Twee zestiende-eeuwse Spelen van de Hel
(1934)–B.H. Erné– Auteursrecht onbekend
[pagina XI]
| |
I Litterair-histories verbandDe beide Spelen van Sinne die hier worden uitgegeven, vormen geen geheel, maar behoren door hun inhoud toch nauw bijeen. In het eerste (B) verzamelt Lucifer zijn duivels om zich, en wanneer ze verslag hebben uitgebracht van hun werkzaamheden in de wereld, dicteert hij een lange lijst van zondaren, gerangschikt naar positie en beroep, ‘opdat wij se weeten, die hem gelovige christenen alhier nu beroemen’. De bedoeling hiervan is duidelik en blijkt tijdens de 500 regels opsomming nog uit menig woord: dit zijn allen overtreders, die nodig in de hel moeten worden ondergebracht. Het twede stuk (G) begint met een proclamatie, waarin een dergelike, maar niet gelijke reeks verdorven mensen voor Lucifer's rechterstoel wordt gedaagd; als ze verschenen zijn, naar de toneelgewoonte der rederijkers vertegenwoordigd door een paar allegoriese figuren, volgen proces en veroordeling. Men herkent het motief van de satiriese helletonelen, die in Duitse Paas- en Passiespelen zo geliefd waren: Lucifer's oproep, het uitzenden van lagere duivels om buit en de scène der ambachtslieden, arme zielen, of hoe men gewoon is die te noemen. Een late aflegger brengt ons hier in aanraking met de middeleeuwse vormen van het geestelik drama, waarvan in ons land zo weinig bewaard is gebleven.
Het geestelik toneel ontwikkelde zich, zoals we in Duitsland en Frankrijk kunnen zien, uit de liturgiese spelen (Osterfeier), waarin een deel van het op de Paasmorgen gelezen evangelieverhaal met behulp van bestaande kerkelike liederen (antifonen, sequentiae) in handelingen werd voorgesteld: het gesprek van de vrouwen met de engel, Mark. 16:1-8; de wedloop van Johannes en Petrus, Joh. 20:4; en in enkele gevallen nog de ontmoeting tussen Christus en Maria Magdalena, Mark. 16:9.Ga naar voetnoot1) Het dramaties karakter van deze tonelen op zichzelf is zwak, maar men moet ze ook zo niet bezien: zij vormen een nauwsluitend geheel met wat vooraf gelezen en gezongen werd, ja met heel het kerkelik leven van de passiedagen. Voor de gelovige die dit mee ervaren had, gingen de laatste gebeurtenissen vertraagd in feestelike werkelikheid over, waardoor de opstanding te meer en des te heugeliker een feit werd. | |
[pagina XII]
| |
Niet de priester alleen, maar de handelende gemeenschap voerde tot het juichend Tedeum. Het volgende stadium wordt gevormd door de Latijnse vrije Paasspelen van omstreeks 1200, waarvan slechts die van Tours, Benediktbeuren en KlosterneuburgGa naar voetnoot2) zijn overgebleven. Ze maken geen deel meer uit van een liturgies geheel, maar het daardoor verbroken evenwicht wordt hersteld, doordat tegenover, gedeeltelik óm de oude, vrijwel gelijk gebleven kern, een twede, een werelds spel is geplaatst, waarin Pilatus en de Joden optreden, de falende grafbewakers, de zalfkoopman.Ga naar voetnoot3) De genade der Paasvreugde steekt af tegen het kortzichtig streven van hen die daar buiten staan, de onwilligen en de blinden. Het scherpst komt dat uit in Klosternb., waarin de uitersten, hemel en hel, elkaar ontmoeten, als Christus afdaalt en de onderwereld overwint. Hier treden voor het eerst de duivels op in het Paasspel. Op de derde trap staan de spelen, waarin volkstaal en volksgeest zijn doorgedrongen. Beide delen, het christelike en het wereldse, blijven naast elkaar een zelfstandig leven leiden, maar alles wordt uitvoeriger, en vooral in de wereldse tonelen wordt de eigen omgeving van spelers en hoorders binnengetrokken, de werkelikheid van het ruwe, zondige leven. Wat in de passiespelen histories beproefd werd, de vervreemding tussen God en wereld voor te stellen van de zondeval af, wordt hier uitgebeeld in de realiteit van elke dag. De tegenstelling tussen beide helften wordt daardoor scherper, het geheel levendiger; maar de populariteit die sommige onderdelen spoedig gaan genieten, heeft ten gevolge, dat deze onredelik in omvang toenemen en de overzichtelike bouw van het geheel verloren gaat. Begrijpelike samenhang maakt plaats voor detailwerkingGa naar voetnoot4), en voor ons wordt het moeilik de componenten tot een gewijd geheel te verbinden. Voor de middeleeuwer bestond dit probleem niet in die mate, daar hij ze zo gemakkelik scheiden kon. Een van de scènes die het meest als detail gewoekerd hebben, is de duivelcomedie, d.w.z. het ambachtsliedentoneel, al dan niet voorafgegaan door een duiveloproep en een vergadering, waarin de helse vorsten elk afzonderlik hun vermogens en daden opsommen. Meijer 75, noot 1 onderscheidt deze scène nadrukkelik van Engelenval en Hellevaart, omdat de laatste in een histories verband vastzitten, terwijl gene op ‘passende en onpassende’ plaatsen voor den dag komt. Dit geeft wel de indruk van de moderne lezer weer, maar de middeleeuwer kon kombinaties die ons vreemd lijken, logies vinden. | |
[pagina XIII]
| |
Op ons maakt het een hoogst zonderlinge indruk, dat een woekeraar, monnik, enz. in de hel gebracht en veroordeeld worden, dadelik na Adam en Eva (W.P.). Voor de middeleeuwer belichaamden Paas- en passiespel, die we hier samen mogen nemen, niet slechts een stuk gewijde historie, doch evenzeer het reële konflikt van ondergang en verlossing. Zo konden voor hem de uitbeeldingen van 's mensen voortdurende verstriktheid in de zonde en van de hem bedreigende straf, uitstekend aansluiten bij hun praefiguraties: de opstand van Lucifer en de val van de eerste mens. Voor de middeleeuwer waren er derhalve veel ‘passende’ plaatsen en we vinden die ook: na de zondeval (W.P.), na Christus' afdaling in de voorhel (Innsbr. P.; Rhein. P.; Pfarrk. P.; Brix P.), voor een Magdalenaspel (Erlau IV), na het gehele Paasspel (Red. P.; Hall. P.), zelfs in aanleg naar aanleiding van Christus' geboorte (Alsf. P. en, overgenomen, in Hess. K.).Ga naar voetnoot5) Vraagt men in welk verband het duivelspel oorspronkelik geschreven zal zijn, dan is aan de hand der gegevens slechts te gissen: aansluitend op de nederdaling ter helle. Boven noemden we vier spelen, waarin het die plaats heeft; daar kan Chesterplays XVII aan worden toegevoegd, al vinden we hier maar een deel van de scène, en dan nog van een latere hand. In het Red. P. is het innerlik ook met de hellevaart verbonden (1056), evenals w.s. in het Hall. P., terwijl in Saint Adrien, dat alleen Lucifer's opdracht bevat, deze gegeven wordt, omdat zijn macht verminderd is ‘sedert Jezus' komst’ (regel 120).Ga naar voetnoot6) Daar komt nog iets bij. De Nederdaling, die zoals we zagen voor het eerst in het Klosternb. P. werd opgenomen en daarna in zeer vele andere,Ga naar voetnoot7) gaat in laatste instantie terug op de beschrijving ervan in het apokriefe evangelie van Nicodemus, deel II, Descensus ad Inferos, en op verschillende plaatsen in het Oude en Nieuwe Testament, waarin men toespelingen vond: Psalm 24:7-10; Matth. 12:40 Hand. 2:24, Ef. 4:9, 1 Petr. 3:18-20. Men las hieruit, dat Christus na de kruisiging de poorten der hel verbrak en uit de ‘limbus patrum’, ‘Abrahams schoot’ (Luk. 16:22), de oudtestamentiese rechtvaardigen bevrijdde, die daar op Zijn komst hadden moeten wachten, onbekwaam om zelf het paradijs te bereiken. Die voorhel was een deel van Lucifer's gebied, maar niet van zijn kwellingen vervuld, want de vaderen verkeerden er in een staat van blijdschap; na hun verlossing bleef alleen het andere deel, de eigenlike hel (Luk. 23, 26) over.Ga naar voetnoot8) | |
[pagina XIV]
| |
In de drie overgeleverde versies van het Evangelie van Nicodemus wordt dit alles uitvoerig, maar nogal onduidelik beschreven. Zo wordt er niet gesproken over het andere deel der hel, dat onder duivelse heerschappij blijft; Hades roept zelfs uit, als de vaderen zijn weggevoerd: ιδε οτι ουδεισ νεκροσ εν εμοι κατελειφθη (Graece cap. VII, Tisch. 308) en: omnes qui sunt hic in crudelitate carceris clausi et in insolutis vinculis peccatorem constricti, solvet et ad vitam divinitatis suae perducet in aeternum (Latine A cap. IV, Tisch. 380). De volle nadruk wordt op het omvangrijke, ja volledige verlies gelegd. Hetzelfde vinden we in het drama terug: ‘5000 Jaar hebben we de hel gevuld, nu is ze leeg’, jammert Lucifer in het Pfarrk. P. (Wackernell 99); ‘Das bei tausent jar ist herkommen, Das hat er alles wider genommen’ (W.P., Fundgr. 305). Uitvoeriger is Red. P.: ‘de heft us alle de zelen untrucket, de de mer wen V dusent [jar] mosten liden unse var; patriarchen unde propheten unde alle de dar mynschen heten, se weren sundich edder nicht: we nemen se al an unse richt. de sint uns al to male untswunden, wente Jhesus heft se untbunden unde brochte se an synes vaders rike ....’ (1059-68). Even later worden dezen tezamen ‘sundich edder nicht’, de hilgen genoemd. Niet alle spelen zijn zo onvolledig. Christus sluit de animae infernales van het Alsf. P. zelfs nadrukkelik van de verlossing uit (7255-62); in het Innsbr. P. tracht een anima infelix, uit zijn afdeling ontsnapt, tevergeefs met de aartsvaders mee te slippenGa naar voetnoot9) (261/4, vgl. Haslinghuis 94).Ga naar voetnoot10) Toch blijkt in de populaire voorstelling de nederdaling geleefd te hebben als een volledige beroving van de hel; en daar kon maar één reactie op volgen: (iedere duivel) ‘bedore de wisen unde de dullen, dat wy de helle wedder vullen!’ (Red. P. 1084/5; vgl. W.P. 306, 11). Hieruit ontstond het ambachtsliedentoneel. De aanloop daartoe was een kleine scène, alleen in de beide het laatst geciteerde spelen aanwezig, waarin de duivels trachtten een van de door Christus geredden vast te houden, natuurlik zonder resultaat.Ga naar voetnoot11) Indirect kwam dit ook in de Descensus voor: de sancti vragen na hun bevrijding Christus Zijn kruis in de hel te plaatsen, als een bewijs van Zijn overwinning, ‘ne praevalerent ministri eius nequissimi aliquem retinere culpatum quem absolverit dominus’ (Latine B cap. X, Tisch. 409). Al was het Evangelium Nicodemi de voornaamste bron van de nederdalingsscène, de laatste was er allerminst een bewerking van. | |
[pagina XV]
| |
In het Klosternb. P. is ze zelfs geheel opgebouwd uit toen al bestaande liturgiese zangen: Cum rex gloriae; Ps. 24 (Vulgata 23); Advenisti desiderabilis; geheel op de wijze dus, waarop het oudste liturgiese drama was gevormd. Dit heeft de gedachte doen ontstaan, dat ook hier misschien een stuk liturgie gedramatiseerd is, en wel de Commemoratio dominicae resurrectionis.Ga naar voetnoot12) Het is waar, dat vermeldingen en duidelike beschrijvingen daarvan niet verder dan de 15e eeuw teruggaan,Ga naar voetnoot13) maar men brengt hiermee in verband een visioen van de kluizenares Wilbirgis te St. Florian (Oostenrijk) uit de twede helft van de 13e, dat inderdaad de indruk maakt van op de processie met er op volgende Visitatio te slaan.Ga naar voetnoot14) Als het gegiste verband werkelik aanwezig is geweest, wordt het ook langs deze weg waarschijnlik, dat het ambachtsliedentoneel in aansluiting op de nederdaling ontstaan is. Immers men vraagt zich af wat de rol van de duivels geweest zal zijn, nadat de processie was binnengetrokken. Aanvankelik sloten zij (nog geesteliken) zich zeker daarbij aan zonder meer, maar toen een wat lossere geest over het kerkelijk drama vaardig werd? Bleven zij geen ogenblik langer in hun duivelse rol? Mij trof in wat Walich Sywaertsz13) schreef: ‘Soo vlieghen de Duyveltgens elck syns weeghs, ende mijn Heer passeert met het cruys door de Helle naet Choor toe, ende de reste volcht nae, niet sonder verbaestheyt [schrik] van eenighe jonghers, die altemet ommekijcken wanneer sij door de Helle passeeren, vreesende ofter noch erghens een Nickertgen in een hoeck was blijven steecken, om haer te betrappen ende met sijn clauwen wech te sleepen.’ Elders vinden we dergelike uitingen niet, maar daar werd de liturgie slechts voor kerkelike doeleinden beschreven. De praktijk zal overal, daar kan men niet aan twijfelen, heel wat te zien hebben gegeven, dat in die liturgie niet was vastgelegd. Zo lijkt het me heel waarschijnlik, dat de als duivels verklede spelers (zie weer W. Sywaertsz) probeerden processiegangers achter te houden; misschien ook werden na afloop van de plechtigheid enkele personen naar het portaal gesleept als Lucifer's nieuwe buit. De weg der hypothese gaat steil naar beneden, het is lastig er op halt te houden. Ik ben me daarvan bewust, maar doe toch nog één stap: wanneer het voorgaande de waarheid nabij komt, is daarmee tevens de tegenstelling opgelost tussen Lucifer's opdracht aan zijn duivels en de uitvoering ervan. De eerste behelst een zorgvuldig-hiërarchiese rij | |
[pagina XVI]
| |
mensenkinderen van paus en keizer tot de armste burger toe; in de laatste komen alleen enkele derde-standers op het toneel. Dit verschil met de dodendansen kan men niet voldoende verklaren uit eerbied voor hogergeplaatsten, een eigenschap die juist in de opdracht geheel afwezig blijkt,Ga naar voetnoot15) maar het heeft er veel van of die opdracht de invloed der dodendansen ondergaan heeft,Ga naar voetnoot16) nadat de uitvoeringsscène al in de praktijk ontstaan was, met de slachtoffers onder het publiek.Ga naar voetnoot17) In enkele spelen past de opdracht meer bij de uitvoering, doordat de hogere standen in algemene termen zijn aangeduid (Erlau IV, Red. P.). Daarmee zijn hier de duivelkomedies niet burgerlik geworden, maar in dit onderdeel aangepast aan het karakter dat ze van de aanvang af hadden.
Door Creizenach is er op gewezen, dat het duivelspel, dat slechts in enkele Duitse stukken en in één Frans volledig bewaard is gebleven, ook elders sporen heeft nagelaten, in Engeland, zelfs in Portugal (III 202: Gil Vicente, ca. 1500). Haslinghuis 120 heeft hier nog een paar gegevens aan toegevoegd,Ga naar voetnoot18) en met onze beide hellespelen wordt Nederland in de rij opgenomen. Hiernaast vond ik wel verschillende bewijzen voor de bekendheid van het motief in ons land, doch slechts één volledige bewerking, op een plaats waar men die niet zou verwachten: als marionettenspel op de Vlaamse kermis. Daar was, voor de oorlog altans, het ‘Helletheater’ aanwezig en kwamen ten aanschouwe van een goedlachs publiek, de duivels met hun slachtoffers aanzeulen. Maurits Sabbe geeft in ‘De Filosoof van 't Sashuis’, blz. 55-65, een kostelike beschrijving van zo'n vertoning (‘Groot Helletheater, anders gezeid In de Ketel’), waarin nog in hoofdzaak de oude typen voorkomen: de witbestoven molenaar, de advokaat, de drinkende muzikant, de dokter, de kokette, de oude vrouw; slechts kleinigheden daarbij zijn 19e-eeuws of verraden andere invloeden (zo heeft de ridderroman aan een van de duivels een naam geleverd: Olivier), de hoofdzaak kon zo uit de middeleeuwse Paasspelen zijn overgenomen. Wanneer, zoals mij gezegd werd, de Vlaamse kermisgangers dit vermaak sinds de oorlog moeten missen, is hier waarschijnlik een der laatste uitlopers van het oude geestelik drama roemloos ter ziele gegaan. Evenmin als in B en G is in het Helletheater nog verband met de Paasgeschiedenis aan te tonen; toch zal de scène ook in dit kader wel in de Nederlanden bekend geweest zijn, bijv. in de verloren Zesde | |
[pagina XVII]
| |
Bliscap van Maria.Ga naar voetnoot18a Hierin moet altans de nederdaling vertoond zijn, aangezien in de Eerste de vaderen in de voorhel God om verlossing smeken. Uit latere tijd noteerde ik een paar scènes, die bekendheid met de duivelkomedie doen veronderstellen. In het Spel van Judith (R. Roos), ao 1642, zendt Nabuchodonosor zijn boden uit om alle steden onderwerping aan te zeggen, en tiert, vloekt en raast als ze niet spoedig terugkomen, vgl. Red. P. 1152 vlgg. Typerend voor de sfeer van dit stuk is, dat Holofernes, de veldheer, zweert bij ‘Lucifer's ketene’. In de ‘Ontrouwe Rentmeester’ (Roode Roos), zendt de koning dienaren uit om zijn rentmeesters te kontroleren; hierop volgt een rechtsgeding tegen de ongetrouwen. Trauwe tenslotte, uit dezelfde bundel, is veel duideliker verwant. Het bevat ook een mandaat (zie G 1, A); Allen Ambachten en Allen Staeten treden er in op en hun verantwoording tegenover keizer Wereld herinnert soms letterlik aan de tekst van B en G. In de aantekeningen hierachter is er dan ook menigmaal uit geciteerd. Deze drie spelen maken wel waarschijnlik, dat men in Hasselt het het duivelspel gekend heeft. In Hooft's Geeraerdt van Velsen (ao 1617) vindt men de scène waarin duivel Twist zijn dienaren Geweldt en Bedroch oproept, 137-62; Geweldt in zijn brallende grootspraak doet aan Satan denken (220-43). Voorbeelden van deze soort zijn er waarschijnlik wel meer te vinden; zij bewijzen, wat ook uit de ontwikkeling van de kwakzalversfiguur in de kluchten gebleken is,Ga naar voetnoot19) dat in het drama der rederijkers, en zelfs in het 17e-eeuwse klassieke, de sporen van het middeleeuws geestelik toneel nog lang te volgen zijn. Een paar plaatsen die direkter verband lijken aan te tonen, bevatten Jan Vos' Klucht van Oene (ao 1642) en de Klucht van de Levendighe Doot of Bedrogen Kassier van M. Grambergen, op de Amsterdamse schouwburg gespeeld in 1648. In beide krijgt de hoofdpersoon in een droom een kijkje in de hel, en ziet daar vele zondaren gekweld worden op een wijze, die met hun overtredingen verband houdt. Dergelike dromen waren uiteraard geen oorspronkelik dramaties motief, maar de opsomming der ongelukkigen doet hier aan het duivelspel denken. Of ‘tSpel van de Duyvel in de Werlt’ verwant was met de onze, is niet te gissen. Het werd door Trou Moet Blijcken opgevoerd, St. Jan 1594, gevolgd door de Cluyt van Goossen Tayaert (T.M.B. G3); de tekst bleef niet bewaard. |
|