belangrijke uitzondering op deze regel vond ik in het laatste deel van sommige spelen: ook als daar gekruist rijm verwacht mocht worden, zien we dikwels alles gelijkmatig gepaard uitlopen.Ga naar voetnoot26) Tijdgebrek en kortademigheid van de schrijvers zal daar wel niet vreemd aan zijn. | |
[pagina XLII]
| |
De techniek van B is eenvoudig: gekruist, met vrij veel binnenrijm als hiervoor aangegeven. 13 en 164 zijn extra regels volgens het schema; met 13 begint Lucifer een nieuwe opsomming, 164 sluit een deel van zijn betoog af; verder worden dergelike overgangenGa naar voetnoot27) in B niet door het rijm onderstreept. Onregelmatig zijn 577/80, waar de afschrijver zich waarschijnlik vergist heeft; men leze: 577[regelnummer]
die snachts en ontijen loopen en sluijpen bij donckers;
die niet anders en doen dan sitten en suijpen,
- so datse geacht werden met den dronckers, -
alle smoorpotten omwroeten, slachten de ruijpen.
Gekruist rijm vormt voor het gehoor een onbevredigend slot; het gaat dan ook steeds in de laatste regels in gepaard rijm over; zo hier 609 yzyz/z/aa//. Er komen in B geen strofen voor, maar wel gaat de dialoog in het begin om de vier regels over, zodat het gekruist rijm daar de strofevorm nadert. In de lange monoloog van Lucifer kan men een zelfde ritmiese geleding waarnemen: een nieuwe ademhaling begint bij voorkeur op de eerste regel van een viertal, ook wel op de derde, zelden op de andere.
G bestaat uit drie bedrijven. I, 1-394, Het Mandaat, bevat slechts gekruist rijm zonder binnenrijm of andere versieringen, terwijl de onderdelen (van tonelen kan men hier niet spreken), door hun vorm duidelik zijn aangegeven. 1. Aanhef 1-35, met toevoegsel 36-39. 2. Mandaat tegen Gh. Sch. 40-104; 105-133. 3. Mandaat tegen de wereldlike overheid 134-184. 4. Mandaat tegen de gemeente 185-356. 5. Besluit 357-377; 378-394.
Elk deel begint met nieuw rijm en sluit door een overgang in gepaard rijm af, zoals we dat ook bij B zagen; 3 en 4, samen Waerlick Rigement, worden elk door twee gepaarde regels voorafgegaan, 2 niet. Hieruit en uit de variaties bij de overgangen van gekruist in gepaard rijm (xyxy/y; xyxy/yzz/aa/....; xyxy/zz) blijkt dat de schrijver zijn systeem niet streng volhield, zodat er geen aanleiding is om, waar volgens het schema een regel ontbreekt (254a, 259a, 270a, 329a), te besluiten dat | |
[pagina XLIII]
| |
het oorspronkelike hs. die in elk geval bevat moet hebben; uit de telling volgt dit evenmin. II, 395-768, De tocht van Gheestelick en Waerlick naar de hel. Gepaard rijm met overlopend binnenrijm; het laatste mankeert slechts in 757: twee maal, bij het overgaan van de dialoog, is er een extra regel (569/70; 671/2). Het bedrijf opent met een rondeel; vier maal zingt de wachter een couplet van de vorm (a)ab(a)abcdccd; 640/8; 656/64; 678/86; 694/702. De gesproken tekst sluit hier behalve in 649Ga naar voetnoot28) rijmend op aan; het twede en derde couplet doen dit op hun beurt ten opzichte van wat voorafgaat; de andere beginnen met nieuw rijm, terwijl de tekst dan tevoren met gepaard rijm is afgesloten. Dit houdt verband met de inhoud. Het bedrijf wordt in de vorm van het handschrift niet volgens gewoonte afgesloten: b(b)c//c(c)d///; men leze daarom: ‘dan coomen wij wedre met al ons gesinnen.’
Het rijm in dit bedrijf, het beginrondeel en de aard van het twistgesprek tussen Gh. en W., o.a. het besluit daarvan 622/4 en de aanspraak neve 629, wijzen er duidelik op, dat we hier het zinnekensbedrijf van het spel voor ons hebben. M.a.w. wat oorspronkelik ontstond in verband met de aard der personages, is een techniese kwestie geworden. Hier zijn de duivels hoofdpersonen, Gh. en W. de tegenspelers; er zou dus geen reden geweest zijn voor de schrijver om tot gepaard rijm over te gaan, wanneer niet het zinnespel in 1560 al enigszins vaste vormen had gehad: een oneven aantal bedrijven, waarvan de even kontrasteerden met de andere Als regel werd dat kontrast door de zinnekens geleverd, maar al was dat niet het geval, de vorm die het spel daardoor gekregen had, bleef. III, 769-1235, Het Proces. Gepaard rijm met overlopend binnenrijm, maar gekruist rijm in twee gedeelten waar Zinderises wat langer aan het woord is (825/67; 913/52); hier wordt ook in de stof teruggegrepen naar het eerste bedrijf. Zinderises begint in 825 met een ballade aabaab; de wachter zingt weer vier coupletten, 1182-1217; het slot daarna verloopt als in I: aa/bcbc/c/dd/ee/ff/gg/hh///, met veel binnenrijm. Nieuw rijm in 825, 1182 en 1218 is begrijpelik; binnenrijm ontbreekt in 912, 1110 en 1148; 821 is extra, bij het overgaan van de dialoog; 988/9 moeten als één gelezen worden. In hoofdstuk III is uitvoerig aangetoond, hoe de klankvorm der | |
[pagina XLIV]
| |
woorden herhaaldelik aan de eisen van het rijm werd aangepast. Onvolkomen rijm is er daardoor weinig, blijkt altans weinig, want meden, te degen B :35, :311; warre, rowen, ontrowen, vermomt, G :3, :921, :923, :1156, rijmen misschien slechts voor het oog. Waarschijnlik werd de slot-n over het algemeen al zwak of niet uitgesproken. Soms nam de dichter zijn toevlucht tot vormen die hij mogelik nooit hoorde gebruiken, zoals in B verguwen < vergouwen < vergolden: 229. In G is meer onzuiver rijm - gesien 26; rienen: 41, lijkt een fout van de afschrijver; mincksel 420; bewintsele 570; eijssen 783; (in tijts//melden 176 niet); toch 288; moordadich 1035, enz. De invloed van de afschrijver telt hier echter ook. Opmerking verdienen tarre :1 (terrae); cryeren :27 (gloss.); abondancie :359 (gloss.); gewevens :488; snevens :853; stier//koe :490 (gloss.); lanck < lant :563; crens :658; dingeren :956 (gloss.); graes :1114.
Dubbelrijm komt in beide spelen, het meest in G, voor; in B door kombinatie van een verbum met een verwant substantief (zie Hfst. IIIa) en door achtervoeging van //nu; //wel; //is; //heeft; //hebben etc. In de laatste gevallen is het twede element steeds uitstekend in het zinsverband opgenomen. G vertoont een vrij achteloos gebruik van het dubbelrijm; herhaaldelik is het twede element, vooral //siet, zinloos - 530-32; 573; 672; 736-7; 988; 1083; evenzo //griet 673; in 628 en 1132 heeft zelfs het gehele dubbelrijm nauweliks betekenis (pamper//guijt, pestelencij//hoff). De eerste soort dubbelrijm van B treffen we hier niet aan; daarentegen ligt vrij dikwels de grens van het dubbelrijm binnen een woord: uyt//coomen; jaer//merct; ker//mis.
In deze uitgaaf zijn halve regels apart geteld; volgens de honderdtallen van het hs., tussen haakjes gedrukt, deed de afschrijver van G of zijn voorbeeld dit nu eens wel, dan weer niet, en deze onregelmatigheden schijnen elkaar ongeveer op te heffen. Een lacune van 20 regels moet er echter zijn tussen 500 en 580, ws. tussen 569 en 570, waardoor het hs. een totaal van 1254 regels opgeeft, tegen 1234 hier. |
|