TS. Tijdschrift voor tijdschriftstudies. Jaargang 2013
(2013)– [tijdschrift] TS– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
AbstractDe Hervorming, issued as a weekly between 1873 and 1926, and as a monthly from 1927 to 1934, was one of the most important religious magazines in the Netherlands. It wanted to promote the interests of so-called ‘Protestant modernists’ or ‘liberal Protestants’, whose community of faith was characterised by differences between members of the Dutch Reformed Church and members of other denominations, between churchgoers and non-churchgoers, between ‘monists’ and ‘dualists’, between political liberals and socialists, and between laymen and ‘religious professionals’ such as theologians. This article investigates how the editors of De Hervorming dealt with the multiformity of Dutch liberal Protestantism, and how they attempted to do justice to all - often conflicting - opinions and convictions that existed among modernists, and to be opinion leaders themselves at the same time. A systematic and complete analysis of all sixty-two volumes of De Hervorming not only sheds light upon the thematic preoccupations of Dutch Protestant modernists, but also shows how the magazine's editors tried to create a strong sense of unity among liberal Protestants, without harming the varicoloured character of the modernist community. | |
KeywordsDe Hervorming, liberal Protestantism, periodical press, authoritativeness, representativity, pluriformity
‘Le journal est un monsieur’ is in de loop der decennia uitgegroeid tot een gevleugelde uitdrukking.Ga naar voetnoot1 Dit spreekwoord, in het Nederlands vertaald als ‘de krant is een meneer’, mag dan wel verworden zijn tot een cliché, in de geschiedenis van de periodieke pers is het niet op eenduidige wijze geïnterpreteerd. In de eerste plaats is het gebruikt om het publiek eraan te herinneren dat een periodiek nooit een neutrale afspiegeling van de werkelijkheid vormt, maar door de wijze waarop nieuwsfeiten worden geselecteerd, gepresenteerd en becom- | |
[pagina 38]
| |
mentarieerd altijd het stempel draagt van de redactie die haar heeft samengesteld.Ga naar voetnoot2 Tot ver in de twintigste eeuw stond aan het roer van een dag-, week- of maandblad vaak letterlijk één ‘meneer’:Ga naar voetnoot3 in veel gevallen stippelde de uitgever, eigenaar of hoofdredacteur eigenmachtig de koers uit.Ga naar voetnoot4 Het spreekwoord is ook op een andere manier uitgelegd: wanneer een blad door gedegen nieuwsgaring, scherpe nieuwsduiding en kritische onderzoeksjournalistiek de aandacht op zich vestigt, kan het de reputatie verwerven van een ‘instituut’ dat ontzag bij gezagsdragers afdwingt en een leidende rol in het openbare leven of een specifiek maatschappelijk domein bekleedt.Ga naar voetnoot5 Feministische (pers)historici hebben het gezegde een derde betekenis gegeven, door het te hanteren als aforisme dat hun onvrede over het ‘monopolie’ van mannen op publieke opinievorming kernachtig onder woorden bracht.Ga naar voetnoot6 De toenmalige kerknieuwsredacteur van het liberale dagblad Het Vaderland heeft het gezegde ‘de krant is een meneer’ wel héél letterlijk genomen. Alsof hij met een overleden hoogwaardigheidsbekleder van doen had, wijdde J.J.M.Ga naar voetnoot7 op 29 december 1934 een als in memoriam vormgegeven artikel aan het kort tevoren voor de laatste maal verschenen blad De Hervorming. Dit persorgaan, vanaf zijn ontstaan in 1873 tot en met 1926 als weekblad en vervolgens tot en met 1934 als maandblad uitgegeven, stelde zichzelf ten doel de belangen te behartigen van allen die zich rekenden tot de zogeheten ‘moderne richting’ of het ‘vrijzinnig-protestantisme’, een veelvormige stroming van kerkelijke, randkerkelijke en buitenkerkelijke godsdienstigen met onorthodoxe opvattingen over conventionele christelijke leerstellingen en gebruiken. Alle drie hierboven genoemde exegeses van de spreuk ‘de krant is een meneer’, zo blijkt uit het stuk van J.J.M., zijn op deze periodiek van toepassing. De Hervorming was een ‘meneer’ in díe zin dat, met uitzondering van de periode 1918-1924, één verantwoordelijk redacteur de koers van het tijdschrift bepaalde en het daarmee van een sterk persoonlijk cachet voorzag. Ook het feministische verwijt dat de pers lang een mannenbolwerk is gebleven, treft De Hervorming met terugwerkende kracht: hoewel vrouwen af en toe kopij aanleverden en er ernstig naar hun standpunten en opinies werd geluisterd, waren het theologen en predikanten - professies die tot het begin van de twintigste eeuw aan mannen waren voorbehouden en ook nadien nog geruime tijd in het gros der gevallen door mannen werden | |
[pagina 39]
| |
uitgeoefend - die het overgrote deel van de artikelen schreven. Daarnaast valt De Hervorming in retrospectief met reden als een ‘meneer’ te etiketteren, omdat het, in de woorden van J.J.M., niet alleen ‘jarenlang het toonaangevende blad der Moderne richting uitmaakte’, maar zich tevens tot ‘het representatieve blad van onze richting’ wist te ontwikkelen.Ga naar voetnoot8 Afgaande op deze typeringen, heeft het blad enerzijds een leidende rol in de moderne richting kunnen spelen, terwijl het anderzijds kennelijk aan alle meningen en overtuigingen die binnen dit bontgeschakeerde segment van het Nederlandse protestantisme leefden, gelijkelijk recht heeft weten te doen. Dat het geen sinecure moet zijn geweest in modern-godsdienstige kring de toon te zetten zonder daarbij afbreuk te doen aan het pluriforme karakter van het vrijzinnig-protestantisme, blijkt wel uit het afscheidswoord waarmee de Nieuwe Rotterdamsche Courant, enkele dagen vóór Het Vaderland, De Hervorming vaarwel had gezegd: het liberale dagblad uit Rotterdam meende De Hervorming het best te kunnen kenschetsen als ‘het kampperk (...) van de vertegenwoordigers der verschillende richtingen en standpunten onder de modernen.’Ga naar voetnoot9 Om leiding aan de gefragmenteerde groep ‘modernen’ of ‘vrijzinnigen’ te kunnen geven, was het noodzakelijk dat er bij dezen, in welke mate dan ook, gevoelens van eenheid of op zijn minst tekenen van geestverwantschap aanwezig waren. Bovendien zou De Hervorming nooit een dominante positie in moderne kring hebben kunnen bekleden, indien zij niet een zeker gezag bij een significant deel van de Nederlandse vrijzinnigheid zou hebben verworven. Wilde het blad die positie behouden, dan diende het in de moderne richting nochtans niet té uitgesproken partij te kiezen of stelling te nemen. Deze spanningsvolle balanceerverhouding tussen het aankweken en instandhouden van een saamhorigheidsgevoel en het rekening houden met vergaande pluraliteit staat in dit artikel centraal. In een vooral beschrijvend exposé heeft C.M. van Driel reeds de uitwendige, institutionele geschiedenis van De Hervorming opgetekend, daarbij focussend op de wisseling van hoofd-/eindredacteuren en schommelingen in het abonneetal.Ga naar voetnoot10 Onderhavig artikel wil evenwel meer inhoudelijk en meer beschouwend naar De Hervorming kijken.Ga naar voetnoot11 Als belangrijkste en lange tijd het enige journalistieke discussie- en ontmoetingsplatform in de moderne richting, heeft De Hervorming méér dan enig ander tijdschrift het aangezicht van de vrijzinnigheid in Nederland bepaald en haar ontwikkelingsgang beïnvloed. Na een korte contextualisering van De Hervorming in het kerk- en perslandschap van destijds en een beknopte karakterisering van de diverse schakeringen waaruit de moderne richting was samengesteld, zal ik nagaan welk beeld van het vrijzinnig-protestantisme uit de | |
[pagina 40]
| |
62 jaargangen van De Hervorming oprijst en in het bijzonder hoe de periodiek zich van de verschillen in de door haar beoogde achterban rekenschap gegeven heeft. Afb. 1: Enkele koptitels van De Hervorming door de jaren heen.
| |
De moderne richting: haar hoofdorgaanIn december 1868 en januari 1869 verschenen in diverse landelijke en regionale kranten advertenties en berichtjes ter aankondiging van de verschijning van een nieuw opinietijdschrift: het Nieuw Kerkelijk Weekblad. De uitgifte van deze periodiek was een initiatief van enkele predikanten uit de Zaanstreek, bedoeld om de moderne richting te voorzien van een podium tot uitwisseling en popularisering van opvattingen die binnen haar brede bedding stroomden.Ga naar voetnoot12 Aanhangers van deze jongste loot aan de protestantse stam behoorden niet allen tot dezelfde kerkelijke gezindte: modernen bewogen zich in de Algemene Doopsgezinde Sociëteit (ads), de Remonstrantse Broederschap, de Evangelisch-Lutherse Kerk (elk) - gedrieën aangeduid als ‘dissenterkerken’ -, later ook in de Vrije Gemeente - in 1877 opgericht als opzichzelfstaande geloofsgemeenschap in Amsterdam - en buiten het kerkelijke domein, maar vooral in de Nederlandse Hervormde Kerk (nhk). In deze laatste denominatie, waartoe in de negentiende eeuw meer dan de helft van de Nederlandse bevolking behoorde,Ga naar voetnoot13 | |
[pagina 41]
| |
hadden zij te maken met felle tegenstand van orthodoxe kerkleden, van wie een strijdbaar deel zich in 1864 had georganiseerd in de ‘Confessionele Vereniging’. Het Nieuw Kerkelijk Weekblad wilde dan ook niet alleen modernen de gelegenheid geven met elkaar in discussie te treden en hun denkbeelden in ruimere kring te verspreiden, maar tevens weerstand bieden aan deze organisatie. Dit kwam krachtig tot uitdrukking in de naam van het tijdschrift: het wilde expliciet fungeren als moderne tegenhanger van het sinds 1865 bestaande, in confessionele geest geredigeerde Kerkelijk Weekblad.Ga naar voetnoot14 De vijandelijkheden tussen confessionelen en modernen namen dusdanige vormen aan dat laatstgenoemden in 1870, naar analogie van de Confessionele Vereniging en in navolging van een samenwerkingsverband van modernen in Duitsland,Ga naar voetnoot15 onder de naam ‘Nederlandse Protestantenbond’ (npb) een organisatie oprichtten die dezelfde doelen nastreefde als het Nieuw Kerkelijk Weekblad.Ga naar voetnoot16 Het mag derhalve weinig verbazing wekken dat het tijdschrift, op 2 januari 1873 herdoopt in De Hervorming, met ingang van 11 november 1875 officieel in handen kwam van de npb. Na ietwat moeizame eerste jaren wist het blad in de volle breedte van de moderne richting zijn invloed te doen gelden en stevig weerwerk te bieden aan antimoderne uitlatingen van orthodoxe bladen als De Heraut, De Standaard en het Wageningsch Weekblad.Ga naar voetnoot17 In de laatste decennia van de negentiende eeuw rolden weliswaar enkele andere organen met wortels in de moderne richting van de pers - zoals het Theologisch Tijdschrift, waarin wetenschappelijke opstellen van godgeleerden verschenen, en het blad Nieuw Leven, dat zich met eenvoudig geschreven artikelen op ‘volkskringen’ richtteGa naar voetnoot18 - maar De Hervorming was niettemin de enige vrijzinnig gezinde periodiek die modernen de ruimte bood voor onderlinge gedachtewisseling over sterk uiteenlopende onderwerpen en onomwonden polemiseerde met andersdenkenden. Na 1900 kwam daarin verandering: De Hervorming zag zich vanaf dat moment, door tendenties van kringvorming in de moderne richting, geconfronteerd met de publicatie van een stijgend aantal geestverwante opiniebladen, zowel met een landelijke verspreiding, bijvoorbeeld Teekenen des Tijds, De Stroom en De Smidse,Ga naar voetnoot19 als met een regionale en plaatselijke uitstraling. Als consequentie van de aldus ontstane concurrentieslag in de vrijzinnige pers en de wens van de npb de berichtgeving van het blad primair te beperken tot bondsaangelegenheden, ging de frequentie waarmee De Hervorming verscheen, begin januari 1927 omlaag van eens in de week naar eens in de maand. Acht jaar later was de rol van het blad definitief uitgespeeld. Ofschoon in de afgelopen jaren de digitalisering een hoge vlucht genomen heeft, is De Hervorming (nog?) uitsluitend in gedrukte vorm te raadplegen. Terwijl een geschiedkundige | |
[pagina 42]
| |
die onderzoek verricht naar het verleden van het orthodox-protestantisme, uit een goed geconserveerd bronnenreservoir kan putten, laat de archivering van vrijzinnig-protestantse historische documenten zeer te wensen over. Zo is het blad De Hervorming, door chroniqueurs van de Nederlandse moderne richting als K.H. Roessingh (1886-1925) en J. Lindeboom (1882-1958) nota bene gebruikt als belangrijkste bron van informatie,Ga naar voetnoot20 in geen enkele archief- of bibliotheekinstelling in zijn geheel beschikbaar. Bovendien is geen redactiearchief bewaard gebleven. Om die reden heb ik besloten een fotodatabank van dit tijdschrift aan te leggen, door bezoeken te brengen aan de diverse erfgoedcentra die nummers van De Hervorming in hun bezit hebben, en de aanwezige exemplaren handmatig te fotograferen. Dit heeft mij in staat gesteld de volledige 62 jaargangen, die tezamen ongeveer 20.000 bladzijden tellen, één voor één te bestuderen. Afb. 2: Hoofdredacteuren van het Nieuw Kerkelijk Weekblad en De Hervorming.
| |
De moderne richting: haar inwendige veelvormigheidDe moderne richting - tot ongeveer 1900 tevens aangeduid als de ‘modern-godsdienstige richting’ en de ‘nieuwe richting op godsdienstig gebied’, waarna de term ‘modern’ meer en meer plaatsmaakte voor het begrip ‘vrijzinnig’Ga naar voetnoot21 - ontstond in de jaren vijftig en zestig van de negentiende eeuw als kerkelijke en maatschappelijke pendant van de ‘moderne | |
[pagina 43]
| |
theologie’. Deze internationale vernieuwingsbeweging binnen de academische godgeleerdheid, opgekomen rond 1835,Ga naar voetnoot22 paste de historisch-kritische hermeneutiek van de nog jonge geschiedwetenschap toe op de Bijbelse verhalen en trachtte haar voordeel te doen met de resultaten van contemporain natuurwetenschappelijk onderzoek en met eigentijdse wijsgerige inzichten. Bijgevolg bleek de dualistische, supranaturalistische wereldbeschouwing die het christendom tot dan toe had gekenmerkt, niet langer houdbaar: moderne theologen verwierpen de traditionele christelijke visie dat God enerzijds en mens en wereld anderzijds zich oppositioneel tot elkaar verhielden en ontkenden de letterlijkheid van iedere Bijbeltekst die indruiste tegen de menselijke rede en de wetten der natuur. De in het Oude en Nieuwe Testament geboekstaafde ‘bovennatuurlijke’ ingrepen - wonderen - en andere ongelooflijke voorvallen dienden volgens moderne theologen niet als betrouwbare beschrijvingen van historische feiten te worden beschouwd, maar als mengeling van dichterlijke vrijheden, symboliek en verkeerd geïnterpreteerde gebeurtenissen. Moderne theologen gaven de rede geen alleenheerschappij in het geloofsleven: ervaring en gevoel hadden daarin net zoveel waarde, zij het dat religieuze sentimenten huns inziens alleen uitdrukking zouden mogen krijgen in beeldentaal die de toets van wetenschappelijkheid kon doorstaan. De moderne richting, met de moderne theologie geschaard onder de gezamenlijke noemer ‘modernisme’,Ga naar voetnoot23 streefde ernaar de uitkomsten van modern-theologische Schriftkritiek in het kerkelijke domein geaccepteerd te krijgen en een levens- en wereldbeschouwing op te bouwen die in de pas zou lopen met eigentijdse culturele en maatschappelijke ontwikkelingen.Ga naar voetnoot24 Alleen op die manier, zo meenden ‘modernen’, zou de christelijke godsdienst ook voor toekomstige generaties aannemelijk blijven en haar rol als draagster van zedelijkheid en opperste beschaving kunnen behouden.Ga naar voetnoot25 De moderne richting stoelde ten diepste op slechts één basisprincipe: absolute eerbiediging van het individuele geweten, door haar beschouwd als kernbeginsel van het protestantisme. Noch aan de letterlijke tekst van de Bijbel, noch aan leerstellige documenten (zogeheten ‘belijdenisgeschriften’), noch aan kerkelijke voorschriften kwam het gezag toe te dicteren hoe iemand zou moeten geloven: een individu zou volledig vrij moeten zijn om zélf, daarbij handreikingen gedaan door bevindingen van de moderne theologie, tot een persoonlijke geloofsovertuiging te komen. Om die reden vormde het vrijzinnig-protestantisme een amalgaam van uiteenlopende, soms zelfs tegenstrijdige geloofsbegrippen en godsbeelden. De onordelijke aanblik die de moderne richting dienovereenkomstig bood, werd in vrijzinnige kring zelf, zo blijkt uit een integrale analyse van De Hervorming, overzichtelijker gemaakt door de verschillen tussen modernen tot een vijftal tegenstellingen te reduceren. | |
[pagina 44]
| |
Ten eerste werd de kerkgenootschappelijke fragmentatie binnen de moderne richting teruggebracht tot een dichotomie tussen leden van de Nederlandse Hervormde Kerk en lidmaten van andere kerkgenootschappen. Ten tweede maakte De Hervorming een onderscheid tussen ‘kerkse’ modernen, voor wie kerkgang een onmisbaar bestanddeel van het geloofsleven vormde, en rand- en buitenkerkelijke modernen, wier godsdienstbeleving gedeeltelijk of geheel buiten het georganiseerde kerkendom omging. Vrijzinnigen werden, ten derde, gedifferentieerd naar geestelijke oriëntatie: tegenover modernen met een intellectualistische geloofsovertuiging (naar wie vanaf ongeveer 1900 als ‘links-’ of ‘oud-modernen’ verwezen werd) stonden modernen met een meer mystieke godsdienstigheid (‘malcontenten’ of ‘rechts-modernen’). Ten vierde bestond in het Nederlandse vrijzinnig-protestantisme een tweedeling tussen modernen met een liberale politieke gezindheid en modernen met socialistische sympathieën. Een vijfde en laatste onderscheid werd gemaakt tussen theologen, predikanten en godsdienstonderwijzers enerzijds en ‘leken’ anderzijds.Ga naar voetnoot26 Deze vijf contrasten maakten een categorisering van modernen mogelijk in tien schakeringen, die in alle denkbare combinaties konden voorkomen. De navolgende paragrafen nemen deze tegenstellingen afzonderlijk nader onder de loep en besteden specifiek aandacht aan de wijze waarop De Hervorming met het veelvormige karakter van de moderne richting is omgegaan. | |
Kerkgenootschappelijke differentiatie: hervormden en niet-hervormdenDoor het in moderne kring unaniem beleden beginsel dat de geloofsovertuiging en gods-perceptie van een individu nooit één-op-één overeenkomen met die van een ander, valt geen eenduidige definitie te geven van wat ‘geloven’ in vrijzinnige zin precies inhield. De afwezigheid van een dergelijke begripsomschrijving maakt het op haar beurt vrijwel ondoenlijk de getalsterkte van de moderne richting tussen 1870 en 1940 vast te stellen. Ledenbestanden van kerkgemeenschappen waarvan modernen deel uitmaakten, kunnen om bijkomende redenen slechts in beperkte mate verheldering bieden: de moderne richting omvatte naast kerkleden immers een onbekend, ofschoon significant aantal buitenkerkelijken, terwijl sommige denominaties een niet-vrijzinnige minoriteit (in het geval van de Algemene Doopsgezinde Sociëteit) of majoriteit (in het geval van de Evangelisch-Lutherse Kerk en de Nederlandse Hervormde Kerk) kenden. Wat evenwel boven iedere twijfel verheven is, is dat de moderne richting in de ruim zes decennia waarin De Hervorming verschenen is, grotendeels - volgens een observatie van predikant D. Drijver in 1927 zelfs voor ‘ongeveer zeven achtste’ deelGa naar voetnoot27 - uit leden van de Nederlandse Hervormde Kerk bestond. In de jaren 1870 besteedde De Hervorming hoofdzakelijk aandacht aan hetgeen op het hervormde erf voorviel. Naast de omstandigheid dat Nederlands-hervormden binnen de | |
[pagina 45]
| |
moderne richting de leden van andere kerkgemeenschappen in aantal overvleugelden, was een tweede factor daaraan debet: De Hervorming geleek destijds nog veel op het Nieuw Kerkelijk Weekblad, dat vrijzinnigen een journalistiek verdedigingswapen in handen wilde geven in hun strijd tegen het confessionalisme. Deze woedde in de Hervormde Kerk het hevigst. Naast artikelen, nieuwsberichten, redactionele commentaren en ingezonden brieven over hervormd-kerkelijke actualiteiten, deed het blad consequent en gedetailleerd verslag van kerkgemeentelijke (lokale), classicale (regionale) en synodale (landelijke) vergaderingen die binnen de nhk een scala aan kwesties behandelden en iets weg hadden van gereguleerde veldslagen in de eindeloze loopgravenoorlog tussen vrijzinnige en orthodoxe hervormden. De berichtgeving over nieuwsfeiten uit andere kerken stak daarbij schril af, zo schreef een doopsgezinde lezer in 1879 aan de hervormde hoofdredacteur Hugenholtz: ‘De Hervorming deelt zelden of nooit, ik geloof inderdaad het laatste, iets mede uit onze doopsgezinde wereld.’ In plaats van daarover zijn beklag te doen, vond de inzender in kwestie dit echter niet meer dan ‘natuurlijk’: Het geheel vrije gemeenteleven, dat in uwe kerk zoveel harten en dus ook pennen in beweging brengt van wie 't nastreven, dat bezitten wij reeds sints een paar eeuwen; daarover is bij ons nooit iets nieuws te zeggen. [...] Dat wij verder volstrekt niet onverschillig aanzien wat in de vaderlandsche kerk [d.i. de Hervormde Kerk, tk] plaats grijpt, en een geopend oog houden voor de plichten die daaruit voor ons kunnen worden geboren: geloof dat gerust.Ga naar voetnoot28 De attitude die uit dit citaat spreekt, is exemplarisch voor de wijze waarop de modernen uit verschillende kerkgenootschappen zich tegenover elkaar positioneerden. Enerzijds voelden modernen uit de ene denominatie zich met modernen uit andere kerkverbanden verbonden en ervoeren zij dier treurnis over hatelijkheden van confessionele kerkgenoten als gedeelde smart. Anderzijds waren zij ervan overtuigd dat hun eigen kerkgemeenschap het vrijzinnigst was en dat door confessionelen bestookte vrijzinnigen uit andere kerkelijke kringen er verstandig aan deden zich bij hen aan te sluiten. Sommige leden van hervormde gemeenten waar confessionelen de scepter zwaaiden, zagen aansluiting bij de Remonstrantse Broederschap, de Algemene Doopsgezinde Sociëteit of de Evangelisch-Lutherse Kerk inderdaad als aantrekkelijk alternatief en gingen, vooral in de jaren 1880-1890, over naar één van de dissenterkerken.Ga naar voetnoot29 Verreweg de meeste hervormde modernen maakten deze overstap | |
[pagina 46]
| |
evenwel niet en zagen de uitdunning van hun gelederen met lede ogen aan: hoe kleiner zij in aantal waren, hoe minder stootkracht zij tegen het confessionalisme in de nhk konden aanwenden. Volgens een groeiende groep vrijzinnig-hervormden zou de npb in diverse plaatsen exodussen vanuit de lokale hervormde gemeenten naar andere kerken gefaciliteerd hebben.Ga naar voetnoot30 Ook onder remonstranten en doopsgezinden zwol onbehagen over de Protestantenbond aan. De betrekkingen tussen de npb en de vrijzinnige kerkgemeenschappen aan de ene kant en tussen de kerkelijk-moderne groeperingen onderling aan de andere kant raakten als gevolg van deze ontwikkelingen danig bekoeld en verkregen in stijgende mate het karakter van concurrentieverhoudingen. In een proces dat het best als ‘kerkelijke wending’ te omschrijven valt, nam vanaf het midden van de jaren negentig de gerichtheid op de eigen denominatie zowel aan dissenterzijde als bij vrijzinnig-hervormden toe. In de kring van laatstgenoemden ontstonden op provinciaal en lokaal niveau kerkgebonden pendanten van npb-afdelingen, in 1913 ondergebracht in de landelijke ‘Vereniging van Vrijzinnige Hervormden’, en verscheen in de vorm van het Weekblad voor de Vrijzinnige Hervormden in 1908 een eveneens kerkgebonden tegenhanger van De Hervorming. Laatstgenoemd blad besloot, als reactie hierop, zijn toch al grote aandacht voor de nhk explicieter te maken - zo introduceerde vaste redactiemedewerker S.K. Bakker (1875-1918) begin 1914 een nieuwe rubriek onder de titel ‘In en om de Hervormde Kerk’ -, maar kon niet verhinderen dat het bij een deel van het vrijzinnig-hervormde lezerspubliek uit de gunst raakte. Hoewel De Hervorming, als orgaanvan de npb, niet alleen hervormde lezers kende en niet uitsluitend over nhk-gerelateerde onderwerpen wilde berichten, heeft het blad ook na zijn begintijd een sterke focus op de Nederlandse Hervormde Kerk behouden. Artikelschrijvers in De Hervorming betoogden dat daaraan niet louter een pragmatische keuze ten grondslag lag, maar evenzeer een principiële. Zij rechtvaardigden de gerichtheid van het tijdschrift op de nhk door te wijzen op de positie die dit kerkgenootschap in het Nederlandse volksleven innam. Als voormalige van staatswege geprivilegieerde kerk en - tot de jaren twintig van de twintigste eeuw, toen de Rooms-Katholieke Kerk haar in ledental voorbijstreefdeGa naar voetnoot31 - als grootste kerkverband in Nederland, heeft de Hervormde Kerk een enorm stempel op de historie, de cultuur, het volkskarakter en de inrichting van de publieke ruimte gedrukt. Vrijwel ieder dorp boven de grote rivieren en vrijwel iedere stad in het gehele land bezat een hervormde kerk. Wilden modernen alle lagen van de bevolking met hun blijde boodschap van vrije vroomheid bereiken, dan was een nadrukkelijke aanwezigheid in de Hervormde Kerk onontbeerlijk. Ieder succesvol wapenfeit van modernen in deze denominatie, zo erkenden zelfs niet-kerkgezinde redacteuren van De Hervorming, zette de toegangspoort tot | |
[pagina 47]
| |
het volk wijder open en ging daarom alle ondogmatische gelovigen in den lande aan.Ga naar voetnoot32 Verzwakking van het vrijzinnige element in de Hervormde Kerk zou immers een afzwakking van de invloed van de moderne richting op de Nederlandse samenleving betekenen. Dat, accentueerde De Hervorming, zou niet-hervormde modernen niet onverschillig mogen laten. | |
Kerkelijke betrokkenheid: kerkse en niet-kerkse modernenTegenover de hierboven geanalyseerde, divers samengestelde groep ‘kerkse’ modernen stond een al even veelkleurige schare van modernen die vanwege principiële bezwaren tegen de kerk als machts- en gezagsinstituut of uit misnoegdheid over de weinig broederlijke wijze waarop confessionele kerkgenoten hen bejegenden, zelden kerkelijke bijeenkomsten bezochten of hun kerklidmaatschap hadden opgegeven. Een deel van deze groep rand- en onkerkelijke modernen was lid van de npb of van de Vrije Gemeente te Amsterdam, die zich, in weerwil van haar naam, eveneens met klem als een vereniging en niet als een kerk-gemeenschap afficheerde; een ander deel maakte van geen enkele geloofsgroepering deel uit, maar droeg het vrijzinnig-protestantisme wel genegenheid toe. Hoewel zij een minderheid vormden, waren de niet-kerkse of niet-kerkelijk gezinde modernen talrijk genoeg om gehoord te worden. De Protestantenbond bevond zich in een spagaat: met het ene been stond hij in het kerkelijke domein, met het andere been daarbuiten. Wanneerde npb zijn aandacht te veel op versterking van het vrijzinnige element in de kerkgenootschappen zou richten, zou hij de adhesie van rand- en buitenkerkelijke modernen verliezen, terwijl hij met een té geprononceerde antikerkelijke opstelling kerkgaande vrijzinnigen voor het hoofd zou stoten. Nochtans gaven de hoofdredactionele artikelen in bondsorgaan De Hervorming volgens J. Lindeboom aanvankelijk weinig blijk van kerkelijke gezindheid. Over de beginperiode van De Hervorming schrijft hij: opgericht als Nieuw Kerkelijk Weekblad, gewijd aan de belangen van de vrijzinnigen in de Hervormde Kerk, werd het blad, eerst onder de redactie van Van HamelGa naar voetnoot33 [sic - bedoeld is: H.C. Lohr, tk], daarna onder die van F.W.N. Hugenholtz, steeds meer de periodiek, die van de bevordering van vrijzinnig-godsdienstige belangen binnen de kerkgenootschappen evolueerde naar die van wat daar buiten gelegen was - straks naar wat met die belangen in strijd was.Ga naar voetnoot34 | |
[pagina 48]
| |
Als halfbroer van Ph.R. Hugenholtz (1821-1889) en P.H. Hugenholtz jr. (1834-1911), die in 1877, na met een honderdvijftigtal medestanders de Nederlandse Hervormde Kerk te hebben verlaten, de Vrije Gemeente oprichtten, betoonde de toenmalige hoofdredacteur van De Hervorming, ofschoon zelf de nhk trouw blijvend, veelvuldig sympathie voor antikerkelijke strevingen; zozeer zelfs dat lezers hem ervan verdachten ‘geen vuriger wensch (...) te koesteren dan dat onze Ned. Herv. Kerk uiteenspatte en het een ten hoogste deerniswaardig verschijnsel [te] acht[en], indien bij een modern predikant van de oude liefde voor die kerk ook nog maar een sprankje is overgebleven.’Ga naar voetnoot35 Lindeboom noemt Van Loenen Martinet eveneens een ‘anti-kerkelijke hoofdredacteur’, gedurende wiens eerste jaren als eindsamensteller ‘de toon van sommige Bondsvrienden, van het Bondsorgaan, een geest ademden die den kerken weinig welgezind was.’Ga naar voetnoot36 Vanaf 1900 sloeg de toon van De Hervorming met betrekking tot kerkelijke aangelegenheden merkbaar om. De overtocht naar andere kerkgenootschappen en algehele kerkverlating van duizenden Nederlands-hervormde modernen brachten de gedecimeerde groepen vrijzinnigen in de nhk ertoe zich te concentreren op lijfsbehoud en versterkten tegelijkertijd het zelfbewustzijn van de dissentergemeenschappen. De kerk als instituut kreeg daardoor in modern-godsdienstige kring meer waarde. Had Van Loenen Martinet in 1889 nog verklaard dat de maatschappij in de plaats van de kerk was getreden als voornaamste arbeidsveld voor modernen,Ga naar voetnoot37 en in overeenstemming daarmee in het navolgende decennium hoofdzakelijk over sociale kwesties geschreven, in de beginjaren van de twintigste eeuw dwong de ‘kerkelijke wending’ in de moderne richting hem ertoe de focus van De Hervorming naar het ecclesiastische domein te verleggen. Ondanks de aansporingen van enkelen breed georiënteerd te blijven, raakte de moderne richting meer en meer in zichzelf gekeerd. Zij dreigde haar voeling met nieuwerwetse vormen van godsdienstigheid die geheel buiten het kerkelijk leven omgingen en net als het modernisme weinig leerstellig omlijnd waren, grotendeels te verliezen. Het vijfmanschap dat aan het begin van het interbellum De Hervorming redigeerde, achtte het daarom nodig plaats te bieden aan vertegenwoordigers van ‘occultistische’ stromingen als theosofie, spiritisme en Christian Science, in een poging ‘rapport te krijgen’ met dergelijke varianten van niet-kerkelijke, niet-christelijke ‘vrijzinnige’ spiritualiteit.Ga naar voetnoot38 Hoewel deze geloofsovertuigingen volgens mederedacteur Van Mourik Broekman de potentie bezaten de godsdienstige belangstelling bij velen te doen ontbranden,Ga naar voetnoot39 waren niet alle lezers daarvan overtuigd. Tussen 1918 en 1924 ontspon zich in De Hervorming dan ook een discussie, die zich toespitste op het spiritisme, over de vraag of het wenselijk zou zijn de grenzen van de moderne richting zó ver op te rekken dat zij ook | |
[pagina 49]
| |
aanhangers van occultistische religiositeit zou omvatten. Aan deze gedachtewisseling kwam in 1925 abrupt een einde; voor al wat op het kerkelijke én buitenkerkelijke godsdienstige leven betrekking had en niet rechtstreeks met de Protestantenbond te maken had, was op last van het npb-hoofdbestuur in De Hervorming niet langer plaats. De mate waarin de redactie zich kerkelijk betrokken betoonde, en de wijze waarop zij met de differentiatie tussen kerkelijke en niet-kerkelijke modernen omging, leidden niet zelden tot wrevel bij een deel van de lezers van De Hervorming. Doordat het evenwel aan alle vrijzinnigen de gelegenheid bood zich te uiten, wist het blad zijn lezers uit de volle breedte van de moderne richting te rekruteren. | |
Geestelijke oriëntatie: intellectualistische en mystiek aangelegde modernenRond 1870 kon I. Hooykaas sr. (1837-1894) de Nederlandse vrijzinnigen op basis van verschillen in geestelijke oriëntatie in drie categorieën indelen: ’1o zij, voor wie het intellekt, 2o zij, voor wie het gemoed, 3o zij, voor wie de zedelijke ervaring de hoofdbron is der godskennis.’Ga naar voetnoot40 Modernen van het eerste en tweede type vormden samen de zogeheten ‘intellectualistische’ schakering binnen het vrijzinnig-protestantisme. Hoewel er onder hen verschil van mening bestond over de vraag of geloof in God ten diepste gerechtvaardigd wordt door het verstand of het gevoel, waren zij het erover eens dat bestudering van natuurverschijnselen noodzakelijkerwijs tot de erkenning van het bestaan van God moet leiden en dat het menselijke gevoelsleven eveneens van Zijn bestaan getuigt. Volgens modernen van het derde type wordt het bestaan van God noch door de menselijke rede, noch door menselijke gemoedsaandoeningen, maar door de menselijke behoefte aan geloof gelegitimeerd. In iedere mens, zo stelden zij, huist een streven naar ‘heiligheid’, een verlangen om verlost te worden van de gebrekkigheid die het menselijk wezen eigen is, op grond waarvan de mens ertoe komt in een Hogere Macht te geloven. Vrijzinnigen die dit poneerden, kwamen bekend te staan als ‘ethisch-modernen’ - ethisch, omdat het streven naar heiligheid concreet gestalte kreeg in zedelijke zelfperfectionering, in het doen van het goede en het vlieden van het kwade. Wat ‘goed’ en wat ‘kwaad’ is, leert de mens door te luisteren naar de stem van zijn geweten.Ga naar voetnoot41 Dit laatste onderschreven intellectualistische modernen evenzeer. Zij meenden evenwel niet dat de mens naar de stem des gewetens in hem moest luisteren om uit een staat van aangeboren gebrekkigheid verlost te worden, maar dat gebrekkigheid voortkomt uit een tekort aan kennis over de goddelijke aanleg van de mens en over de wijze waarop een mens zou moeten leven om die aanleg tot volle ontplooiing te brengen. Verstandelijke en zedelijke ontwikkeling waren bij hen dichter op elkaar betrokken. De ethisch-modernen verdwenen in de loop van de jaren tachtig van de negentiende eeuw van het toneel, maar hun bezwaren tegen het dominante intellectualisme in moderne kring en hun nadruk op 's mensen inherente gebrekkigheid (‘zondigheid’) en nood aan verlossing zouden een decennium later door aanhangers van een nieuwe stroming in de | |
[pagina 50]
| |
moderne richting andermaal krachtig naar voren worden gebracht. Deze zogeheten ‘malcontenten’ of ‘rechts-modernen’ stelden dat de mens verlossing behoeft door Christus, de vormeloze entiteit waarin God Zich aan de mens openbaart en die in het Bijbelse beeld van Jezus letterlijk vorm krijgt. Als beelddrager van de Christus personifieert de historische Jezus de goedheid en rechtvaardigheid van God. De mens komt niet tot geloof in God door verstandelijk geredeneer, maar door een meer mystiek getint proces van innerlijke toewending naar Christus. In tegenstelling tot het ethisch-modernisme, heeft het rechtsmodernisme de ontwikkelingsgang van de moderne richting wèl aanzienlijk beïnvloed.Ga naar voetnoot42 Om die reden heeft Hugenholtz, wiens theologische opvattingen in retrospectief als ‘oud-’ of ‘links-modern’ zijn aangemerkt, tijdens zijn hoofdredacteurschap nauwelijks over het ethisch-modernisme geschreven, en hebben Van Loenen Martinet en De Lang, die eveneens een links-modern godsbegrip huldigden, wèl in ruimte mate aan het rechtsmodernisme aandacht geschonken. Deze vernieuwingsbeweging diende zich vanaf 1900 met veel aplomb aan en vond de nodige weerklank in vrijzinnige kerkgemeenten. Het ‘oudmodernisme’ zou met zijn eenzijdige verstandelijke inslag en als ‘monisme’ aangeduide vereenzelviging van God en natuur verkeerd reageren op het bij velen aanwezige zondebesef en de door velen ervaren afstand tot God (‘dualisme’). In plaats van de in de mens sluimerende behoefte aan verlossing op bevredigende wijze te stillen, ontkende het oudmodernisme simpelweg dat de mens van nature zondig is en ‘verlossing’ nodig heeft. Rechtsmodernen deden hierover in De Hervorming luidkeels hun beklag. Van Loenen Martinet en De Lang lieten op hun beurt duidelijk blijken dat zij weliswaar, overeenkomstig hun streven De Hervorming als ‘vrije tribune’ te laten functioneren,Ga naar voetnoot43 aan alle stemmen in de moderne richting een plaats in hun blad wilden geven, maar zelf weinig met dergelijke lamentaties ophadden.Ga naar voetnoot44 Door het oud-modernisme fel te veroordelen, zouden rechts-modernen scheiding in de vrijzinnige gelederen aanbrengen en in het verlengde daarvan de stootkracht van de modernen in de strijd tegen het confessionalisme ernstig verzwakken. Toen de onvoldaanheid met het overheersende intellectualistische modernisme in vrijzinnige kring zelf allengs manifester werd, verheelden de redacteuren van De Hervorming niet waar hun sympathieën lagen. Het rechts-modernisme beschouwden zij allerminst als een hervormingsbeweging binnen de moderne richting, opgekomen om ervoor te zorgen dat het godsdienstig gevoelsleven niet langer door verstandelijk getheoretiseer zou worden beknot, maar als een degenererende tendens die het gevaar liep dicht bij de orthodox-leerstellige levens- en wereldbeschouwing uit te komen. Terwijl rechts-modernen het oud-modernisme eenzijdigheid verweten, legden Van Loenen Martinet, De Lang en hun geestverwanten op hun beurt het rechts-modernisme ten laste dat het een karikatuur van oud-modernen | |
[pagina 51]
| |
maakte.Ga naar voetnoot45 Meer nog dan met de godsbeelden van rechts-modernen, hadden zij moeite met de wijze waarop rechts-modernen zich opstelden tegenover vrijzinnigen met een andere godsdienstbeleving en andere godsvoorstellingen. Rechts-modernen vergrootten de verschillen met links-modernen te zeer uit; er was in de optiek van Van Loenen Martinet en De Lang meer wat beide groepen bond dan wat hen van elkaar scheidde. Dát benadrukten zij in hun hoofdredactionele bijdragen. Onder andere door invoering van de rubriek ‘Oud-modernen aan het woord’ poogde Van Loenen Martinet te laten zien dat gevoelsarmoede geenszins een wezenskenmerk van het oud-modernisme was of was geweest en dat rechts-modernen meer aan oud-modernen schatplichtig waren dan zij zelf wilden onderkennen. Rechts- en links-modernen mochten ten aanzien van God en godsdienst dan wel tot uiteenlopende conclusies komen, hun uitgangspunt, zo werd in De Hervorming benadrukt, was hetzelfde; de kritische omgang met de Bijbel en de christelijke traditie hadden zij allen met elkaar gemeen. | |
Politieke gezindheid: liberalen en socialistenDaar vrijzinnigen er op het gebied van de staatkunde onderling diametraal tegenovergestelde opvattingen op nahielden, was politiek een onderwerp dat in de Nederlandse Protestantenbond, en daarom eveneens in De Hervorming, zeer gevoelig lag. Dit was niet altijd zo geweest: in de jaren waarin de moderne richting langzaamaan gestalte kreeg, ruim genomen overeenkomend met de jaren 1850-1870, waren het godsdienstige modernisme en het politieke liberalisme, in de beleving van destijds levende én latere generaties modernen, twee zijden van dezelfde medaille geweest.Ga naar voetnoot46 Niet alle kerkelijke liberalen, kerkleden die individuele leervrijheid voorstonden, waren modern - ook orthodoxen konden ‘liberaal’ zijn, zolang zij anderen maar niet aan de letter van de Bijbel of een belijdenisgeschrift wilden bindenGa naar voetnoot47 -, maar artikelschrijvers in De Hervorming gingen er indertijd wel vanuit dat alle modernen in de kerk de liberalen in de politiek steunden. Wanneer zij aan het staatkundige liberalisme refereerden, gebruikten zij steevast de eerste persoon meervoud; zij schreven bijvoorbeeld over ‘ons liberalen’Ga naar voetnoot48 en ‘de leden onzer liberale partij.’Ga naar voetnoot49 Eén van hen verbond zelfs het lot van de protestantse vrijzinnigheid met dat van ‘de liberale rigting die we liefhebben, en van welke we alleen heil verwachten voor ons vaderland.’Ga naar voetnoot50 Ook later is in De Hervorming gewezen op de voor de moderne richting in haar vroegste fase kenmerkende ‘band tusschen | |
[pagina 52]
| |
de godsdienstig-vrijzinnigen en de politiek-liberalen’Ga naar voetnoot51 en op ‘[het feit dat] het modernisme als geloofsrichting steeds historisch en psychologisch zich aangesloten heeft bij het liberalisme als geestesrichting.’Ga naar voetnoot52 Werd in de artikelen waaruit deze zinsneden zijn aangehaald, geen waardeoordeel uitgesproken over de vereenzelviging van het vrijzinnig-protestantisme met het staatkundige liberalisme in de beginjaren van het modernisme, ronduit negatief oordeelde G.J. Heering (1879-1955), een pacifist die zelf niets van liberale politiek moest hebben, in het nummer van 23 oktober 1926 over wat hij cynisch omschreef als ‘[die] gelukkige tijd, toen ieder vrijzinnig-godsdienstige per se liberaal was.’Ga naar voetnoot53 Aan die ‘gelukkige tijd’ was in de loop van de jaren tachtig een einde gekomen. De opkomst van de sociaaldemocratie in de laatste decennia van de negentiende eeuw, het uiteenvallen van de losjes georganiseerde parlementaire fractie van liberalen in drie afzonderlijke politieke partijen - de moderate Liberale Unie, de meer behoudende Bond van Vrije Liberalen en de vooruitstrevende Vrijzinnig-Democratische Bond - rond de eeuwwisseling, en toenemende irritatie in het vrijzinnige kamp over de gepercipieerde onverschilligheid waarmee vele liberalen zich tegenover kerk en godsdienst opstelden, brachten binnen de moderne richting grote disharmonie inzake staatkundige aangelegenheden aan het licht. De meeste vrijzinnigen waren het erover eens dat de toenmalige maatschappijinrichting allerlei sociale misstanden in de hand werkte en bijgevolg, net als het kerkelijk leven, een grondige hervorming behoefde, maar zij gingen steeds meer van mening verschillen over de vraag hoe dit diende te gebeuren en welke rol daarbij weggelegd zou moeten zijn voor de centrale overheid. Hoewel de groep liberalen in de periode ná 1880 binnen de moderne richting de grootste politieke schakering bleefGa naar voetnoot54 - Roessingh zag in 1925 niet minder dan ‘negentig procent’ van de Nederlandse vrijzinnigen ‘in de vertrouwde liberale traditie’ staanGa naar voetnoot55 -, viel zij daarom niet meer, zoals daarvóór, (nagenoeg) volledig samen met die richting als geheel. De redacteuren van De Hervorming stelden de staatkundige actualiteit wel aan de orde, maar durfden zich, in de wetenschap dat hun lezerspubliek qua politieke preferentie een veelkleurige samenstelling kende, in hun perscommentaren niet op het erf van de partijpolitiek te wagen. Hun houding kwam hierop neer dat zij in staatkundige kwesties wel kleur wilden bekennen, maar geen partij wensten te kiezen. Dit viel evenwel beter in theorie dan in praktijk te handhaven; waarde partijpolitieke sympathieën van een redacteur lagen, liet zich in de meeste gevallen niet moeilijk raden. Hoewel hij zich na 1885, nadat hij zijn redacteurschap van De Hervorming had neergelegd, openlijk tot het socialisme zou bekennen,Ga naar voetnoot56 gaf F.W.N. Hugenholtz sr. er vóór die tijd bijvoorbeeld duidelijk blijk van met de vooruit- | |
[pagina 53]
| |
strevende liberalen te sympathiseren. Zijn pleidooien voor kiesrechtuitbreidingGa naar voetnoot57 en tegen de transformatie van armenzorg als werk van liefdadigheid in een overheidstaakGa naar voetnoot58 verrieden dat de liberaal-progressieve Kamerfractie in hem een geestverwant bezat. Waar Hugenholtz de plebejische strijdwijze en atheïstische retoriek van de georganiseerde arbeidersbeweging, indertijd aangevoerd door de voormalige moderne predikant F. Domela Nieuwenhuis (1846-1919), in zijn hoedanigheid van redacteur van De Hervorming nog fel had veroordeeld,Ga naar voetnoot59 daar benadrukte diens opvolger Van Loenen Martinet juist de positieve aspecten van het socialisme. In het laatste decennium van de negentiende eeuw en het eerste decennium van de twintigste eeuw heeft hij weliswaar op kieslijsten van de radicalen (de latere vrijzinnig-democraten) gestaan, maar zijn politieke opvattingen naderden die van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (sdap), een gematigd alternatief voor het meer ‘volkse’ socialisme van Domela Nieuwenhuis, zeer dicht.Ga naar voetnoot60 Deze socialistische sympathieën zijn er waarschijnlijk debet aan geweest dat de door Van Loenen Martinet beoogde progressief-liberale kiezers zich niet door hem vertegenwoordigd voelden, en hebben ‘heel wat abonnees’ van De Hervorming vervreemd.Ga naar voetnoot61 Dit laatste bereikte een hoogtepunt in 1892, als gevolg van een artikelenserie waarin Van Loenen Martinet zich onomwonden vóór landnationalisatie - een socialistische eis die in progressief-liberale kring nauwelijks weerklank vondGa naar voetnoot62 - had uitgesproken. Op de algemene jaarvergadering van de Protestantenbond vertolkte de afgevaardigde van de npb-afdeling in het Friese Menaldumadeel datzelfde jaar het gevoelen van velen, toen hij verklaarde De Hervorming ‘niet meer ter lezing [te] geven’, wanneer door de toonzetting van dit blad ‘de Bond den indruk op het publiek zou maken van den kant van het socialisme op te gaan.’Ga naar voetnoot63 Een inzender in De Hervorming schreef naar aanleiding van de ontstane commotie gekscherend dat Van Loenen Martinet politieke kwesties wel mocht behandelen, ‘indien maar in de richting door de liberale Unie aangegeven.’Ga naar voetnoot64 Daarmee sloeg hij de spijker op de kop: ‘modern-godsdienstig’ en ‘politiek-liberaal’ waren weliswaar geen synoniemen meer, maar aangezien het liberalisme de grootste politieke stroming | |
[pagina 54]
| |
in vrijzinnige kring bleef, haalde Van Loenen Martinet vele modernen links in. Niet weinigen van hen kwam het onderscheid tussen ‘partijpolitiek’ en een niet aan een partij gebonden ‘politieke gezindheid’, waarop het redactionele beleid van De Hervorming rustte, voor als iets kunstmatigs. Ook na het terugtreden van Van Loenen Martinet, eind 1913, lieten de redacteuren van De Hervorming naar de smaak van sommigen te zeer hun oren naar het socialisme hangen. Niet iedereen nam er genoegen mee dat zij met termen als ‘liberalisme’ en ‘socialisme’ naar ‘cultuurstromingen’, naar levensbeschouwingen in algemene zin en niet zozeer naar partijpolitieke groeperingen verwezen, en dat géén van hen op directe wijze propaganda voor een bepaalde politieke partij heeft bedreven. Zo heeft B.D. Eerdmans (1868-1948), een vooraanstaand lid van zowel de Nederlandse Protestantenbond als de Liberale Unie, herhaaldelijk zijn ongenoegen geuit over het misbruik dat de sociaaldemocraat A.H. van der Hoeve, van 1918 tot en met 1924 één van de redacteuren van De Hervorming, zijns inziens van diens positie maakte: het optreden van Van der Hoeve, meende Eerdmans, leidde ertoe dat ‘op den Bond hoe langer hoe meer een socialistisch stempel wordt gedrukt.’Ga naar voetnoot65 Van der Hoeves collega De Graaf zou er met zijn artikelen volgens advocaat J. Frima (1890-1944) eveneens toe bijdragen dat de npb ‘steeds meer geïdentificeerd [werd] met socialisten en communisten. Geen wonder, want (...) de “roode” predikanten [slaan] maar al te graag de groote trom.’Ga naar voetnoot66 Predikant-advocaat F.C.M. Boenders (1887-1955) was het volledig met Frima eens: liberale modernen lieten zich in de kerk, de npb, De Hervorming en andere bladen door socialistische geloofsgenoten overschreeuwen. In een tijd waarin de onderlinge verhouding tussen socialistische en liberale modernen dusdanig spanningsvol was geworden dat in bepaalde npb-afdelingen sprekers met sympathie voor de sdap niet welkom waren,Ga naar voetnoot67 verlangde hij daarom naar een krachtenbundeling van vrijzinnig-godsdienstige liberalen.Ga naar voetnoot68 Boenders' wens werd niet verwezenlijkt, maar vormde wel een zoveelste illustratie van het dilemma waarvoor de redacteuren van De Hervorming zich geplaatst zagen. Wilde van het blad leiding uitgaan, dan dienden zij zich onbeschroomd in maatschappelijke debatten te mengen. Wilde het de volle breedte van de moderne richting bedienen, dan konden zij politiek evenwel beter onbesproken laten. | |
Beroepsmatig ‘standsonderscheid’: leken en ‘godsdienstbeoefenaars’In een paginavullende motivatie van de doelstellingen die hij zich als hoofdredacteur van De Hervorming wilde stellen, schreef F.W.N. Hugenholtz sr. aan het begin van 1878, na | |
[pagina 55]
| |
reeds meer dan een jaar voor de inhoudelijke samenstelling van dit blad verantwoordelijk te zijn geweest, ‘dat er bij ons van geen geestelijken en leeken meer sprake mag zijn.’Ga naar voetnoot69 In de moderne richting, zo werd onder andere in De Hervorming van 26 oktober 1878 en 18 juli 1896 herhaald,Ga naar voetnoot70 bezat niemand een uitzonderingspositie op grond van een theologische scholing of een ecclesiastische dienstbetrekking. De strikte scheiding die in het roomskatholicisme bestond tussen een ‘priesterkaste’ en een brede schare van gelovigen zonder kerkelijke ambtsbediening, alsmede de orthodox-protestantse ‘domineesverering’, keurden modernen dan ook luidkeels af. Toch bleek in de moderne richting de praktijk in dezen weerbarstiger dan het ideaal. De verhouding tussen theologen, predikanten en godsdienstonderwijzers, hier onder het etiket ‘godsdienstbeoefenaars’ in één beroepsgroep samengebracht, enerzijds en leken anderzijds was er niet één van volstrekte gelijkwaardigheid.Ga naar voetnoot71 Diverse keren zijn in De Hervorming bijvoorbeeld pleidooien gevoerd voor de toelating van leken op de kansel, maar desalniettemin bleef ‘lekenprediking’, zo constateerde de rechts-moderne predikant F.E. van Santen (1876-1966) in 1924 met genoegen, een curiosum.Ga naar voetnoot72 In kerkelijke gemeenten, ook op plaatsen waar een meerderheid van de kerkenraadsleden of kerkgangers vrijzinnig gezind was, bleef de regel gehandhaafd dat alleen kerkwettig in het domineesambt bevestigde predikers religieuze samenkomsten mochten leiden. Zelfs in lokale npb-afdelingen, die deze restrictie niet kenden, gingen zelden leken in godsdienstoefeningen voor; alle woorden over de aversie tegen een aparte ‘predikantenstand’ ten spijt, hielden modernen vast aan ‘het denkbeeld (...) dat het uitspreken van een religieuse rede toch beroepswerk blijft’.Ga naar voetnoot73 Modernen lieten de godsdienstbeoefenaars in hun midden niet de eerste viool spelen uit ontzag voor de digniteit die aan het officie van theoloog, predikant of godsdienstonderwijzer als zodanig verbonden was, maar omdat zij als ‘geestelijke aristocraten’ werden beschouwd. Door het belang dat vrijzinnigen aan geleerdheid (het bezitten van verstandelijke kennis, in het bijzonder over God en godsdienst) en vroomheid (het leven in een innig contact met het Hogere) hechtten, waren degenen die in geestelijk (cognitief én spiritueel) opzicht het meest ‘ontwikkeld’ waren, tevens de aangewezen personen om leiding te geven. Meer nog: op hen rustte de morele plicht anderen in hun cognitieve en spirituele rijkdom te laten delen en die anderen zo, om in het evolutionistische taalgebruik van de vroegste modernen te spreken, tot een hogere ‘trap’ van ontwikkeling te leiden. Beroepshalve waren godsdienstbeoefenaars ‘geestelijke aristocraten’ bij uitstek. Godsdienstbeoefenaars gaven in de moderne richting niet alleen leiding aan kerkdiensten en vieringen; aan hen werd eveneens het initiatief gelaten om het vrijzinnige geluid te | |
[pagina 56]
| |
versterken in de kerken - zo waren bij de creatie van het Nieuw Kerkelijk Weekblad en de npb nagenoeg uitsluitend theologen en predikanten betrokken - én in de bredere maatschappij. Tot dit laatste domein behoorde onder andere de journalistiek. Alle hoofdredacteuren die het blad De Hervorming heeft gehad, waren dienstdoende, geëmeriteerde of uit het ambt getreden predikanten. Dat was allerminst uitzonderlijk: vele godsdienstige en zelfs nietreligieuze periodieken werden in de laatste helft van de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw door dominees in functie of in ruste geredigeerd.Ga naar voetnoot74 Niet alleen de redacteuren van De Hervorming waren uit de stand van godsdienstbeoefenaars afkomstig; dat gold eveneens voor de hen toegezonden kopij en aan hen gerichte correspondentie. Het bleek voor de samenstellers van het blad en hun kring van vaste medewerkers moeilijk de juiste toon te vinden. Het tijdschrift De Hervorming stond in de jaren zeventig van de negentiende eeuw bekend als een ‘theologenblad’, gevuld met artikelen die door godgeleerden waren geschreven en vooral collega-deskundigen belang inboezemdenGa naar voetnoot75 - ook later als grief tegen het blad ingebrachtGa naar voetnoot76 -, terwijl het niet zo was bedoeld. Ook nadat bijdragen die het minst voor een breed lezerspubliek geschikt waren, vanaf 1880 bij tussenpozen werden gebundeld in een apart, tientallen pagina's tellend katern (het ‘Bijblad van De Hervorming’), viel het de eindverantwoordelijken zwaar de periodiek zó te redigeren dat zij zowel godsdienstbeoefenaars als leken iets te bieden had. Iedere redacteur heeft daar op eigen wijze naar gestreefd. Ten tijde van het redacteurschap van Mosselmans, Van Gilse, Lohr en Hugenholtz had De Hervorming veel weg van een ‘kerkplein’, waar moderne theologen en predikanten het hoogste woord voerden, maar waar vrijzinnige kerkgangers wel nadrukkelijk werden toegesproken. Van Loenen Martinet en De Lang stond geen ‘kerkplein’, maar een ‘speakers' corner’ voor ogen, waar, aldus de eerste, ‘elk in onze kringen, die iets te zeggen heeft en het te zeggen weet, het woord kan voeren’,Ga naar voetnoot77 om zo, in de woorden van de rechts-moderne Heering, ‘het midden [te houden] tussen een blad voor ontwikkelde gemeenteleden en een vakblad voor predikanten-theologen’.Ga naar voetnoot78 Tussen 1918 en 1924 richtte de redactie zich op ‘intellectuelen’ - hoogwaardigheidsbekleders, kunstenaars en wetenschappers die zich niet of niet expliciet tot de moderne richting rekenden -, in een poging ‘onze levens- en wereldbeschouwing in [te] dragen in die kringen, die nog buiten het vrijzinnig-godsdienstig leven staan (...) en vooral in die kringen van wie de geestelijke | |
[pagina 57]
| |
leiding uitgaat’.Ga naar voetnoot79 De artikelen in De Hervorming waren niet langer geschreven voor leken, maar dienden wel nadrukkelijk hun belangen: wanneer de fine fleur der natie, of althans een deel daarvan, voor modern-godsdienstige denkbeelden gewonnen zou worden, zo was de gedachte, zou in de samenleving luider dan voorheen een vrijzinnig geluid klinken.Ga naar voetnoot80 Junod en Drijver, ten slotte, dienden van het npb-hoofdbestuur hoofdzakelijk over bonds-aangelegenheden te schrijven en het vizier van het blad dienovereenkomstig weer meer op een gemêleerd publiek te richten. De focus van het blad mag in de ruim zes decennia waarin het verschenen is, dan wel diverse malen verlegd zijn, in de kern is zijn functie al die jaren hetzelfde gebleven: het liet zien hoe de ‘geestelijke aristocraten’, de natuurlijke leidslieden in de moderne richting, over toenmalige questions brûlantes in kerk, staat en maatschappij dachten, en bood geïnteresseerde leken de mogelijkheid zich op basis van die verscheidenheid aan meningen een eigen oordeel te vormen. | |
Besluit‘Representatief’ en ‘toonaangevend’ waren de adjectieven waarmee de kerknieuws-redacteur van de krant Het Vaderland de periodiek De Hervorming in 1934 typeerde. Voor de redacteuren die dit opinieblad gedurende diens tweeënzestigjarige bestaan hebben gediend, is het niet gemakkelijk geweest in de door hen beoogde lezerskring zowel de representativiteit van het blad te waarborgen als de toon te zetten. De ‘modern-godsdienstige’ of ‘vrijzinnig-protestantse’ achterban waarop zij zich richtten, vormde namelijk een veelkleurig en bontgeschakeerd amalgaam van gelovigen met uiteenlopende godsbeelden, sociopolitieke opvattingen en kerkelijke achtergronden. Een integrale en systematische analyse van De Hervorming leert dat de interne gelaagdheid van de moderne richting berustte op tegenstellingen tussen hervormden en niethervormden, tussen kerkse en onkerkse modernen, tussen intellectualistische en meer mystiek aangelegde vrijzinnigen, tussen liberalen en socialisten, en tussen leken en theologen. Het beeld dat dienovereenkomstig uit De Hervorming van het Nederlandse vrijzinnig-protestantisme oprijst, is dat van een verkeersplein waarop vijf autowegen, elk bestaande uit twee van elkaar gescheiden rijbanen, samenkwamen en zich in allerlei mengvormen oplosten. In dit spanningsveld moesten de samenstellers van De Hervorming, dat de volle breedte van de moderne richting wilde omvatten en hét journalistieke vlaggenschip van vrijzinnig Nederland wilde zijn, opereren. De redactie van De Hervorming werd regelmatig geconfronteerd met de verschillende belangen en voorkeuren die de diverse groepen vrijzinnigen door haar uitgedragen wensten te zien: niet-hervormden klaagden bij tijd en wijle dat het blad zich te veel op kerkelijk-hervormde aangelegenheden richtte; kerkgezinde vrijzinnigen stoorden zich dikwijls aan de antikerkelijke gezindheid van de redactie; rechts-modernen vochten de gepercipieerde dominantie van links- of oud-modernen aan; liberalen jeremieerden over de socialistische | |
[pagina 58]
| |
sympathieën van de redacteuren; en vrijzinnigen zonder theologische scholing (‘leken’) waren niet in alle gevallen bereid een abonnement te nemen op een blad dat vooral voor godgeleerden, predikanten en godsdienstonderwijzers interessant en relevant heette te zijn. Het bovenstaande toont het dilemma aan waarvoor de redacteuren van De Hervorming zich geplaatst zagen. Wilden zij een zo groot mogelijk publiek bereiken, dan dienden zij, enerzijds, ervoor te waken bepaalde segmenten van de moderne richting van zich te vervreemden. Wilde er van hun blad een zekere leiding uitgaan, dan dienden zij, anderzijds, zélf stelling te nemen. Zij poogden dit probleem teniet te doen door te zoeken naar eenheid in verscheidenheid: het was inherent aan de moderne richting dat haar aanhangers op veel punten van elkaar verschilden, maar de beginselen die aan hun uiteenlopende visies ten grondslag lagen, en een afkeer van het consciëntiedwang bevorderende en vooruitgang dwarsbomende confessionalisme hadden zij nochtans allen gemeenschappelijk. Zich ten volle rekenschap gevend van de pluriformiteit die de moderne richting eigen was, zochten de redacteuren op een abstract niveau naar gedeelde belangen en gezamenlijke identiteitskenmerken. De leiding die De Hervorming in vrijzinnige kring heeft uitgeoefend, bestond hoofdzakelijk hieruit dat het blad de saamhorigheid van alle vrijzinnigen trachtte te bevorderen, en alle schakeringen waaruit de moderne richting was opgebouwd, met elkaar in gesprek bracht. De discussies die aldus ontstonden, hebben de ontwikkelingsgang van het Nederlandse modernisme aanzienlijk beïnvloed. Méér dan enig ander blad van vrijzinnige signatuur valt De Hervorming daarom te kwalificeren als een ‘meneer’. •> tom-eric krijger studeerde Geschiedenis en Religiewetenschap aan de Universiteit Utrecht en werkt momenteel aan de Rijksuniversiteit Groningen aan een promotieonderzoek naar debatten over modernisering binnen het Nederlandse vrijzinnig-protestantisme (1870-1940). |
|